Zal ze er zijn zoals ze dertig jaar geleden in haar afscheidsbrief beloofde? Charles, een eenenzestigjarige arts, reist naar Napels om er op het afgesproken moment Sylviane, zijn eerste liefde en de moeder van zijn dochtertje Claudia, weer te zien. Kort voor Claudia’s derde verjaardag verliet Sylviane het gezin en sindsdien liet ze niets meer van zich horen. In de tussenjaren wist Charles een evenwichtig bestaan met een nieuw gezin op te bouwen en leek hij nooit echt te overwegen om naar de eertijds gemaakte afspraak te gaan. Naarmate de jaren aantikken, neemt het gewicht van de kwellende vragen echter toe en aan de vooravond van de afgesproken dag vliegt Charles, onder het mom van een medisch congres, alsnog naar Napels.
Yannick Dangre kiest in zijn jongste roman voor een beproefd maar daarom niet minder intrigerend gegeven: nothing really ends; het voorbije blijkt nooit echt voorbij, al mag dat aan de oppervlakte zo lijken. De discrepantie tussen Charles’ binnen- en buitenwereld kan dan ook niet groter zijn: keurig in de pas aan de oppervlakte, maar worstelend met het diepe duister binnenin. Als lezer volg je het gebeuren vanuit Charles’ perspectief, de trip naar Napels is er bovenal één van dagenlange introspectie. We reizen met de protagonist in uitvoerige flashbacks terug naar zijn bewogen verleden met Sylviane en krijgen geleidelijk aan zicht op de blijvende repercussies. Het wordt dan ook snel duidelijk dat de tijd met Sylviane die de ik-verteller graag bestempelde als de voorgeschiedenis van zijn leven in feite de hoofdmoot is. Na haar vertrek belandde hij in de nadagen.
In zekere zin ben ik mijn eigen leven immers al dertig jaar kwijt, hoewel ik er, toegegeven, een ander voor in de plaats heb gekregen. Een beter, gerieflijker, mooier leven zelfs, dat ik steen voor steen met inzet van al mijn krachten uit een reeks ruïneresten heb opgebouwd en dat de meeste mensen als mijn enige beschouwen.
Aan dat beter, gerieflijker en mooier leven wijdt de contemplatieve Charles amper gedachten, het is niet meer dan een coulisse, een laagje vernis waaronder wemelt en broeit wat echt van tel is. Zijn grote liefde Sylviane is al die jaren als een spook met hem meegegroeid en bepaalt zijn leven nog steeds. Of veeleer de stilstand ervan, zijn dagen zijn doordrenkt van een hoofdzakelijk op het verleden gerichte verbeelding, wat dan weer resulteert in een krachteloos bestaan aan de oppervlakte. Charles kon zich jarenlang verliezen in zijn werk als cardioloog – ‘hersteller van harten’ – maar de schade aan zijn eigen hart kwam hij als de ‘geloosde geliefde en vader’ kennelijk nooit te boven. Eigenlijk wist hij zodra hij Sylvianes afscheidsbrief las dat hij er op de afgesproken dag wel zou staan. Een krankzinnig voorstel, maar tegelijk het laatste restje ‘poëzie’ dat hem kan losrukken uit de voorspelbare dagen en terugvoeren naar de vitale kern van zijn bestaan.
Rolkoffer
De zestigjarige Charles mag zijn zaakjes schijnbaar – gezien met een burgerlijke bril – goed op orde hebben, in feite voelt hij zich uitgeblust. ‘Is dat wat er overgebleven is van die twintigjarige dichter: een dood mannetje dat de bijna-doden opereert?’
Deze man is getekend voor het leven. Dangre verbindt de geestestoestand van zijn hoofdfiguur met sporen van lichamelijk verval, het zweet gutst bladzijdenlang uit Charles’ leden, hij maakt een afwezige en verwarde indruk, verliest zichzelf continu in zijn bochtige gedachten, en graaft steeds obsessiever naar beelden uit zijn verleden. De puffende, steunende Charles heeft iets totaal onbeholpens, bijna zieligs. En dat beseft hij zelf ook, zoals blijkt uit de bestraffende bewoordingen waarin hij zichzelf genadeloos portretteert; ‘een gehoorzame hond’ op weg naar haar , ‘een bange en doornatte man’ , ‘een losgeslagen projectiel’, enzovoort. Ook in de flashbacks naar de tijd voor Sylvianes vertrek presenteert hij zichzelf als een dichter ‘met hondenogen’, steeds verbonden met een zekere slapheid.
