Alkibiades ho kalós is de mooiste man van Athene ‘en omdat Athene de mooiste stad is van Hellas, is er in heel Griekenland niemand die zich met [hem] kan meten.’ Zowel van vaders- als moederskant kan hij steunen op een meer dan voorname afkomst. Zijn voogd is Perikles, de grootste staatsman van de Griekse wereld. En dan hebben we het nog niet gehad over zijn rijkdom en onblusbare ambitie.
Waar Ilja Leonard Pfeijffer in Grand Hotel Europa (2018) een onvergetelijk beeld ophing van een Europese cultuur die, opgesloten in het grand hotel, zichzelf niet langer kan verbeelden en aldus de dagen slijt in het gezelschap van schimmen en voormalige muzes, kiest hij met Alkibiades voor een hoofdpersonage in wie het vuur van de ambitie hevig brandt. Alkibiades tekent vanuit het gehucht Melissa in Phrygië zijn wel erg onconventionele levensverhaal op. Niet omdat hij inmiddels in de herfst van zijn leven beland is en het heden berustend gadeslaat, maar omdat hij nog steeds gelooft dat hij vanuit zijn ballingsoord kan bijdragen aan het herstel van zijn geliefde stad Athene. Tenminste, áls we deze ik-verteller mogen geloven, want Alkibiades benadrukt wel erg vaak en omstandig aan de ‘mannen van Athene’ – zijn doelpubliek – dat hij alles met toewijding en precisie naar waarheid vertelt.
Pfeijffer componeert Alkibiades’ levensverhaal in twaalf boekdelen die elk weer een montage op zich vormen van geschiedschrijving, anekdotiek, introspectie en beschouwing. In beeld- en klankrijke zinnen maakt de lezer kennis met deze flamboyante posterboy die ook uitblinkt als diplomatiek danser en onverschrokken strateeg. Alkibiades’ honger naar invloed en avontuur is, zo beweert hij althans zelf, verknoopt met een hoger ideaal: de bescherming en de uitbreiding van het Atheense imperium. Er zijn evenwel genoeg redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de vertelinstantie, die zich zo glad als een paling uit hachelijke situaties redt. Zet hij zijn strategische vernuft werkelijk in voor de Atheense zaak, of toch vooral om zijn eigen aspiraties waar te maken? Wat zegt onze twijfel over onze lezersblik? Heeft de contemporaine context – waarin begrippen als vertrouwen en politiek maar moeilijk met elkaar te rijmen zijn – ervoor gezorgd dat we amper durven geloven dat Alkibiades ijvert voor het algemeen belang?
Het politieke leven van Alkibiades valt grotendeels samen met de Peloponnesiche oorlog (431-404 v.Chr.), zijn dood met de val van Athene. Ook in zijn eigen tijd werd er getwijfeld aan zijn intenties, want behalve over retorisch vernuft beschikte Alkibiades ook over een groot kameleontisch vermogen. Wanneer hij door Athene bij verstek ter dood wordt veroordeeld op grond van heiligschennis en in Sparta asiel krijgt, gedraagt hij zich spartaanser dan een Spartaan en verderop in het verhaal – wanneer ook de Spartaanse vorst het doodsvonnis over hem afkondigt en hij zijn toevlucht zoekt bij Tissaphernes, een invloedrijke satraap aan het Perzische hof – past hij zich moeiteloos aan de wufte gebruiken en gewoonten van Perzische edellieden aan. In feite bezit Alkibiades het talent om zich overal geliefd te maken – ‘Alkibiades ho kalós was de zon, die iedereen deed stralen die hij aankeek.’
