Hoe maken we het gezegde ongezegd? Volstaat het domweg te zwijgen, of houden we daarmee het ooit gezegde toch in stand? Is stilvallen niet ook een taaldaad, omdat het een eraan voorafgegaan spreken vooronderstelt? Indien men ervan uitgaat dat taal aan de wereld voorafgaat, dat taal de wereld schept, is het besluit wel of niet te spreken een zaak van levensbelang. Maar het is de vraag of zo’n besluit genomen kan worden, want taal komt voort uit een autonoom ritme, taal is adem en een stroom van levenskracht die zich niet gemakkelijk van buitenaf laat indammen. Schopenhauer spreekt in dit verband over de Wille, de oerdrift die de kosmos bezielt en onontkoombaar is. Wie voor Bejahung van de Wil kiest, wordt meegesleurd in een vernietigende draaikolk van hartstochten, dadendrang en verantwoordelijkheden. Het is de kunst tot Verneinung te komen, maar is dat niet juist een daad die wilskracht vereist?
Samuel Beckett (1906-1989) ontdekte Schopenhauer in 1937, toen hij na een lange reis door Duitsland was teruggekeerd in Ierland en een geduchte mentale crisis doormaakte. In september van dat jaar schrijft hij in een brief aan zijn vriend Tom MacGreevy over zijn ontdekking van Schopenhauer, dat het was alsof er ineens een raam werd geopend in een bedompte kamer: ‘I always knew he was one of the ones that mattered most to me, and it is a pleasure more real than any pleasure for a long time to begin to understand now why it is so. And it is a pleasure also to find a philosopher that can be read like a poet.’ Ook veertig jaar later spreekt hij nog vol waardering over het feilloze taalgevoel van de sombere filosoof.
Intussen was Beckett in een soort impasse geraakt, een impasse die hijzelf had veroorzaakt door steeds dieper af te dalen in de bodemloze zinloosheid van de wereld, de taal en het bewustzijn. Had hij sinds de jaren veertig bijna alleen nog in het Frans geschreven in de hoop dat dit hem zou bevrijden van alle historische en culturele ballast die zijn moedertaal met zich meebracht, in de laatste decennia van zijn leven begon hij toch weer in het Engels te schrijven. Enerzijds had hij de geschiedenis van die taal inmiddels in die mate van zich af geworpen dat hij haar kon hanteren en vervormen als een code die alleen van hem was, anderzijds moet er in hem een onweerstaanbare drang aanwezig zijn geweest om zich opnieuw te laten meevoeren op het natuurlijke ritme van de taal waarin hij was opgegroeid. En het is dit ritme, het zijn deze vertrouwde klanken die hij aan het einde van zijn leven inzet om te proberen de taal, en daarmee de wereld en zichzelf, tot stilstand te dwingen. Maar laat de Wil zich wel verneinen?
Al vaak is opgemerkt dat zwelgen in virtuoos taalspel een eigenschap is die Ierse literatuur, voor zover wij kunnen nagaan, al bijna twee millennia aankleeft. De zogenaamde Hisperica famina uit de zevende eeuw komen vermoedelijk uit de koker van baldadige studenten die zich erop toelegden zo krankzinnig mogelijk Latijn te schrijven, vol neologismen en leenwoorden uit het Grieks, het Hebreeuws en het Iers. Als je die teksten leest, zie je James Joyce en Flann O’Brien al voor je. Ook Beckett heeft, toen hij zich nog niet had ontworsteld aan de invloed van Joyce, begin jaren dertig een roman geschreven die van ingenieus taalspel aan elkaar hangt, Dream of Fair to Middling Women, door Anneke Brassinga vertaald als Droom van matig tot mooie vrouwen (2000). In die roman, die destijds ongepubliceerd bleef, laat Beckett zich onbekommerd verleiden tot spitsvondigheden en flauwe grappen die weinig méér doen dan benadrukken hoe knap en geestig de auteur is. In de halve eeuw die volgde zou Beckett zijn drang tot het vervormen van de taal niet kwijtraken, althans niet wanneer hij Engels schreef. Maar toen hij in augustus 1981 aan Worstward Ho begon, was dat allang geen spel meer, maar bittere noodzaak.
In het laatste decennium van zijn leven was Becketts productie minimaal. Hij had alles wat hij kwijt moest al gezegd, zag er de zin niet van in er nog iets aan toe te voegen, anderzijds besefte hij dat het belangrijkste misschien ongezegd moest blijven omdat het zich aan taal onttrok. Bovendien was hij moe. Toch slaagde hij er niet in zich van de literatuur te bevrijden. Schrijven was van existentieel belang, en dat was voor hem persoonlijk eerder een nadeel dan een voordeel: hij moest wel, ook al ging het bijna niet meer. Zijn late prozateksten – Company (1980), Mal vu mal dit (1981, door hemzelf vertaald als Ill Seen Ill Said), Worstward Ho (1983) en Stirrings Still (voltooid in 1987) – behoren, wat mij betreft, tot het alleraangrijpendste dat ooit is geschreven. Nooit is er overtuigender en indringender met de taal geworsteld dan hier.