Valt er in zijn huidige levensfase nog iets te doen aan de onvrede om zijn gefaalde leven of zijn Charles’ opties onherroepelijk verdampt? Charles mag dan wel gedesillusioneerd en oud lijken, hij lijkt nog niet klaar om in de desillusie te berusten.
Niemand verdraagt de mist, de stilte, de hiaten, de zuurstofgaten, iedereen wil je liefdesleed tot op de bodem uitspitten omdat alleen je liefdesleed vertelt wie je werkelijk bent. Of dat denken mensen althans. Als je ouder wordt besef je dat niemand kan vertellen wie je werkelijk bent. Nog het minst jijzelf.
De zoektocht naar een zelf, een waarachtige vorm van zijn, een soort hergeboorte, gaat voor dit personage onverminderd verder. Tussenjaren heeft in die zin iets van een coming-of-age-verhaal over een man op leeftijd. Kan hij wat hij destijds nagelaten heeft alsnog goedmaken? Heeft hij zijn leven verspeeld aan het wachten of gaf het wachten zijn leven juist zin?
De vragen die Dangre rond dit personage opwerpt zijn weinig subtiel en ook de karaktertekening van de oudere Charles is niet altijd even plausibel. Deze zestiger is totaal georiënteerd op zijn terugverlangen en lijkt dan ook zo goed als onaangedaan over de mogelijk verwoestende gevolgen voor zijn huidige leven. Zijn partner heeft geen idee van de ware toedracht achter zijn Napolitaanse avontuur. Het is dan ook weinig aannemelijk dat Charles zich op zo’n point of no return bevindt, alles al verloren heeft, waardoor er niets meer te verliezen valt.
Misschien, bedenk ik in een cynische opwelling, ben ik wel een man die zonet uit zijn gezin is verzwonden.
De mogelijke impact op zijn ‘gerieflijk’ leven lacht hij gemakkelijk weg met een portie cynisme. Charles’ gezinsleden zijn slechts met een paar karikaturale strepen ingekleurd, dus ook als lezer maak je je weinig zorgen om het effect van Charles’ gemanoeuvreer op hun bestaan. Hoogstens collateral damage lijkt het, voortbordurend op de oorlogsmetaforiek die Dangre door zijn liefdesdrama heen weeft. Een ongemeen harde gedachte evenwel voor een zogenaamd braaf en volgzaam karakter, iemand die altijd een maat te klein bleek tegenover de briljante Mastroianni uit de passionele Italiaanse liefdesdrama’s waar Sylviane zo geroerd door was.
Drijfnat
Charles is een brave burgerman, die behalve door zijn eigen herinneringen ook gegeseld wordt door de elementen. Doornat van het zweet onder het brandend oog van de Italiaanse zon of destijds in Antwerpen geconfronteerd met een acute crisis in de plenzende regen. Dangre voorziet de sleutelmomenten in zijn vertelling van een symbolische atmosfeer. De scènes worden gedetailleerd tot leven gewekt en ook als geheel is de roman zorgvuldig geconstrueerd. De overgangen tussen de verschillende hoofdstukken monteert Dangre door de laatste zin naadloos te laten vervloeien in die waarmee een volgend hoofdstuk begint. Daarnaast bewerkstelligen beeldmotieven, het water dat de hergeboorte symboliseert, de oorlogsmetaforiek en de verwijzingen naar filmklassiekers samenhang in de compositie, die moeiteloos afwisselt tussen heden en verleden.
Vormtechnisch is Tussenjaren dus best knap uitgevoerd, maar inhoudelijk maakt deze roman zijn ambitie minder waar. Het existentiële drama brengt geen grote inzichten, de oudere Charles blijft reflexief wroeten aan de oppervlakte. Wat niet meteen te rijmen valt met het beeld van een man op leeftijd die heel wat kwetsuren opgelopen heeft en van wie je toch voortschrijdend inzicht verwacht. Een stuk geloofwaardiger vond ik de Charles uit de flashbacks, een dertigjarige jonge vader verstrikt in een passionele maar uiterst moeizame relatie met een destructieve geliefde die hij ondanks alles adoreert. Misschien is dat onevenwicht onvermijdelijk: de oudere Charles staat best ver van de leefwereld van de auteur – dat hoeft geen voorwaarde te zijn om erover te kunnen schrijven, maar het blijft wel extra uitkijken dat je geen bordkartonnen karakter neerzet.