Ook als lezer ga je gaandeweg steeds meer van deze Alkibiades houden. Pfeijffers bedwelmende schrijfstijl en zijn keuze voor het genre van de belijdenisliteratuur dragen hier gevoelig aan bij. Alkibiades’ levensverhaal combineert introspectie met het trots oprakelen van zijn wilde avonturen en manipulatieve trucs. Misschien is het vooral dit heerlijk vileine kantje waarmee Pfeijffer sympathie voor zijn protagonist wekt. Alkibiades is immers niet alleen begeerlijk omdat hij mooi is, maar bovenal omdat hij exceptioneel is, hij verleidt met zijn dandy-eske stijl, doortrapte geslepenheid en brutale onverschokkenheid. Ook destijds was de ‘echte’ Alkibiades niet minder dan een magneet, begeerd door ‘filosofen, koninginnen en satrapen’. Wanneer hij ‘in zijn seizoen’ komt, moet hij de smachtende vrijers als vliegen van zich afslaan. En dat terwijl Socrates, naar wiens liefde Alkibiades dingt, amper op zijn avances ingaat. Toch ontwikkelt zich een diepe vriendschap tussen deze twee onconventionele geesten.
Socrates’ leerlingen zijn Atheense burgers, vaak jongelingen, die op een keerpunt in hun leven staan. Uit zorg voor hun welzijn gaat de grote filosoof met hen in gesprek en ondersteunt hij hen bij het ‘baren’ van hun ideeën. Tijdens filosofische vraaggesprekken tracht Socrates de inconsequenties in hun overtuigingen aan het licht te brengen en zo de kwalen van zijn tijd te genezen. Hiervoor hanteert hij de zogenaamde socratische ironie, een methode waarbij hij aanvankelijk meegaat in de redenering van zijn gesprekspartner om die vervolgens op de proef te stellen. Zo ontdekken Socrates’ leerlingen dat ze niet weten wat ze dachten te weten, en net die verwarring confronteert hen met een hogere waarheid.
Door zijn zucht naar onsterfelijkheid en macht drijft Alkibiades echter af van het goede leven en de deugdzaamheid die Socrates met zijn kritische onderzoekingen beoogt. In het bijzijn van Socrates schaamt hij zich voor zijn ‘eigen ontoereikendheid’, die gestalte krijgt in zijn realpolitiek. Socratische wijsheid is geworteld in zelfkennis: ‘Een leven dat niet wordt onderzocht is niet de moeite van het leven waard.’ Uit deze gedachte put Alkibiades na een leven van omzwervingen alsnog de kracht om zijn verhaal aan het papyrus toe te vertrouwen.
De ‘Alkibiadesdialoog’ die zich buigt over ambitie en kennis onderzoekt ook de rol van de liefde als stimulans om richting te zoeken. Initieel is Alkibiades te ijdel en vol van zichzelf, maar behalve Socrates geeft ook zijn eerste geliefde Hipparete voldoende tegengas. In zijn relatie met haar en zijn latere bronzen bruid Timandra leert hij de kracht van vrouwelijke empathische wijsheid kennen en integreren. Zijn geliefden schenken hem inzichten waarop hij een leven lang kan vertrouwen.
Wederkerigheid bepaalt ook zijn vriendschap met Socrates. In het slothoofdstuk bekent de filosoof, als reactie op Alkibiades’ schaamte, zijn eigen ‘tekortkoming’: nooit werkelijk te zijn opgegroeid door zich levenslang te hebben gewijd aan het ‘kinderspel’ van de filosofie. ‘“Maar wie pas echt reden tot schaamte zou hebben,’ zei hij, ‘is een man die oud wordt voordat hij de man is geworden die hij had kunnen worden. Daarvan kunnen wij Alkibiades niet beschuldigen. (…) hij ligt niet zonder naam in zijn graf.”’
Socrates is net als Alkibiades een excentriekeling, ‘(…) filosofie is een belachelijke bezigheid voor een volwassen man (…), ‘een volgroeid man die in de jaren des verstands blijft doorfilosoferen wordt wereldvreemd.’ Toch kan deze dikke satyr, zoals Alkibiades Socrates liefdevol noemt, jarenlang probleemloos zijn ironische rol spelen. Pas na de val van Athene, bij het prille herstel van de democratie, wordt hij ervan beschuldigd de goden niet te erkennen, nieuwe goden te installeren en de zeden van de jeugd te bederven. De satyr neemt de beschuldigingen aan zijn adres lichthartig op. Hij toont zich in zijn verdedigingsrede onvoorbereid, ‘persoonlijk en provocatief’ en drijft door zijn improviserende houding schijnbaar de spot met het gebeuren. Hij neemt het tribunaal noch de aanklacht, die gebaseerd is op zijn opvattingen in plaats van op zijn daden, ernstig: ‘“Ze hebben mij verteld dat hij zelfs nog grappen maakte toen hij de gifbeker aan zijn lippen zette en dat hij is gestorven als de man die hij was.”’
