In onze themareeks ‘Drempelstukken. Mentale en lichamelijke diversiteit in de literatuur’ onderzoeken we de sociale, fysieke en politieke drempels die schrijvers, critici en personages met een beperking ervaren in de literatuur. Die drempels discrimineren, omdat ze mensen en lichamen buitensluiten, en het verzet tegen die drempels geeft aanleiding tot alternatieve vormen van lezen, schrijven, en verbeelden. Zulke confrontaties – tussen validisme en het verzet ertegen, tussen toegang en toe-eigening, en tussen norm en diversiteit – worden bij uitstek verteld en bekritiseerd in literaire teksten. Daarom wijden we dit jaar onze themareeks aan mentale en lichamelijke diversiteit in de literatuur. In uiteenlopende vormen – essays, recensies, interviews en podcasts – bundelt de reeks bijdragen van auteurs met een beperking, ervaringsdeskundigen en specialisten uit de disability studies. In deze recensie bespreekt Loranne Davelaar de roman Krankzinnigen van Fré Domisse, die in 1927 verscheen en in 2022 heruitgegeven is. Dat werk is gebaseerd op Dommisses eigen ervaringen met opnames in psychiatrische instellingen.
Eind 2019 publiceerde het Literatuurmuseum de online expositie ‘Spoorzoeken in het archief’, waarin een viertal vergeten schrijvers uit de minder betreden zijpaden van de Nederlandse literatuurgeschiedenis werden belicht. Eén van die schrijvers was Fré Dommisse (1900-1971), die ondanks een veelgeprezen debuut en enkele andere goed ontvangen werken niet in het collectieve geheugen terecht is gekomen. Lag het aan haar vrouw-zijn? Haar keuze voor een tamelijk controversieel onderwerp, namelijk haar ervaring als patiënt – en dus niet als behandelaar – in de psychiatrische zorg? Een combinatie van beide?
Het spoorzoeken lijkt Dommisses werk een impuls te hebben gegeven. In 2021 wijdde Spui25 een avond aan haar leven en werk, waarbij cultuurhistoricus Léon Hanssen pleitte voor de heruitgave van Domisses debuutroman, Krankzinnigen. Nu, in 2022, is de roman weer te koop in de Salamanderreeks, waarin eerder al werk van Mary Dorna en Carry van Bruggen werd heruitgegeven. Dommisses uitgave bevat een voorwoord van medisch historicus Catharina Th. Bakker, die een biografie over haar leven en werk voorbereidt. Het is alsof ze bij Singel Uitgeverijen geen moment meer wilden wachten met Dommisse aan de vergetelheid onttrekken, want de roman wemelt helaas nog wel van de typ- en zetfouten (komma’s waar punten horen, verschrijvingen als ‘boog’ waar ‘hoog’ zou moeten staan, inconsequente opmaak, enzovoort). En dat terwijl Krankzinnigen er al minstens sinds 1984 op wacht om herontdekt te worden – Willy Graauwmans pleitte toen in een afstudeerscriptie al voor herwaardering van de schrijver en haar debuut.
Zoveel pogingen tot herwaardering maken mij in ieder geval nieuwsgierig. Krankzinnigen begint tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog, die enkel terloops ter sprake komt, en is gebaseerd op Dommisses eigen ervaringen met opnames in psychiatrische instellingen. De roman, geschreven in 1927 en gepubliceerd in 1929, beslaat de vier jaren waarin hoofdpersoon Dé van der Velde vanwege een jeugdpsychose (toen heette het een dwangneurose) opgenomen is in een ‘krankzinnigengesticht’. De zeven maanden voor haar opname heeft ze in een kliniek doorgebracht; omdat ze nog niet voldoende is hersteld moet ze hier minstens drie maanden blijven. Dé begrijpt dat, als ze snel naar huis wil, ze zich zo rustig mogelijk moet houden, ook al heeft ze ook wel door dat haar hoofd nog niet helder is. Als ze naar huis mag, houdt ze zich voor, ‘dan zou het dompe, benauwde gevoel ook wel verdwijnen’. Het werkt: na twee maanden mag ze op proefverlof. Maar al vóór thuiskomst blijkt uit haar interne monoloog, waarin ze discussieert met zichzelf, dat ze nog niet beter is:
Het perron lijkt te branden onder mijn voeten. Straks zijn we thuis en daar wachten de anderen op ons. Moeder zal bij het raam naar ons staan uit te kijken. Niet meer achter gesloten deuren, alles weer gewoon.