Waar is de poëzie in ons bestaan?
Het onverholen romantische levensgevoel dat Dangre in Tussenjaren oproept heeft iets overtrokken en zelfs een tikje bevreemdend in onze huidige wereld. In deze vertelling valt geen spoor te bespeuren van de algehele malaise waar we ons momenteel in bevinden, Dangre focust enkel op de persoonlijke crisis van zijn karakters. Onrechtstreeks zegt dit misschien net wel veel over deze op het individu gerichte tijd die getekend is door een gebrek aan gemeenschappelijke daadkracht.
Tussenjaren geeft een onmiskenbaar commentaar op het lauwe burgermansbestaan, en vraagt zich expliciet af waar de poëzie in ons bestaan gebleven is. Het leven wacht niet op slapers, herhaalt Sylviane meermaals wanneer ze pleit voor de omarming van een groots leven. Wat Charles na haar vertrek misschien nog het meest mist, is de volheid van het ordeloze dat zij verpersoonlijkt, het leven dat afwijkt van de norm. Het ongerijmde kwam zijn leven binnen in de vorm van Sylviane – ‘als het leven klopt, dan doe je open, toch?’ Zij is in alles de tegenpool van zijn krachteloze zelf, gericht op zelfontplooiing, het najagen van dromen, zij omarmt het avontuur in plaats van de conventie. Ze was voorbestemd om een legende te worden, het maakt niet uit in wat, zolang het maar spectaculair is.
Maar na de losbandigheid van de studiejaren, waarin zij en Charles in ‘een woestijngele Mercedes met notenhouten stuurwiel’ ’s nachts naar zee rijden, versmallen de wegen zich snel. Van dat bovenmaatse leven komt na wat mislukte audities en de geboorte van Claudia weinig in huis. De realiteit is een teleurstelling, en ondraaglijk voor iemand als Sylviane. Ze wordt opstandig en ziek van dit beheerste en gecontroleerde leven. Na de geboorte van haar dochter keert haar lichaam zich tegen zichzelf en belandt ze in een depressie. Het lukt haar niet om samen te vallen met de biologische rol van moeder:
‘Ik kan dit niet, Charles,’ jammerde ze zacht. ‘Laten we haar alsjeblieft teruggeven. Ik ben geen moeder.’
Sylviane lijdt psychisch onder dit gebrek waarop gezien de maatschappelijke en biologische verwachtingen rond ouderschap een gigantisch taboe rust. Haar omgeving kan haar niet helpen en verwacht dat Sylviane zich leert schikken naar de eisen van haar gewijzigde situatie. Sylviane staat volstrekt alleen in haar lijden en kwijnt weg. Is zij wel de ontaarde moeder en niet veeleer het slachtoffer van een samenleving die het zelf als project verbeeldt en niet meer investeert in het grotere verband? Is Sylviane niet net exemplarisch voor de effecten van een al te individualistische levensinvulling? Dangre raakt deze potentieel boeiende kwestie voor mij onvoldoende aan, hij gaat nergens dieper in op de complexiteit van Sylvianes situatie. De zinderende belofte van het moederschap treft haar als een vernietigende ‘verstikkingsdood’ en dat heeft weinig te maken met het egoïsme dat Charles haar aanwrijft. Sylviane vlucht in alcohol en pillen, er volgt een lange laveloze winter die sterk contrasteert met de wilde levensvreugde van de begindagen. Ondergedompeld in Charles’ herinneringen schrijft Dangre liever over die ‘uren van bijgedachtloos geluk’. In gloedvolle passages laat hij de lezer voelen hoe Sylviane nog steeds als ‘een tweede hart, trager en zwaarder’ klopt in Charles’ borst. Na een gedwongen opname in een psychiatrisch centrum keert Syviane terug in de voorzichtige veronderstelling dat de ‘Lange Winter van haar Ongenoegen’ eindelijk voorbij is. ‘Ik wil niet meer dood, Charles. Echt niet’. Toch speelt de duisternis na verloop van tijd weer op, met dat verschil dat Sylviane inderdaad niet meer dood wil, maar bereid is om radicaal te kiezen voor het leven. En ook Charles blijkt niet ongevoelig voor de lokroep van het onbesuisde, hij is immers zo vervuld van Sylviane, de opwinding van haar lichaam. Dangre weet het vuur dat tussen hen oplaait, ondanks hun sterk uiteenlopende karakters, overtuigend neer te zetten. Je krijgt steeds meer begrip voor beide personages. Waar mijn sympathie aanvankelijk bij Charles lag, verschuift die steeds meer richting Sylvianne, zij het onder voorbehoud, want beide figuren veroorzaken ongemak en een moeizaam tasten naar begrip.