Alkibiades stelt alles in het werk om gezien te worden. Zijn ontzag voor het meesterbrein van zijn voogd Perikles, die bekend stond als competent en consequent leider, gaat gepaard met afgunst; ‘het verbeten voornemen alles in het werk te stellen hem op een dag te overtreffen.’ Na Perikles’ dood , in de emotionele nasleep van een verwoestende pestepidemie, ontstaat er een machtsvacuüm en komt de Atheense democratie in woelig vaarwater terecht. De mensen zijn boos en verdrietig en daar maken opportunisten die gedreven worden door eigenbelang, eerzucht en egoïsme maar wat graag gebruik van: ‘En zodra er eenmaal een klimaat is ontstaan waarin extreme standpunten uitsluitend nog overschreeuwd kunnen worden door nog extremere stellingnamen, wordt het steeds lastiger om de weg terug te vinden naar redelijkheid en een doordachte visie.’
Dit is ook het moment waarop Alkibiades de politieke arena wil betreden. Maar de grillen van de publieke opinie bepalen het chaotische politieke klimaat en van Alkibiades’ streven komt initieel maar weinig terecht: ‘Zeer tegen mijn zin kreeg mijn invloed slechts traag gestalte en die traagheid was mijn redding.’ Het is Kleon, de zogenaamde palingvisser, die profiteert van de troebelen en de macht grijpt. Pfeijffers omschrijving van deze tirannieke heerser herinnert aan types als Donald Trump, Nigel Farrage, enzovoort. Kleon voert een terreurbewind, valt zijn tegenstanders frontaal aan en zet wat niet in zijn kraam past eenvoudig weg als nepnieuws:
Hij was een onbehouwen en grofgebekte, maar charismatische spreker, die het voordeel genoot van een zeer luide stem. Hij schaamde zich er niet voor om beledigingen te schreeuwen en schortte zijn mantel op om daar vrijelijk woest bij te gebaren. Het minder verfijnde deel van de stemgerechtigden, dat veruit het grootste deel van de stemgerechtigden vertegenwoordigde en dat van nature geneigd is de elite te wantrouwen, smulde van de volkse directheid waarmee hij hun verontwaardiging tot de zijne maakte. Hij had het talent om net zo veranderlijk en toch net zo uitgesproken te zijn in zijn opvattingen als de publieke opinie.
Deze man is ‘gevaarlijk en gewelddadig’, hij voedt de onrust en de polarisatie omdat het in een haat-klimaat eenvoudiger is om zijn onderdanen te manipuleren. Om een voorbeeld te stellen laat hij extreme en onnodige wreedheden uitvoeren (alle Mytileense opstandelingen krijgen bijvoorbeeld de doodstraf) onder het vaandel van ‘gezond verstand’ en in navolging van de volkswil. Bovendien laat hij geen kans onbenut om uit te halen naar de oppositie die pleit voor een cultuur van debat en discussie, boudweg door hem weggezet als ‘retorische acrobatiek’ op ‘de babbelheuvel van de Pnyx’.
Pas na de dood van Kleon weet Alkibiades het volk op zijn hand te krijgen door hen de verovering van Sicilië – een operatie van historische proporties die een einde maakt aan de vrede van Nikias – te verkopen als een gedeelde droom: ‘Iedereen werd verliefd op de onderneming.’ Maar ‘[d]e hoop van velen is de oorzaak van afgunst bij sommigen’ en glorie wordt betaald met scheve ogen, zoals Pfeijffer in de woorden van de dichter Pindarus vaststelt. Alkibiades’ glorie wordt gelijk bestraft met jaloersheid.
