Non-fictie, Recensies

Homoseksualiteit als identiteit

Anders dan de anderen

Homoseksualiteit op het snijvlak van literatuur en wetenschap

Mary Kemperink

Ben je een man die niet kan fluiten? Of ben je een vrouw met talent voor wiskunde? Misschien kreeg je rond 1900 dan wel de diagnose homoseksualiteit. Van een vragenlijst die de Duitse seksuoloog Magnus Hirschfeld in 1899 publiceerde om te bepalen of iemand homoseksueel was, betroffen 75 vragen lichamelijke en psychische eigenschappen, zoals een hoge of lage stem, smalle of brede heupen, nagelbijten, en gingen slechts tien vragen over iemands seksuele aantrekkingskracht.

 

Vandaag vinden we dit een bizarre vragenlijst, maar tegelijkertijd zijn er allerlei vermeende kenmerken van homoseksuelen in het collectieve West-Europese geheugen blijven hangen. We zijn schatplichtig aan de blauwdruk van de homoseksueel die in de loop van de negentiende eeuw ontstond, stelt emeritus hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde Mary Kemperink. In haar studie Anders dan de anderen. Homoseksualiteit op het snijvlak van literatuur en wetenschap laat ze zien hoe er in West-Europa vanaf de negentiende eeuw een beeld ontstond van homoseksualiteit als een bijzondere identiteit, die afweek van de ‘gewone’ mens. Overigens werd de term ‘homoseksualiteit’ toen nog niet gebruikt; die werd in 1869 gemunt, maar andere aanduidingen als sodomie, pederastie, uranisme en tribadisme bleven ook daarna nog lange tijd gangbaarder. Bij gebrek aan beter koos Kemperink voor ‘homoseksueel’, omdat die voor de grote meerderheid nog steeds bekend is. Ze gebruikt de term louter in de betekenis van ‘met een seksuele voorkeur zowel bij mannen als bij vrouwen voor hetzelfde geslacht’.

 

In het denken over homoseksualiteit speelde de literatuur een belangrijke rol. Medici gebruikten romans en gedichten om hun theorieën mee te onderbouwen; hun handboeken werden gelezen door schrijvers, die ze vervolgens op hun eigen manier verwerkten in literatuur. Het was een constante wisselwerking: wetenschap opereert niet in een luchtledig autonoom domein, maar maakt deel uit van een cultuur waartoe ook de literatuur behoort, benadrukt Kemperink. Haar doel met dit boek is deze kluwen van wederzijdse beïnvloeding enigszins te ontwarren. Dat is niet alleen een interdisciplinaire exercitie – ze combineert medische geschiedenis en literatuurgeschiedenis – maar ook een internationaal comparatieve: ze gebruikt bronnen uit het Franse, Duitse, Nederlandse en Engelse taalgebied, waaronder ook het werk van Belgische, Zwitserse, Oostenrijkse en Amerikaanse schrijvers.

 

De meerwaarde van de literatuurwetenschap

In de comparatieve en interdisciplinaire benadering zit de kracht van dit boek. Alleen al omdat, zo merkt Kemperink ook op, deze disciplines en taalgebieden veelal los van elkaar zijn bestudeerd, en daarmee het internationale karakter van deze wisselwerking, en de wisselwerking zelf, uit het oog verdwijnen. Maar ook omdat Kemperink een onwaarschijnlijke hoeveelheid bronnen gebruikt. Moeiteloos schakelt ze tussen medische theorieën, getuigenissen, tendensromans, hoge literatuur en scabreuze pornografie – en dat uit acht landen. Heel helder schetst ze daarbij de verschillen, overeenkomsten en veranderingen in het denken van artsen en schrijvers in heel West-Europa tussen 1830 en 1930. Homoseksualiteit wordt opeenvolgend en soms tegelijkertijd als een misdaad gezien, als een ziekte, een fatale erfelijke belasting, een gezonde bijzondere aanleg of zelfs een teken van superioriteit.