De boeiendste en tegelijk neteligste kwestie van de roman ligt wat mij betreft vervat in de vraag die de moegestreden Charles zich onverholen stelt: ‘Of is de bittere waarheid dat we onze jeugd altijd harder zullen missen dan onze eigen kinderen?’ Het is een vraag die je je als ouder bijna niet hardop durft te stellen, en die onlosmakelijk gepaard gaat met gevoelens van schuld en schaamte. In Tussenjaren is dit de afweging die de centrale figuren elk voor zich hebben gemaakt en waar ze ook elk op een andere manier een besluit in genomen hebben. Hoe hartverscheurend ook, ouderschap kan achteraf een verkeerde beslissing blijken. Dat valt vooraf niet te weten en evenmin uit te proberen, maar hoeft ook niet te betekenen dat het ene leven totaal opgeofferd moet worden voor het andere. Hier enigszins mee in het reine komen, vraagt jaren van contemplatief bochtenwerk in de schemering van de tussenjaren. Dangre cirkelt met zijn ik-verteller een roman lang rond die centrale schuldbeladen kwestie, maar blijft te veel hangen in de directe eruptie van gedachten en gevoelens. De lezer zit aan Charles’ zwelgen vastgeklonken, er is geen ruimte voor enige afstand, voor een dieper inzicht. De onophoudelijke woekering tekent zich ook stilistisch af. Dangre is een dichter die proza schrijft, zijn beschrijvingen neigen naar het pathetische, ze zijn uitvoerig en vol, overladen met details.
Het eerste ochtendlicht sijpelt door de gordijnspleten en balt zich glanzend samen in het koperen handvat van het nachtkastje. Ik knijp mijn ogen dicht en draai me instinctief weg van de raamkant, wat met zoveel gesteun en gekraak van het hotelbed gepaard gaat dat ik me haast zorgen begin te maken over mijn gewicht. Mijn lome lijf wil me met alle macht de slaap weer in trekken, maar ik weet dat het niet meer zal lukken, ben zelfs enigszins verbaasd dat, ondanks al het gewoel in de van nachtzweet doortrokken lakens, ondanks de eindeloze reeks hypotheses over Sylviane die me als dreigende muggen wakker hielden, die paar uurtjes verpozing me alsnog vergund waren.
De toon van Dangres zinnen is gedragen en hij strooit kwistig met metaforiek, bijna elke zin zegt: ‘Kijk eens hoe ik de taal laat opschuimen.’ Er speelt een absoluut schrijfplezier dat zich uit in een voorliefde voor de barokke wending, de talrijke adjectieven, de niet-alledaagse en soms archaïsche woordenschat (verpozing, verzwonden, enzovoort), maar voor mij voegt deze opsmuk niet altijd iets toe. Het maakt de scènes soms langer dan nodig, en aanvankelijk stoorde ik me dan ook aan deze gezwollen stijl. Dangre kiest bovendien voor een vrij voor de hand liggen symboliek – hersteller van harten, een beetje klef, toch? –, en mag wat milderen met duiding, maar evengoed creëert hij verrassend aanschouwelijke beelden. Het ochtendlicht dat zich samenbalt in het koperen handvat is sprekend en mooi. Zijn beschrijvingen zijn niet altijd in balans, sommige beelden pakken goed uit, andere vestigen de aandacht dan weer te veel op hun eigen gekunsteldheid om nog effectief te zijn, al maakt Dangre je wel gevoelig voor de poëtische mogelijkheden van taal. Er waren vergelijkingen die me lieten glimlachen, zoals deze: ‘Is liefde niet de weg, maar de schoenzool die onmerkbaar, onvermijdelijk afslijt op de weg?’ Een dolende Charles zou zoiets inderdaad zomaar kunnen bedenken, het bond-zonder-naam-gone-wrong gehalte past helemaal bij zijn karaktertekening. Tussenjaren mag dan niet feilloos zijn, het verhaal kent een relevante thematiek en wist voldoende te boeien. Meegevoerd door Dangres zwierige pen, liet ik mijn mitsen en maren geleidelijk varen.
Een recensie van Tussenjaren van Yannick Dangre door Liesbeth D’Hoker.
Reacties
Emmy
Wat een fijne en heldere recensie
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.