Hoewel hij zich er terdege van bewust is dat uitzonderlijkheid zich slecht verhoudt tot een democratisch bestel, weet Alkibiades er op strategische wijze voor te zorgen dat het schervengericht wordt afgeschaft. Het schervengericht is een soort controlemechanisme dat moet voorkomen dat een individu te veel macht krijgt, ofwel ‘een garantie voor de fundamentele klungeligheid’ van het democratisch bestel: ‘Potscherven zijn het ultieme wapen van de democratie tegen de tirannie.’ In een van de mini-colleges [1] die verschenen in de aanloop naar de verschijning van Alkibiades legt Pfeijffer deze procedure uiterst aanschouwelijk uit, gevolgd door de strategie die Alkibiades inzette om dit aloude beschermingsinstrument teniet te doen.
Het heeft er alle schijn van dat Alkibiades zich voorbereidt om de volgende tiran van Athene te worden. Behalve door de opheffing van het schervengericht, weet hij zijn centrale positie ook te versterken met het vooruitzicht van een gedeeld ideaal. De expeditie naar Sicilië zorgt voor eendracht onder de Atheense bevolking: kortstondig verenigen ze zich onder het vaandel van een gemeenschappelijk verlangen. De droom van iets hogers geeft zin aan hun leven, maar is van korte duur. Al bij de aankomst aan ‘het driehoekig rotsblok dat Sicilië heet’ wordt duidelijk dat het land zich moeilijk laat onderwerpen.
En ondertussen hebben de politieke tegenstanders van Alkibiades ook niet stilgezeten. Na de opheldering van een eerste complot, wordt hij aangeklaagd voor de ontheiliging van de Mysteriën van Eleusis. De Salaminia, het officiële schip voor staatsaangelegenheid, wacht Alkibiades met een arrestatieteam in de haven van Katane op. Dankzij de woorden – ‘Geen man zal ooit een groot man zijn als hij niet ook een vrouw durft te zijn.’ – van zijn inmiddels overleden vrouw Hipparete weet hij te ontkomen. Nu neemt een leven van omzwervingen zijn aanvang. De parallellen die Pfeijffer met de Odysseus trekt zijn talrijk, zo heeft ook Alkibiades het vaste voornemen om in een vermoming van listen en lagen de parasieten uit zijn paleis Athene te verdrijven: ‘Ik zou ze laten zien dat ik leefde.’
In tweewekelijkse sonnetten die tot voor kort in de krant NRC verschenen verpakte Pfeijffer zijn aandacht voor maatschappelijke problemen in een streng beregelde vorm. In Alkibiades, echter, dient het genre van het Griekse epos als inspiratie. Pfeijffer doet aan geschiedschrijving naar klassiek model om contemporaine kwesties te bestuderen en brengt hierbij alle conventies in rekening die eigen zijn aan het genre. Toch geeft hij ook een actuele invulling aan het epos. De persoonlijke ontwikkeling van zijn hoofdfiguur gekoppeld aan maatschappelijke reflectie zijn immers een stuk boeiender dan de verslaggeving van de zoveelste militaire expeditie die Alkibiades leidde. Pfeijffer lijkt zich hiervan bewust, waarom anders laat hij Timandra betekenisvol geeuwen bij alweer een nieuwe zeeslag?
Ik wees haar de posities aan van de Atheense schepen langs de Europese kust en van de vloot van Mindaros langs de overzijde en ik beeldde de verschillende manoeuvres uit. Zij geeuwde. Zeeslagen zijn moeilijk na te vertellen aan een vrouw.’
De parodieën op de verheven stijl van het epos gaan hand in hand met het schrijfplezier dat Pfeijffer merkbaar beleeft aan zowel de compositie als de constructie van barokke zinnen. Zijn taal is sterk gelardeerd met guirlandes en arabesken, de scènes geschakeerd en toch harmonieus met elkaar verweven. Alkibiades’ onderwerping aan de lusten van de Spartaanse koningin Timaia, bijvoorbeeld, is ingenieus vervlochten met de ondergang van de Atheense vloot in Sicilië. Pfeijffer werkt in de stijl van Homerus groots opgezette vergelijkingen uit, hanteert een metaforiek die hij soms meerdere pagina’s doortrekt en refereert meermaals expliciet aan zijn voorgangers in vaste formules (epitheta) als ‘de rozenvingerige dageraad’, ‘de wijnkleurige zee’, enzovoort.