 

De opbouw van de studie is niet-chronologisch en kent een indeling in hoofdstukken die zich primair op de medische theorieën richten en hoofdstukken die primair literaire bronnen bespreken. Het middenstuk is het sterkste deel van deze studie: daarin komt op een overtuigende manier de meerwaarde van een literatuurwetenschappelijke benadering naar voren wanneer die wordt toegepast op niet-literaire bronnen. Zo merkt Kemperink op dat negentiende-eeuwse studies over homoseksualiteit bijna zonder uitzondering meeslepend geschreven zijn. Op zich is dat logisch, want er stond bij het onderwerp in moreel en juridisch opzicht veel op het spel, en medici hadden de behoefte om mensen van hun standpunt te overtuigen. De een wilde homoseksuelen namelijk afschilderen als een maatschappelijk gevaarlijke groep, de tweede als een meelijkwekkende zieke en ongeneeslijke groep, de derde als een onderdrukte groep die bevrijd moest worden.

 

Bovendien wilden veel artsen niet alleen in debat treden met hun collega’s, maar ook een breder publiek voorlichten en opvoeden. De al eerder genoemde Hirschfeld zag het bijvoorbeeld als zijn maatschappelijke taak om middels openbare lezingen zijn emancipatorische standpunten voor het voetlicht te brengen. Kemperink analyseert vervolgens de retorische behendigheid van deze verschillende stemmen: de artsen maakten gebruik van literaire stijlmiddelen als metaforen en stijlfiguren, ze schetsten scenische voorstellingen, gebruikten exclamaties, literaire referenties, zelfs het wit op de pagina werd soms voor retorisch effect ingezet, als ware de tekst een gedicht. Omdat medici bij de hogere klasse hoorden en dus ook hun literaire Bildung hadden doorlopen, is het aannemelijk dat ze deze stijlmiddelen uit de bellettrie overnamen.

 

Nog interessanter als bron van analyse is de bekentenis. Veel medische studies bevatten namelijk teksten die niet door de artsen zelf geschreven waren, maar door patiënten. Die autobiografische teksten hadden vaak de vorm van brieven, liefdesgedichten, dagboeken of memoires. Het waren broodnodige bronnen voor artsen, want in de spreekkamer meldde zich zelden uit zichzelf een homoseksueel. De empirische wetenschap schreef bovendien voor dat er ‘gevalsstudies’ werden verricht. Kemperink merkt op dat het opschrijven van zo’n levensgeschiedenis per definitie de vorm van een verhaal krijgt, waarin bepaalde keuzes worden gemaakt. En ook hier wil de auteur iets bewerkstelligen: medelijden of begrip opwekken, de lezer ervan overtuigen dat de auteur niet abnormaal is.

 

Net als de artsen gebruiken de patiënten allerlei literaire stijlfiguren om de lezer mee te krijgen. Met behulp van de analysetools uit de life writing laat Kemperink bovendien zien dat deze bekentenissen zich laten analyseren als literaire teksten. De teksten volgen namelijk verschillende literaire modellen: ze neigen naar de naturalistische roman, met een onvermijdelijk, noodlottig einde; naar de avonturenroman, vol verwikkelingen van een bewogen leven; ze lijken op een liefdesroman, waarin de schrijver vol romantiek diens grote liefde beschrijft; of op een tendensroman, als pleidooi voor de sociale aanvaarding van homoseksualiteit. In deze hoofdstukken brengt Kemperink heel mooi haar verschillende disciplines – medische geschiedenis en literatuurwetenschap – samen op een manier die het geheel versterkt.