– Gewoon? – Je bent toch krankzinnig geweest, in een gesticht heb je gezeten. – Nonsens, even maar. Nu ben ik weer beter, nu gaan we naar huis.
– Vallen de huizen op me? Wat zijn de huizen hier hoog. Ik durf hier bijna niet te lopen, ik ben bang voor al die huizen. Auto’s toeteren, trams bellen, mensen roepen. Elk geluid slaat me.
Dit gebeurt keer op keer: steeds gaat het even goed, maar dan krijgt Dé weer woede- en angstaanvallen – ze moet haar angsten ‘uitzingen’, zoals ze dat zelf noemt. Knap aan de roman is dat die ontsporing heel invoelbaar is vastgelegd, zoals ook in het bovenstaande citaat: Dé probeert krampachtig grip te houden op de werkelijkheid, maar die ontglipt haar. Dommisses stijl is direct en ongepolijst, maar zeker niet ongecomponeerd: de plotselinge overgangen in de tekst weerspiegelen de gedachtesprongen die haar hoofd steeds maken.
De structuur van Krankzinnigen is door de onvermijdelijke terugvallen gebouwd op herhaling, ook tegen de achtergrond van haar zaalgenoten, waarvan er één continu ‘Moord! Moord!’ schreeuwt, en een ander maar blijft zeggen dat ze terug moet naar haar man en kinderen. Voor een roman, waarvan de vertelstructuur toch vaak om enige ontwikkeling in plot of personages vraagt, is dat een uitdagend gegeven: hoe houd je de aandacht van de lezer vast als de ontwikkeling zich pas in de laatste paar hoofdstukken voltrekt? Dommisse kiest vaak voor elliptische formuleringen die het repetitieve van de situatie juist benadrukken. Een van de hoofdstukken eindigt bijvoorbeeld zo:
“O Here, o Here,” klaagde het oudje.
Een kandijklont van de strenge zuster Van Pelt.
En dat, als je was weggelopen…
En de maan groot en rood boven de dennen…
Het taalgebruik van Krankzinnigen is fris, met weinig archaïsche zinsconstructies; in dat opzicht had ik nauwelijks het idee een bijna honderd jaar oude roman te lezen. Wat nu wel gedateerd overkomt, is de manier waarop Dés klachten worden behandeld (of eigenlijk, het gebrek aan behandeling). Aan haar vele symptomen – ‘dwanggedachten, driftbuien, slapeloosheid, hyperfantasie, droomtoestand’, somt Dé ze op – wordt weinig gedaan. Ze mag soms wat lezen, maar niet te veel, moet rust houden en luisteren als de zusters uit de bijbel voorlezen. Eindeloos zingen ze religieuze liedjes met elkaar. Pas na jaren in gestichten ontmoet ze een arts die ervan overtuigd is dat ze beter kan worden en haar onder zijn hoede neemt, waarna ze eindelijk opleeft en de vicieuze cirkel van herstel en opname kan doorbreken. Overigens was al een paar jaar later de psychiatrische zorg zodanig veranderd dat er een disclaimer aan de herdruk moest worden toegevoegd, ter voorkoming van misverstanden over de staat van de zorg: ‘De gestichtsverpleging van geesteszieken heeft zich sinds [het einde van de Eerste Wereldoorlog, LD], dankzij het zich steeds vernieuwend medisch inzicht, in vele gevallen gunstig gewijzigd.’
Wat inhoudelijk wel nog altijd sterk overeind blijft, is de analyse van ‘normalen’ en ‘abnormalen’ in de roman. ‘Ik heb slechts getracht om door het beschrijven van mijn eigen ziektetoestand de kloof te helpen dempen die er is tussen normalen en abnormalen’, schrijft Dommisse in het voorwoord bij de tweede druk van Krankzinnigen. Ze is zich bewust van hoe ze, toen ze ziek was, als ‘gek’ werd gelezen door anderen. Ergens in de roman denkt Dé: ‘Als de meisjes van school me zo zagen, zouden ze bang voor me zijn.’ En zodra ze zich even voorstelt dat ze ooit weer vrij zal zijn, denkt ze:
Is je bed niet binnen op zaal bij de andere krankzinnigen? Is er geen groot verschil tussen jou en de zuster met wie je hier wandelt? Zij heeft de sleutels, zij is gewoon, maar jij, Dé van der Velde, bent krankzinnig.