Het louter imiteren van een strategie volstaat niet, dat weet Pfeijffer best, dus verwerkt hij naast intertekst ook spitsvondig meta-commentaar en zelfspot in zijn palimpsest. Alkibiades bevat in vergelijking met Grand Hotel Europa of Peachez (2017) meer subtiele humor, in hoofdzaak ironische opmerkingen en taalgrapjes: ‘Ik ben erkentelijk dat ik voor het moment van gesop verschoond mag blijven’. Pfeijffer monteert zoveel lagen dat het niet anders kan dan dat de helft je ontgaat, wat helemaal geen schande is. Al geeft hij wel hints aan de lezer. Zo bevat Alkibiades opvallend veel letterlijke herhalingen, zoals gebruikelijk was in de klassieke vertelkunst. En er zijn ook vage voorafschaduwingen, zoals die van Alkibiades’ dood die opklinkt in de opeenvolging van woorden ‘loodwit, rode oker, …’, waarmee hij verwijst naar zijn doodsmasker. Maar ook integrale zinnen verschijnen als refrein in de vertelling, ondermeer deze prachtige van Pindarus: ‘De taak om jou te vergezellen en mijn gedachten met jou te delen, acht ik van hoger belang dan welke verplichting dan ook.’
Pindarus is ook Pfeijffers poëticale gezel. Als experimenteel dichter, wiens verzen overvol, suggestief en klankrijk waren, rok Pindarus de formele grenzen van de poëzie op en experimenteerde hij al met de illusie van spontaniteit door een vorm van voorbedachte improvisatie in zijn gedichten te schuiven. Speelt ook Pfeijffer met deze gescripte authenticiteit bij de enscenering van zijn mini-colleges? Zijn de minieme aarzelingen en ogenblikken van schijnbaar ongemak in scène gezet dan wel minstens aangedikt? Zoals ook Alkibiades zijn spraakgebrek extra aanzette, moedwillig lachers op de hand haalde en zijn gebrek tot unique selling point wist te verheffen? Pfeijffer is als gelauwerd auteur immers bekend met het tweesnijdend zwaard van de reputatie en is niet te beroerd om zijn rol naar dit imago te plooien.
In het kielzog van Pindarus kiest Pfeijffer voor het experiment en rekt hij de grenzen van het epos op. Alkibiades biedt ruimte aan kleurrijke anekdotiek, aan integrale toespraen, essayistiek, de uiteenzetting van militaire strategieën, reportages van zeeslagen en dialogen – en dat allemaal binnen de vorm van de historische roman. Deze monumentale veelheid vraagt om een schrijver die beschikt over eruditie, techniciteit en creativiteit. Pfeijffer bezit als retoricus, dichter, essayist en polemist een pen en geest die zo wendbaar zijn dat hij de zeilen van zijn schip eenvoudig in de gewenste richting kan plooien. En Pfeijffer verleidt je ook als lezer, hij is gewiekst genoeg om zijn retorische trukendoos in te zetten voor zijn eigen agenda. Wetenschappelijk bronmateriaal kneedt hij tot verhaalstof door het te doorspekken met speculatie en verbeelding en door er zijn eigen accenten en referenties aan zijn oeuvre aan toe te voegen.
Het klassieke sjabloon van het epos leent zich tot variaties op bekende thema’s uit Pfeijffers werk. In verband met Socrates ging het al over het geloof in de illusie van de liefde en het verband met de zoektocht naar het schone, het goede en het rechtvaardige. Ook het veelvuldig door Pfeijffer onderzochte migratiethema krijgt in Alkibiades aandacht. Nadat hij door Athene bij verstek ter dood is veroordeeld, spoelt hij ‘naakt en berooid’ aan in Taras, waar hij helemaal opnieuw moet beginnen. Als vreemdeling in Sparta voelt Alkibiades zich ‘alsof ik van de wereld ben afgevallen’.