Worstward Ho, een tekst van 96 korte alinea’s, laten we het maar proza noemen, vertelt geen verhaal, althans niet in traditionele zin. Er is geen tijdsverloop, geen handeling, geen herkenbare ruimte, alleen een stem die zichzelf vanaf het eerste woord (‘On’) aanspoort er zo snel mogelijk een einde aan te maken. Het spreken, dat onvermijdelijk een wereld creëert, dient grondig ontmanteld te worden in een proces dat radicale verergering genoemd zou kunnen worden. Op weg naar het ergste, het minste, het leegste, in de hoop dat er uiteindelijk niets overblijft. Het laatste woord luidt opnieuw ‘on’, wat erop zou kunnen duiden dat we weer terug bij af zijn, ware het niet dat het ergste misschien toch in zicht is: ‘Said nohow on.’ Gezegd: absoluut niet verder. Als dat is wat deze woorden betekenen.
De zichzelf tot zwijgen manende stem ontkomt er helaas niet aan beelden op te roepen. De plek, als dat het goede woord is, waarop het spreken of het gesprokene zich voltrekt, heeft het karakter van een limbo, een schemerachtig domein tussen leven en dood. Onvermijdelijk verschijnen er figuren, die moeilijk zichtbaar zijn en oscilleren tussen aan- en afwezigheid. Een schedel die met holle oogkassen voor zich uit staart en ’seat and germ of all’ wordt genoemd, een oudere man met een kind die hand in hand voortsjokken door een verder onzichtbaar landschap, en een knielende, vermoedelijk biddende vrouw. Misschien is het niet vergezocht in deze gestalten jeugdherinneringen te herkennen: de jonge Sam met zijn vader op pad in de Dublin Mountains, en de gelovige moeder. In zekere zin zijn het ook archetypische beelden, zoals wordt opgemerkt in het indrukwekkende proefschrift The Silencing of the Sphinx (1998) van Ruud Hisgen en Adriaan van der Weel, dat geheel aan de genese en interpretatie van Worstward Ho is gewijd. Beckett was goed thuis in de psychoanalytische theorieën van Carl Gustav Jung.
Wat Worstward Ho betoverend en ongrijpbaar maakt, is misschien niet zozeer het rudimentaire verhaal, als wel de taal zelf, die in bijna iedere zin meerduidig is. Niet alleen veroorlooft Beckett zich allerlei neologismen, zoals ‘nohow’, ‘dimmost’, ‘unlessenable’ en ‘unworseable’, ook zwelgt hij, bijna als vanouds, in woordspel. ‘Still’ betekent voortdurend tegelijkertijd ‘nog steeds’ en ‘stil’, ‘long’ is ‘verlangen’ en ‘lang’, in ‘preying’ horen we ook ‘praying’, ‘worse’ roept doorlopend ook ‘words’ op. Bovendien is de syntaxis van de veelal ultrakorte en elliptische zinnen zelden eenduidig. Neem de eerste alinea: ‘On. Say on. Be said on. Somehow on. Till nohow on. Said nohow on.’ Moeten we ‘say’ en ‘be said’ lezen als infinitief, imperatief of aanvoegende wijs? Is het tweede ‘said’ een herneming van het eerste en maakt het dus deel uit van de opdracht die de spreker zich stelt, of constateert hij dat er al aan die opdracht is voldaan?
Beckett zelf slaagde er niet in zijn tekst in het Frans te vertalen, in de overtuiging dat wat er stond zich alleen liet verwoorden zoals het er stond. Is de tekst dus onvertaalbaar? Geenszins. Ik verwijs hier graag naar het begrip hypertranslatability, dat onlangs gemunt werd door de Leidse sinoloog Maghiel van Crevel. Sommige teksten, zoals die van Beckett, zijn dermate meerduidig en rijk aan connotaties dat ze vertalers juist ongekende mogelijkheden bieden om hun gang te gaan. Wanneer je Beckett leest word je onweerstaanbaar uitgenodigd om te gaan vertalen. Worstward Ho is dan ook al meermalen in het Nederlands omgezet. In 2000 verschenen tegelijk Ten slechtste gekeerd (Martine Vosmaer & Karina van Santen; De Bezige Bij) en Slechtswaarts voort (Hisgen & Van der Weel; Direct Dutch Publications). Afgelopen jaar verscheen Neerwaarts Hup (Martijn Nieuwerf & Vincent van den Berg, voor theatergroep ’t Barre Land), dat ik helaas nog niet in handen heb gehad. En nu is er Ergstwaarts vooruit (Uitgeverij Vleugels) van Erik Bindervoet, dat niet alleen de vertaling bevat, maar ook een beckettiaanse, of eigenlijk: bindervoetiaanse toelichting van vijftien pagina’s (‘Naastwoords te na’, een beetje melig misschien).
