Arnon Grunberg (1971) is zo ongeveer de enige laaglandse schrijver die serieus aanspraak kan maken op de erfenis van wat doorgaans ‘de grote drie’ van de Nederlandstalige literatuur wordt genoemd. Tenminste, als je het adjectief groot niet begrijpt om literaire kwaliteit mee aan te duiden, maar mediaal bereik. Net als W.F. Hermans, Gerard Reve en Harry Mulisch in hun tijd is Grunberg groot omdat hij als vanzelfsprekend toegang krijgt tot televisiestudio’s, radiostations en tijdschriften. In één van de belangrijkste Nederlandse kranten heeft hij een dagelijkse stek op de voorpagina en in de digitale media beschikt hij over een netwerk waarvan de meeste schrijvers slechts kunnen dromen.
Dit bereik is naar mijn idee de verklaring voor de enthousiaste receptie die Grunbergs werk in academische kring ten deel valt. Met zijn brede publiek – in België evenzeer als in Nederland, trouwens – kan hij voor neerlandici en literatuurwetenschappers als bewijs functioneren dat Nederlandstalige literatuur een belang kent dat aan zichzelf ontstijgt. In een tijd waarin de geesteswetenschappen meer en meer onder druk worden gezet om datgene wat hun ‘maatschappelijke relevantie’ genoemd wordt aan te tonen, is een dergelijke figuur uiteraard een uitkomst. Men wijst naar Grunberg en legt vol vuur uit wat de literatuur zoal niet vermag.
Bij die enthousiaste receptie van Grunberg in de wetenschappelijke wereld wordt steeds weer een zeer specifiek beeld van de literaire schrijver gehanteerd: dat van de schrijver als publieke intellectueel. Het idee daarbij is dat schrijvers als luizen in de pels van de samenleving in hun literaire werk gericht de ideologische consensus doorbreken, sociale en culturele vanzelfsprekendheden ondermijnen en datgene naar voren brengen wat de maatschappij probeert te verdringen. Daarnaast kiezen ze publicitair direct politiek stelling. Met dit indirecte en directe engagement dwingen ze reflectie af, sturen ze het maatschappelijke debat en weten ze te bewerkstelligen dat de maatschappij zichzelf corrigeert.
Het probleem is dat dit beeld van de literaire schrijver vooral een academisch wensbeeld is, of minder eufemistisch: een leugen. Natuurlijk zijn er schrijvers geweest die er direct aan hebben bijgedragen dat de geschiedenis zich heel even ten goede wende. Een fraai voorbeeld is Sama Behrangi, die in zijn essays, korte verhalen en kinderboeken een schriftuur wist te ontwikkelen die hele generaties Perzen ertoe heeft aangezet zich niet neer te leggen bij de repressieve regimes waaronder ze gebukt gingen en te geloven in de mogelijkheid van een andere wereld. Maar de Behrangis van deze wereld zijn historisch gezien dun, zéér dun gezaaid. Veruit de meeste schrijvers conformeren zich braaf aan eender welke macht waarmee ze zich geconfronteerd zien. Sterker nog, over het algemeen weten ze die machtsverhoudingen met verve te versterken, door de aannames waarmee ze ideologisch worden gefundeerd te reproduceren, door voorstellingen van hun afwezigheid als schrikbeeld neer te zetten en elke glimp van een werkelijk alternatief rücksichtslos te ridiculiseren.
Ook Arnon Grunberg is geen uitzondering, getuige zijn laatste roman Moedervlekken. Zeker, Grunberg probeert voortdurend contact te leggen tussen zijn romanwerkelijkheid en de werkelijkheid van de krant. Over zo’n beetje alle thema’s die hij in de roman verwerkt is de afgelopen jaren stevig discussie gevoerd: racisme, illegaliteit, transseksualiteit, seksueel geweld, bureaucratie in de zorg, ouderenzorg, rouwverwerking en de vraag of je uit het leven mag stappen als dat je niet meer de moeite waard lijkt.