Daarnaast speelt Pfeijffer in Alkibiades ook met het gegeven van de travestie, dat de lezer zich misschien wel het best herinnert uit La Superba (2013) en de verwikkelingen rond ‘het mooiste meisje van Genua’. Het oplossen van de grenzen tussen man en vrouw krijgt hier een nieuwe invullingen en de uitspraak van Hipparete dat geen man ooit een groot man zal zijn als hij niet ook een vrouw durft te zijn, is als motief door het epos verspreid. Alkibiades is een flamboyante verschijning, met zijn lange, golvende haar en geraffineerde lichaam kan hij zich meten met de schoonheid van een vrouw: ‘“Je zou een mooie vrouw zijn,” zei ze./ “Dat is een van mijn vele talenten,” zei ik. “Ik heb er mijn leven aan te danken.”’ Gaandeweg incorporeert Alkibiades ook het menselijk inzicht en de empathie van de vrouwen die hij liefheeft. Hipparete is een vrouw die zelf nadenkt en niet te beroerd is om haar ijdele echtgenoot op zijn plaats te zetten wanneer hij weer hoogmoedig uitgaat van zijn superioriteit. Zoals Socrates onderwijst ze hem in de kunst van de twijfel en het zelfonderzoek. Opstandig en schrander als ze is, stapt ze op een dag zelfs naar de archon om de scheiding aan te vragen. Alkibiades verhindert dit echter ei zo na en het voorval vervult hem bij nader inzien van trots; ‘dat ik kennelijk zo’n vrouw had. Uiteraard had Alkibiades ho kalós een Amazone gehuwd, zoals Achilles zeker met Penthesileia zou zijn getrouwd als hij haar niet had gedood.’
Ook Timandra, Alkibiades’ tweede vrouw, is ‘mysterieus en enigszins androgyn’ en maakt zelfbewust haar eigen keuzes. ‘Het zou duren tot ik Timandra leerde kennen eer ik alles wat Hipparete mij heeft geleerd opnieuw in de praktijk kon brengen, in die zin dat ik in mijn leven slechts twee vrouwen heb ontmoet die het toestonden dat ik haar gelijke was.’ Timandra vergezelt Alkibiades op zijn missies en is met haar verfrissende tegendraadsheid de mannen waardig, zoals ook haar naam suggereert. In het twaalfde boek neemt zij bovendien zelf de rietstengel op om te berichten over Alkibiades’ dood, het laffe moordcomplot en het verband met de instorting van de Atheense democratie.
Twaalf is het getal van de perfectie, het manuscript is pas compleet met haar bijdrage. Met deze ingreep schenkt Pfeijffer de lezer nu ook een blik van buitenaf op zijn titelheld, een aanvulling die een positief effect heeft op de uitdieping en schakering van zijn karaktertekening. Timandra herinnert zich een Alkibiades die zich ook onverschrokken toonde in de liefde, die zich aan haar bond ‘door niets van haar te willen’. Met haar meer affectieve focus overtuigt ze de lezer van de uitzonderlijkheid van haar man, die meer vrouw durfde te zijn dan de andere mannen en haar behandelde als zijn gelijke. In haar wraakzucht op de instigators van de moord wil ze niet heldhaftig zijn, althans niet zoals de bekende vrouwelijke Griekse heldinnen die ze bekritiseert – Iphegeneia liet zich ‘heldhaftig’ offeren voor gunstige wind van haar vaders oorlogsvloot, Penelope wachtte ‘heldhaftig, bevallig en gedwee’ op Odysseus thuiskomst, enzovoort – Timandra is scherper van zinnen en bezit een feministische dwarsheid die haar tot zoveel meer maakt dan ‘een fraai specimen van de soort die bestaat ten bate van mannelijk gerief’.