Hier praat de als ‘abnormaal’ bestempelde terug met de middelen die ze heeft: ze toont een scherp bewustzijn van hoe er over haar gedacht wordt, is volledig mens met gedachten en emoties, ook al wordt zij door de maatschappij niet voor ‘vol’ aangezien. In dat opzicht bezit de roman ook nu nog veel zeggingskracht op het gebied van de (de)stigmatisering van geesteszieken.
In de eerste uitgave ging aan de roman een voorwoord vooraf van dr. H. van der Hoeven, arts bij de Willem Arntsz-stichting in Utrecht. Daarin vroeg hij zich enigszins ontsteld af of dít nu het resultaat was van de beste krankzinnigenzorg en -therapie die er op dat moment beschikbaar was. Misschien vond de uitgever dit voorwoord wat te gedateerd, want het is niet opgenomen in de heruitgave. Je kunt je natuurlijk ook afvragen of Dommisses kennis per se op deze manier gelegitimeerd moet worden door iemand die wél als autoriteit gold. Destijds was het uniek dat een (voormalig) patiënt op deze manier van zich liet horen; zou ze als ze een man en behandelaar was geweest wél zijn gecanoniseerd, zoals bij Frederik van Eedens Van de koele meren des doods is gebeurd?
Om andere, autonomistische redenen, gaf hoogleraar Nederlandse letterkunde, schrijver en essayist Anthonie Donker (pseudoniem van Nico Donkersloot) al bij de eerste druk kritiek op het voorwoord, dat hem ‘ondanks de sympathieke bedoeling ervan’ niet de juiste keuze leek:
Geen boek, wanneer het een levensbeeld, een kunstwerk wil zijn, heeft dekking van andere dan van artistieke zijde, en zelfs die niet, noodig. Een inleiding van medische zijde stelt het boek buiten de literatuur, waartoe het niettemin wil behooren.
Volgens Donker is Krankzinnigen uiteindelijk echter toch geen literatuur te noemen. Hij vindt het werk ‘aangrijpend oprecht’, maar gebrekkig in diepgang, eentonig: ‘Anders dan mémoires ware er een kunstwerk te schrijven over dezen waanzin’, besluit hij zijn bespreking van de roman.
Memoires zijn het, dus geen kunst. Alleen schrijvers zo geniaal als Shakespeare en Dostojevski hadden hier een kunstwerk van kunnen maken, aldus Donker. Ook andere recensenten gebruiken dit onderscheid om toch tot een milde beoordeling te kunnen komen: memoires hoeven simpelweg aan minder strenge eisen op het gebied van stijl te voldoen. ‘Esthetische eisen verstommen bij de krachtige realiteit van het leven’, schreef schrijver en dichter Roel Houwink bijvoorbeeld over Krankzinnigen. Letterkundige Christiaan Tazelaar was wel positief over de verhalende vorm waarin Dommisse haar ervaringen had gegoten, maar hij vraagt zich vervolgens af of de moderne literatuur door de beschrijving van geestesziekte niet haar literaire kwaliteiten verliest. Volgens Graauwmans, die het in 1984 al tijd vond voor een herwaardering van Dommisses werk, droeg deze overwegend positieve houding van recensenten eraan bij dat ze verdwenen is uit het collectieve geheugen. Hij stelt dat haar psychiatrische verleden haar critici in moeilijkheden bracht: doordat ze haar juist om die reden altijd zo welwillend benaderden, is ze te veel ‘opgepoetst’, waardoor ze later niet meer serieus werd genomen om haar literaire kwaliteiten.
In het heden schuurt deze welwillende, of eerder betuttelende benadering van Dommisses werk nog meer. Het kan geen toeval zijn dat juist het werk van een vrouwelijke schrijver in de huiselijke hoek van de dagboeken wordt geparkeerd, buiten het domein van de literatuur. In de avond die Spui25 aan Dommisses werk wijdde, vertelde schrijver en onderzoeker Nadia de Vries dat dit ook gebeurde met haar in 2019 verschenen boek Kleinzeer, over haar ervaring met psychische en fysieke ziektes; in boekwinkels staat het bijvoorbeeld vaak bij de sectie ‘Gezondheid’. Daarom maakt het uit dat Krankzinnigen een roman in plaats van memoires wordt genoemd. Deze tekst moet gewaardeerd worden als literatuur, die ook bij lezing in 2023 niet aan kracht inboet: het is een kunstwerk dat op invoelende, maar ook kundig gecomponeerde wijze de stigmatisering van mensen in psychiatrische instellingen bevraagt.
Een recensie door Loranne Davelaar over Krankzinnigen van Fré Dommisse.
Logo-ontwerp: Job Boot, www.jobboot.nl
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.