De hoofdfiguur van Moedervlekken, Kadoke, werkt als psychiater in de suïcidepreventie. Hij heeft twee jonge vrouwen in dienst genomen om voor zijn kwakkelende moeder te zorgen. De vrouwen komen uit Nepal en verblijven zonder geldige papieren in Nederland. Meteen aan het begin van de roman komt er aan dit in alle opzichten precaire dienstverband een einde doordat Kadoke zich aan één van hen vergrijpt en vervolgens door haar vriend in elkaar wordt geslagen. Bij het zoeken naar een nieuwe verzorgster blijkt Kadokes moeder helemaal niet zijn moeder te zijn maar zijn vader. Deze man kon het overlijden van zijn vrouw alleen verwerken door haar identiteit aan te nemen, inclusief haar geslacht. Kadoke heeft het spel altijd volledig meegespeeld, maar ziet zich nu met de beperkingen ervan geconfronteerd. Ook op het professionele vlak begint Kadokes bestaan te ‘wankelen’, om Grunbergs terminologie te gebruiken. Hij maakt verkeerde inschattingen en weet steeds minder goed waarom zijn patiënten er geen einde aan zouden mogen maken. De samenwerking met een jonge arts in opleiding, Dekha, leidt Kadoke langzaam tot het inzicht dat hij zelf nauwelijks nog aan het leven hecht.
Kadokes crisis wordt op de spits gedreven als hij de onbehandelbaar verklaarde Michette mee naar huis neemt en haar bij wijze van alternatieve therapie voor zijn moeder laat zorgen. Dat klinkt als de inleiding tot een finale catastrofe zoals we die uit Grunbergs Tirza (2006) kennen, maar het lijkt mee te vallen: Michette ontpopt zich als passabele bejaardenverzorgster en trekt uiteindelijk samen met Kadokes moeder in een door haar ouders bestierd hotel. Op de laatste pagina hervindt Kadoke zelfs zijn levenslust, hij lijkt zich weer met zijn rol als psychiater te kunnen verzoenen en stopt in de laatste, puntloze zin met roken – de destructieve gewoonte die door de hele roman zijn enige ware passie leek.
Daarmee lijkt Moedervlekken een animerende roman: na een vlootschouw van desillusie en apathie, menselijk leed en maatschappelijke misstanden besluit de hoofdpersoon zich tegen de keer tot het leven te bekennen, ook al zijn de consequenties van die keuze ongewis. Een hoopgevend verhaal in barre tijden, dat de lezer uitnodigt betrokken te zijn. Maar dat is een oppervlakkige, gemakzuchtige interpretatie.
In de eerste plaats omdat Moedervlekken geen identificatie afdwingt. Dat begint al bij de hoofdpersoon: Kadoke is geen mens, maar een karikatuur. Daardoor wordt het voor de lezer heel gemakkelijk om de maatschappelijke thematiek op afstand te houden. Een goed voorbeeld is de passage over het voorval tussen Kadoke en Rose, de verzorgster van zijn moeder. Zoals gezegd verblijft deze vrouw zonder geldige papieren in Nederland, een situatie waarvan Kadoke overduidelijk profiteert. Ze wordt ook consequent denigrerend als ‘meisje’ aangeduid en het is op een akelige manier onduidelijk of ze vrijwillig seks met haar werkgever heeft. Op het moment dat hij met haar in de badkamer staat en met zijn vingers bij haar binnendringt, bedenkt Kadoke het volgende:
Een woord overvalt hem als een dolkstoot: kolonialisme. Dit is kolonialisme, of wat er van over is: postkolonialisme. Hij die het falen van de mens heeft geaccepteerd, heeft er – op bescheiden schaal weliswaar – naar gestreefd de maatschappij te hervormen opdat de mensen kunnen falen zonder al te veel schade aan te richten. En nu staat hij in moeders badkamer als een tropenarts, een koloniaal in eigen land, die neemt wat hij nodig heeft, wat misschien de enige juiste definitie van kolonialisme is: nemen wat je nodig hebt.
De suggestie is dat deze passage in Moedervlekken aanzet tot reflectie over privileges, over de manier waarop koloniaal verleden ons heden doordringt, over culturele hiërarchieën in menselijke verhoudingen, over uitbuiting, tot in intieme relaties aan toe. Maar wat hier over kolonialisme wordt gebezigd is zo grofmazig – om niet te zeggen: onzinnig – dat die aanzet nauwelijks gewicht krijgt. Bovendien wordt Kadokes vergrijp neergezet als een klucht: terwijl hij met zijn hoofd tussen de dijen van Rose zit hebben de twee het nog altijd over de moeder, die zodra Kadoke bij Rose binnendringt prompt de badkamer inloopt. Hier is een schrijver aan het woord die grote thema’s verwerkt, om ze vervolgens niet serieus te nemen. Waarom zou de lezer het dan wel moeten doen?