Pfeijffer geeft aan dat hij Alkibiades opvat als een onderzoek naar ‘de driesprongen’ in het verleden waarin de verkeerde keuzes werden gemaakt. Vanuit die wetenschap wil hij zorgen voor een betere toekomst. In Alkibiades’ historie worden dan ook heel wat eigentijdse kwesties weerspiegeld. Onze verwarrende en verdeelde tijd laat zich makkelijk vergelijken met de periode waarin de Atheense democratie in crisis verkeerde. Ook toen hengelden populistische leiders met anti-eliteboodschappen naar de volksgunst en wisten ze steeds meer kiezers aan zich te binden. Ook toen speelden politici in op banale ontevredenheid, louter gemikt op deelbelangen en de korte termijn. Wanneer politici immers enkel bezig zijn met het consolideren van hun eigen positie, ontaardt de democratie in het schrikbewind van de massa. Behalve in opiniestukken over het verziekende effect van de meninkjescultuur van het eigen gelijk, beschreef Pfeijffer onze tijd, die niet langer in staat is om ‘met toekomstvisies en langetermijnstrategieën de waan van de dag te overstijgen’, ook overdrachtelijk in Grand Hotel Europa. In een permanent heden gaat de toekomst verloren.
Met de historische figuur van Alkibiades reageert Pfeijffer op de hedendaagse vluchtigheid van overtuigingen, ideologieën en waardepatronen en stelt hij daar een vernieuwde vorm van verankering tegenover. Maar een tijd die zich kenmerkt door een gebrek aan houvast baart tegelijkertijd het gevaar van het eenduidige antwoord. De neiging ontstaat om alle vertrouwen te leggen in een held die zich opwerpt als redder van de natie. Dat was ook Socrates’ kritiek op de sofisten, die hij als gevaarlijk beschouwde omdat ze zich als deskundigen voordeden, een aanspraak die in sterk contrast stond met zijn eigen onderzoekende houding.
Alkibiades’ levensverhaal is het verhaal van exceptionele strijd voor een betere wereld. Met retorisch kunst- en vliegwerk slaagt Pfeijffer erin je te verleiden met zijn ode aan Alkibiades’ scheppingsdrift (eros). Het streven van de titelheld gaat gepaard met een diepe betrokkenheid bij zijn ideaal, op zijn goudkleurige harnas en Perzische zegel prijkt de liefdesgod Eros met Zeus’ bliksemschicht als pijl. Zijn geschiedenis bewijst dat het liefde, scheppingskracht en improvisatie vergt om los te kunnen komen uit een impasse en te midden van wanorde en desoriëntatie van een toekomst te kunnen dromen.
In die zin lijkt Alkibiades’ leven een oproep om positie te durven innemen, het engagement aan te gaan en de ethische sprong te wagen. Dat brengt ons terug bij de initiële vraag; mag de lezer geloven in Alkibiades’ oprechtheid? Aan het einde van het verhaal ben je geneigd om die vraag positief te beantwoorden. Pfeijffer houdt ons voor dat de sprong in het ongewisse ons wegvoert uit de woestijn waarin geen waarheid standhoudt, het subjectivisme regeert en nihilisme de deur opent voor een nietsontziende machtspolitiek. Toch blijft enige scepsis op zijn plaats, want ook je vertrouwen stellen in een figuur als Alkibiades brengt risico’s met zich mee. In hoeverre ben je bereid om je lot in handen te leggen van een zelfverklaarde Messias? Maakt de bereidheid van iemand die zich als leider opwerpt hem niet al bij voorbaat ongeschikt? Wie zich geroepen voelt, getuigt van ambitie en machtshonger, eigenschappen die op hun beurt gevaarlijk kunnen ontsporen …
Misschien toont het dilemma dat Pfeijffer ons met Alkibiades voorhoudt vooral het paradigma waarin we vastzitten; alsof we enkel de keuze hebben tussen deze of gene sterke man. Misschien is deze aanslag op onze verbeeldingsmogelijkheden net de ware impasse en wijzen de risico’s die intrinsiek zijn aan het huidig politieke bestel ons op de verantwoordelijkheid om andere uitwegen te zoeken, om de termen van de discussie van de zelfgeproclameerde redders niet te aanvaarden.
Om het nieuwe te laten ontkiemen moet het oude worden afgebroken, zo wist ook Socrates, die zich met zijn ironische houding toelegde op het slopen van zekerheden en zijn gesprekspartners dwong om vastgeroeste overtuigingen te overdenken en te herformuleren. Als bondgenoot van de twijfel is ironie een antidotum tegen de gevaren van totalitair denken. Een gezonde dosis socratische ironie hoeft niet te verzanden in een algeheel relativisme, stelt Pfeijffer in Ondraaglijke lichtheid (2019), het houdt de geest scherp.