 

Observeren of verklaren

Op andere momenten is deze studie wat minder gebalanceerd. Ten eerste heeft Kemperink ervoor gekozen om, naast meer structuralistische analyses, zeer uitgebreide parafrases op te nemen van de besproken bronnen. Dat is op zich een logische keuze; nagenoeg alle teksten die ze bespreekt zijn niet bij een breed publiek bekend, en zo heeft de lezer toch een idee waar het over gaat. Maar zeker naar het einde van de studie, in de primair literair georiënteerde hoofdstukken, maken die parafrases de lectuur wat taai. De opsommingen van romans en gedichten aan de hand van samenvattingen en citaten nemen dan heel veel ruimte in beslag, en Kemperink wil zó veel auteurs noemen dat het geheel op den duur nogal repetitief wordt.

 

Kemperinks schrijf- en onderzoeksstijl dragen daaraan bij: de studie leest heel anders dan de medische teksten met een politieke agenda die ze bespreekt. Ze schrijft observerend en registrerend. Soms klinkt even haar eigen verbazing vanuit het heden door met een woordje als ‘blijkbaar’ (‘Zulke teksten konden voor de kritiek en het publiek soms bijzonder shockerend zijn, maar dat moest dan blijkbaar maar’; ‘Blijkbaar zat naar de arts Havelocks idee dat kuisheidsideaal er bij vrouwen als vanzelf meer in’) maar over het algemeen is haar auteursstem op de achtergrond. Ze maakt nadrukkelijk duidelijk dat ze, voor zover dat mogelijk is, probeert ‘ideologisch afstand te houden tot haar onderwerp’.

 

Tijdens het lezen wilde ik soms dat Kemperink zich juist iets kritischer opstelde. Haar analyses blijven meestal bij observaties, maar een stap verder dan parafrase en structuuranalyse of een grotere stap naar een verklaring, houdt ze vaak af. Bijvoorbeeld als ze opmerkt dat Freuds ideeën over homoseksualiteit wel in medische kring, maar totaal niet in de literatuur weerklank hebben gevonden. Waarom niet, als juist Freuds andere ideeën aan de lopende band tot romans werden omgeschreven (en zelfs tot een letterkundige benadering hebben geleid binnen de literatuurwetenschap)? En het enige hoofdstuk dat helemaal gericht is op de lesbienne benoemt terloops dat er lange tijd eigenlijk alleen in Frankrijk over lesbiennes werd geschreven. Waarom juist daar?

 

Überhaupt komen homoseksuele vrouwen er in de negentiende eeuw – en daardoor in deze studie – bekaaid vanaf, stelt Kemperink zelf in haar nawoord. Van homoseksuele vrouwen is nu eenmaal heel weinig materiaal beschikbaar: het waren in elk aspect de mannen die het woord voerden. Artsen waren per definitie mannen, bekentenissen werden door mannen geschreven, en ook veruit de meeste romans en gedichten over (mannelijke of vrouwelijke) homoseksualiteit werden door mannelijke schrijvers op papier gezet. Over de maatschappelijke invulling van vrouwelijke homoseksualiteit hadden vrouwen tot begin twintigste eeuw dus nauwelijks iets te zeggen. Kemperink kiest ervoor om daarvoor enkel contemporaine verklaringen aan te halen. Volgens de Duitse seksuoloog Kraft-Ebing zouden vrouwen bijvoorbeeld minder geneigd zijn zoiets persoonlijks aan een mannelijke arts toe te vertrouwen, ze hadden juridisch veel minder te vrezen dan mannen, en werden ook minder snel betrapt – het zag er voor de buitenwereld sneller uit als een innige vriendschap.

 

Allemaal aannemelijk, maar Kemperink weegt de verklaringen nergens zelf af, vult niet aan om tot een eigen oordeel te komen. Op zich valt haar dat niet te verwijten: de hoofdvraag die Kemperink zichzelf stelt – hoe homoseksualiteit in de loop van de negentiende eeuw een maatschappelijke identiteit werd – is vrij beschrijvend van aard; de vragen die ik hierboven stel, zijn daarin zijpaden. Het boek had echter iets meer pit gekregen als ze had gedurfd af en toe zelf een positie in te nemen.