Het tweede probleem is dat Grunbergs romanwerkelijkheid ondanks alle gewichtige thema’s veel – te veel – voorstellingen bevat die de reguliere belevingswereld van de blanke heteroman bevestigen. Ja, het gaat in Moedervlekken over transseksualiteit, maar die transseksualiteit is pathologisch, of wordt ten minste neergezet als gevolg van een onverwerkt verlies. De beschrijving van het uiterlijk van vrouwelijke personages, die zonder uitzondering in een seksuele verhouding tot Kadoke staan, neemt veel meer plek in dan de beschrijving van de mannelijke personages.
Niet minder misogyn is het gegeven dat de promiscuïteit van Michette zeer nadrukkelijk wordt neergezet als onderdeel van haar drang tot zelfdestructie. En dan is er Dekha, de donkere, ‘Afrikaanse’ vrouw, die de psychiatrie in is gegaan omdat ze de artikelen van Kadoke zo inspirerend vond en met hem naar bed wil om zijn ‘jungle fever’ te bedienen. Het staat er echt. Als er een competitie bestaat voor romanpersonages die de fantasieën van witte mannen het beste in vervulling doen gaan, dan scoort Grunberg met deze figuur de beker.
Nergens in Moedervlekken wordt heteronormativiteit of eurocentrisme op een beklijvende manier op de proef gesteld. Nergens wordt er überhaupt iets op een beklijvende manier op de proef gesteld: overal ervaart, ziet en begrijpt het lezerspubliek wat het in de Lage Landen anno 2016 sowieso al ervaart, ziet en begrijpt. En zo keren we met Grunberg terug naar de domineespoëzie van de negentiende eeuw: ook die bevestigde de hegemonie van de destijds geldende morele voorstellingen en reikte in bloemige vertelcommentaren inzichten aan waardoor de lezer zijn kwetsbare identiteit in moeilijke tijden gesterkt zag. Bij Grunberg hebben de aforistische terzijdes die functie overgenomen. Ik geef een paar voorbeelden:
De verzorger heeft de hulpbehoevende dikwijls net zo nodig als andersom.
Of:
Eentonigheid is een vorm van zekerheid, met eentonigheid kun je angst bezweren.
Of:
Een zelfmoordpoging is ook communicatie.
En:
Hoeveel bezwaar je er ook tegen mag hebben, de protocollen zijn er niet voor niets.
En nog een sterk staaltje misogynie tot slot:
Ze hebben weinig met elkaar gemeen, hooguit een vrouw, voor een diepgaand gesprek is dat niet voldoende.
Wie dit leest, blijft met een gerust hart in zijn stoel zitten, genietend van het idee belangrijke dingen te hebben gelezen zonder dat die tot iets verplichten. Zelfs de gebruikte taal is in zijn uitgewassen banaliteit comfortabel vertrouwd. Het is de taal van de persvoorlichters, de taal van de beleidsmakers, van de twitterjournalistiek – de taal van ons alledaagse bestaan, kortom.
Ook het open, onbesliste maar lebensbejahende einde maakt van Moedervlekken geen geëngageerde roman. Het komt veel te laat, zoals de hele roman anderhalve eeuw te laat komt. In deze eeuw is het niet meer genoeg om de deceptie te overwinnen en te besluiten dat je iets van je leven wilt maken. De vraag is hoe. Hoe kun je leven? Hoe moet je leven? Hoe te doen?
Een antwoord durven geven op die vraag, dat is engagement. Literatuur kan ook een antwoord op die vraag geven, omdat literatuur bij uitstek de mogelijkheid biedt om aan de taal van macht te ontsnappen – en de gemeenschap een nieuwe, andere, vollere taal aan te bieden. Voorbeelden daarvan zijn er genoeg: Luther Blisset, Melinda Nadj Abonji, Tiqqun. Bij Grunberg kunnen we rustig gaan slapen. Onze privileges worden goed bewaakt.
Recensie: Moedervlekken van Arnon Grunberg door Gijsbert Pols
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.