Dat is nodig voor Pfeijffers ‘magnifiek en grootschalig epos’ – zoals het metacommentaar van Timandra op de boekrollen van haar geliefden en dus impliciet op Pfeijffers’ creatie, luidt. De lezer moet ‘werken’, wat deze klepper minder geschikt maakt voor de gemiddelde strandvakantie (je kan er natuurlijk altijd je hoofd op te rusten leggen of er de piketten van je tent mee in de grond slaan). De extra inspanning pakt, mede dankzij de tandem met Pfeijffers voelbare enthousiasme en gevleugelde schrijfplezier, echter positief uit. Alkibiades is een vloedgolf die ik iedereen aanbeveel. De levensdrift die uit het werk spreekt is werkelijk exceptioneel en vraagt behalve om gezien ook om grondig overdacht te worden.
Het is een knipoog van de ene naar de andere bard: ‘Zolang mensen ademen en ogen kunnen zien, zo lang zal Alkibiades niet geheel gestorven zijn.’ Wat een overweldigende manifestatie van leven.
[1] Mini-college 4: het schervengericht https://www.youtube.com/watch?v=VEDveS3V4qU&embeds_referring_euri=https%3A%2F%2Fwww.alkibiades.nl%2F&source_ve_path=Mjg2NjY&feature=emb_logo
Reacties
Gonnie van den Hurk-Wels
Geweldig, wat een goede samenvatting van Alkibiades.
Spoort me nogmaals aan om dit boek te willen lezen.
Ik hoop van harte voor de auteur dat dit boek een wereldwijde bestseller wordt.
Alki. Biades
Toen Umberto Ecco het boek De naam van de roos uitbracht heb ik dit werkelijk verslonden…wat een litteratuur!!! Ik popelde om de volgende Ecco te verslaan: De slinger van Foucault….echter na 50 bladzijden zelfkastijding gooide ik de handdoek in de ring…ik verlies met KO van de eruditie van deze professor….Op dit ogenblik voel ik hetzelfde met Pfeiffer….Na zijn meesterwerken voor het plebs nml Hotel Europa en La grande belissima moest de meester eens tonen dat hij wel wat meer kon dan een verhaaltje vertellen en duikt hij met ons , gedragen door volzinnen waar een kat haar jongeren niet in vindt, de Heleense wereld in, niet omkijkend naar het intellectuele slagveld dat hij achterlaat…het boek is toch verkocht…so who cares…Voorlopig hou ik nog vol…hopelijk begint de zon te stralen binnen enkele bladzijden…ik vrees ervoor…deze jongen moet ook hier wellicht Va Banque incasseren
Bas Vogel
Wat een mooie, uitgebalanceerde recensie. Daarmee doet D’Hoker recht aan een complex en veelzijdig boek dat niet alleen de allure heeft van een historisch epos, maar dat ook zeggingskracht en betekenis heeft voor onze tijd. Het schrijven van een boek als Alkibiades is een buitengewoon indrukwekkende prestatie die het verdient om te worden gerecenseerd op een zorgvuldige en uitgebreide manier. Het boek is nobelprijswaardig, en de kwaliteit van D’Hokers recensie sluit daar goed op aan.
Lieve vandermeulen.
Een late reactie op de prachtige recensie van Pfeijffer!s Alkibiades door D’Hoker. Deze recensie is diepgaand en buitengewoon interessant. Aan te bevelen!
synave ilse
Albikiades, vandaag, net uitgelezen. Het is een uitmuntend boek! Ik heb er van genoten en zonder moeite de 772 pagina’s en 171 pagina’s aanvullende informatie uitgelezen.
Het is een verhaal dat je in stilte moet lezen zonder verstoord te worden door je omgeving.
Het moet voor de schrijver een immens werk zijn geweest om al die bronnen te lezen, te onderzoeken en uiteindelijk te gebruiken voor zijn verhaal.
Ik ben de schrijver, Ilja L. Pfeijffer, zo dankbaar dit verhaal uit de oudheid in een zeer boeiend verhaal te hebben neergeschreven.
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.