 

Nuanceringen

Het voelt bijna oneerlijk om bij de encyclopedische kennis die Kemperink in dit boek tentoonspreidt toch nog enkele ontbrekende auteurs op te noemen. Natuurlijk hoeft niet élke auteur die ooit homoseksualiteit ook maar terloops genoemd heeft voorbij te komen, maar aangezien Kemperink blijft benadrukken dat er maar heel weinig teksten door (homoseksuele) vrouwen over homoseksualiteit zijn geschreven, is het toch jammer dat ze niet iets langer stilstaat bij de enkele die er wél waren. In de Nederlandse context denk ik bijvoorbeeld aan Marie Metz-Koning, die in 1912 – slechts vier jaar na Jacob Israël de Haans Pathologieën (1908), door Kemperink uitgebreid besproken – waarschijnlijk de eerste Nederlandse lesbische roman schreef. Ook wordt Edith Werkendams oeuvre niet genoemd – haar verhalenbundel Het purperen levenslied (1922) verwijst in het motto naar de Franse schrijfster Rachilde, wier werk wel langskomt. En Eva Raedt-de Canters Internaat (1930) had precies nog binnen het door Kemperink onderzochte tijdvak gepast. Om maar te zeggen: de bronnen zijn schaars, maar ze zijn er wel. Deze studie is ongebalanceerd in genderverhoudingen, en dat is voor een groot deel, maar volgens mij toch niet volledig, toe te schrijven aan de beschikbare bronnen.

 

En als ik dan toch aan het muggenziften ben: het is jammer dat Kemperink zich niet even goed in de huidige (medische) terminologie over gender en seksualiteit heeft ingelezen als ze heeft gedaan over het negentiende-eeuwse discours. Dan zou ze namelijk weten dat ‘transseksueel’ door de jongere generatie lhbti+-ers niet veel meer gebruikt wordt (zij zeggen ‘transgender’), en dat we bij personen wier genderidentiteit niet overeenkomt met hun bij geboorte toegewezen geslacht niet spreken van ‘een transgenderdistrofie’, maar van ‘genderdysforie’. Ook is het jammer dat in het hoofdstuk over hermafroditisme, waar deze voorbeelden aan ontleend zijn, nergens wordt genoemd dat we dit nu een ‘intersekse conditie’ zouden noemen.

 

Dit zijn echter kleine kritiekpunten. Mary Kemperink is in Anders dan de anderen. Homoseksualiteit op het snijvlak van literatuur en wetenschap geslaagd in de opdracht die ze zichzelf aan het begin van het boek gaf: traceren hoe er in wisselwerking tussen literatuur en medische wetenschap in de loop van de negentiende eeuw een maatschappelijke homoseksuele identiteit ontstond. Dat resulteert in een studie die indrukwekkend is in haar omvangrijkheid op het gebied van bronnen, talen, historische context en comparatieve opzet, en die ook nog eens vele nieuwe leestips oplevert. Het is bovendien een belangrijk boek in het huidige politieke klimaat, met een kabinet dat seksuele voorlichting in het onderwijs ‘neutraal’ wil maken, waarin nog maar 43 procent van de Amsterdamse jongeren het accepteert dat twee mensen van hetzelfde geslacht verliefd op elkaar worden, om nog niet te spreken over de voorgenomen inperking van transrechten. Zoals Kemperink het zelf formuleert in haar nawoord: ‘Verandering in de visie op homoseksualiteit is niet alleen iets van het verleden. Cultuur is per definitie dynamisch: de slinger kan zomaar de andere kant op gaan.’

 

Een recensie door Loranne Davelaar over Anders dan de anderen. Homoseksualiteit op het snijvlak van literatuur en wetenschap van Mary Kemperink.

Querido, Amsterdam, 2024
ISBN 9789021487250
534p.

Geplaatst op 20/10/2024

Tags: Homoseksualiteit, Negentiende eeuw, Wetenschap

Categorie: Non-fictie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.