Destijds had ik een lichte voorkeur voor het duo Vosmaer & Van Santen, vooral omdat zij in de meeste gevallen gekozen hadden voor de imperatief: ‘Voort. Zeg voort. Laat voortgezegd zijn.’ Al zou ik hier een spatie tussen ‘voort’ en ‘gezegd’ willen, want Becketts woorden verwijzen vaak terug naar reeds uitgesproken woorden, alsof ze citeren: ‘Laat er “voort” gezegd worden.’ Hisgen en Van der Weel gaven de werkwoorden weer als onbepaalde wijs, wat het geheel het karakter van een hypothese geeft: ‘Voort. Voort zeggen. Voort gezegd worden.’ De vertalers halen daarmee verschillende aspecten van Becketts zinsbouw naar boven en verrijken op die manier de ervaring van dit proza.
De vertaling van Bindervoet is, ook al zou ik het zelf misschien weer totaal anders hebben gedaan, zeker een aanwinst. Dit is zijn eerste alinea – veertien woorden in het Engels, zesentwintig in het Nederlands:
Verder. Zeg verder. Zij verder gezegd. Op een of andere manier verder. Tot op geen noch andere manier verder. Gezegd op geen noch andere manier verder.
Hoe verdedigbaar ook op inhoudelijke gronden, het lijkt me toch jammer dat ‘nohow’ wordt weergegeven met het omslachtige ‘op geen noch andere manier’.
Daar staan gewaagde vondsten tegenover. Tegen het einde van het verhaal is enkele malen sprake van ‘preying’, in verband met ogen die zich iets willen toe-eigenen. Door de eerdere vertalers werd het weergegeven als ‘azen’ of ‘vreten’, maar Bindervoet maakt er, getrouw aan de associatie met ‘praying’, ‘bidden’ van. Dit heeft het effect dat we ineens een buizerd of een valk voor ons zien.
De bekendste alinea is de vierde:
All of old. Nothing else ever. Ever tried. Ever failed. No matter. Try again. Fail again. Fail better.
Vosmaer & Van Santen:
Alles vanouds. Niets anders ooit. Ooit geprobeerd. Ooit gefaald. Geeft niet. Weer proberen. Weer falen. Beter falen.
Hisgen & Van der Weel:
Alles vanouds. Niets anders ooit. Steeds gepoogd. Steeds gefaald. Geen punt. Opnieuw pogen. Opnieuw falen. Beter falen.
Bindervoet:
Alles van oudsher. Nimmer iets anders. Immer geprobeerd. Immer mislukt. Maakt niet uit. Probeer weer. Misluk weer. Misluk beter.
De keuze voor ‘mislukken’ is opmerkelijk, maar Bindervoet legt in zijn nawoord uit dat het falen uit Becketts tekst in het Nederlands misschien het beste kan worden weergegeven in een vertaling die er nét een beetje naast zit: ‘Dat kan beter. Beter slechter. Lelijker. Alledaagser. Platter. En vooral erger. Misschien is dit bij uitstek de plek om de mislukking in de vertaling in te bakken.’
In mei 1983, een maand na de publicatie van het boekje, schreef Beckett aan zijn jonge vriend André Bernold: ‘Je crois que Worstward Ho m’a achevé.’ (Ik geloof dat Worstward Ho me de genadeslag heeft gegeven) Inderdaad had hij de grenzen van het zegbare bereikt, of zelfs overschreden. In de jaren daarna schreef hij toch nog Stirrings Still, zes pagina’s tastend proza die eindigen met de verzuchting ‘Oh all to end.’ Het gedicht Comment dire (1988), dat hijzelf vertaalde als What Is The Word, was zijn laatste tekst.
Erik Bindervoet heeft met Ergstwaarts vooruit zeker niet de definitieve vertaling van Worstward Ho afgeleverd, maar een nieuwe, frisse bijdrage aan het nooit te beëindigen gesprek over Becketts werk. Beter mislukt. En nu weer verder. Maar wat is het woord?
Reacties
Kiki Coumans
Boeiend en in alle bondigheid inzichtelijk inkijkje in de verschillende vertalingen!
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.