Een schilderij vormt het vertrekpunt van een rondleiding door de belle époque die ons laat kennismaken met een schare dandy’s en estheten. Het schilderij in kwestie is een portret van Samuel Pozzi door John Sargent Singer, een Amerikaanse expatriate die het grootste deel van zijn leven in Parijs en Londen heeft doorgebracht. Pozzi wordt op het schilderij staand afgebeeld, gehuld in een soort scharlakenrode kamerjas. Julian Barnes ontleent zijn titel aan dit portret, dat officieel ‘Dr Pozzi at Home’ heet. Hij raakt bovendien gefascineerd door de vrij theatrale pose van deze intelligent uitziende man en gaat op zoek naar wie hij is. Het resultaat is geen klassieke biografie, maar een gedetailleerd verslag over de professionele interesses en de rijk gevarieerde vrijetijdsbesteding van een veelzijdige figuur.
Samuel Pozzi (1846-1918) was een arts met een grote wetenschappelijke belangstelling. Hij pleitte ervoor om de algemene geneeskunde om te vormen en op die manier aparte disciplines, zoals de gynaecologie, zijn eigen specialisatie, wetenschappelijk uit te bouwen. Hij publiceerde Traité de gynécologie clinique et opératoire (1890), een studie van meer dan elfhonderd bladzijden, die in vele talen vertaald werd en wereldwijd lange tijd werd erkend als standaardwerk. Hij was een aanhanger van het zogenaamde listerisme, naar de Schotse arts Joseph Lister, die staande hield dat geopereerde zieken of gewonden vaak eerder aan infecties en bloedvergiftiging bezweken dan aan hun oorspronkelijke aandoening of verwondingen. Artsen dienden met andere woorden hun handen te wassen alvorens te opereren of een bevalling in te leiden, maar kennelijk hoorden die hygiënische voorschriften niet bij de eed van Hippocrates. Gesterkt door zijn wetenschappelijke onderzoekingen, bracht Pozzi in zijn tijd riskante operaties tot een goed einde. Nadat hij bij Sarah Bernhardt een cyste op de eierstokken verwijderd had, noemde zij hem ‘Docteur Dieu’.
Tot de vaste vriendenkring van Pozzi behoorden prins Edmond de Polignac en graaf Robert de Montesquiou. De prins was een weinig opvallende figuur, de graaf het tegendeel daarvan. Hij zou model hebben gestaan voor Jean Floressas des Esseintes, de hoofdpersoon uit Tegen de keer (1884) van Joris-Karl Huysmans. De drie vrienden staken regelmatig het Kanaal over om in Londen ‘intellectueel en decoratief te gaan winkelen’. Barnes, van zijn kant, gaat intellectueel en decoratief winkelen in Tegen de keer, door hem steevast ‘de bijbel van de decadentie’ genoemd. Huysmans’ roman is een nagenoeg onbeperkte inspiratiebron voor Barnes’ reflecties over het dandyisme en het estheticisme van de belle époque. Een andere nagenoeg onuitputtelijke schat aan roddelpraatjes leveren de dagboeken van de gebroeders Edmond en Jules de Goncourt.
Pozzi en co. waren overigens niet de enige Fransen die de oversteek waagden. Het beruchte stel Arthur Rimbaud en Paul Verlaine, maar ook Claude Monet en Émile Zola waren hen voorgegaan. Het verkeer in de tegenovergestelde richting was misschien een stuk minder druk, maar toch ook niet onbeduidend: denken we maar aan Oscar Wilde en Algernon Swinburne. Voor de Fransen stond Londen symbool voor de toekomst. Niet dat ze van de stad hielden, integendeel, ze vonden haar smerig en deprimerend, maar ze incarneerde de moderne tijd, waarin de natuur heeft afgedaan en het menselijk vernuft met zijn hang naar het artificiële de plaats van het natuurlijke inneemt. De Britten omarmden dan weer Parijs en Frankrijk, omdat de kunst er onmiskenbaar modern was, zowel qua onderwerpkeuze als techniek, en omdat ze er het Victoriaanse gemoraliseer en de prerafaëlitische nostalgie konden achterlaten.
Voor de francofiel Barnes vormt dit de aanleiding om zich te vermeien met vergelijkingen tussen Frankrijk en Groot-Brittannië. De Fransen lijken eensgezind van oordeel dat de Engelse vrouwen de lelijkste en meest onvriendelijke vrouwen ter wereld zijn. De Britten zijn dan weer stomverbaasd dat de Fransen hun persoonlijke ruzietjes blijven uitvechten in duels. En dat tot het eind van de negentiende eeuw, terwijl het duelleren bij de Britten al rond 1830 uit de mode geraakt was.
Zijn de Britten pragmatisch? En de Fransen romantisch? Hoe komt het dan dat de Britten dromen van een huwelijk waarin de liefde tussen de partners onverminderd blijft voortduren? En dat de Fransen het huwelijk aanzien als het basiskamp om op liefdesavontuur te vertrekken? Barnes verbindt deze opvattingen met de pikante opmerking van de Fransen aan het adres van prins Charles, die tijdens zijn huwelijk met Lady Diana een affaire begon met Camilla Parker-Bowles: ‘Heel bijzonder, om een minnares te nemen die lelijker is dan je vrouw.’
Het tijdperk dat na de Eerste Wereldoorlog omschreven werd als de belle époque, blijkt bovenal te bestaan uit een ‘hypernerveuze, rancuneuze, malicieuze’ geruchtenmolen. Niet toevallig berust het meest bekende feit uit die periode, de affaire Alfred Dreyfus, op niets meer dan een vals gerucht. Hoe breeddenkend ze zich ook voordeden, in feite bleken veel dandy’s en estheten vast te hangen aan enggeestige vooroordelen: omtrent de Jood, of sodomie, of de eigen natie. Niet voor niets heeft Gustave Flaubert zich zijn leven lang geërgerd aan ‘de zondvloed van de menselijke domheid’. De geamuseerde blik die Barnes op het tijdperk werpt, belet hem niet om tussendoor harde oordelen te vellen: de dandyeske estheet houdt uiteindelijk alleen van zichzelf, hij wil alles weten zonder zich ooit bij iets betrokken te voelen, en zelfs de kunst die hij voorwendt te kennen, offert hij aan de eigen smaak.
Het boek van Barnes is opgesmukt met vele fraaie afbeeldingen van portretten en foto’s. Er zijn de spitante oneliners, zoals ‘de graaf drijft het talent voor navolging ten top door zichzelf na te volgen’. Er is de precieuze stijl van Barnes zelf. En toch heeft dit boek mij uiteindelijk weinig geraakt. Heeft dit te maken met het wezen van de dandy, die iets inherent onwaarachtigs heeft? Of met de vertelling van Barnes waarin niemand echt tot leven komt? Barnes rijgt de geestige anekdotes aan elkaar, maar het is niet duidelijk wat hij met zijn boek wil bereiken.
Of komen we dat te weten in het postscriptum? Daarin keert Barnes zich uitdrukkelijk tegen de Brexit. Hij rekent af met de hang naar isolement, die volgens hem de Engelsen typeert, niet de Britten, en hij distantieert zich van hun chauvinistische weigering om een andere taal te leren. Na een boek over het intellectuele reisverkeer tussen Groot-Brittannië en Frankrijk gedurende de belle époque vond ik die late liefdesverklaring aan het adres van het continent een misschien sympathieke, maar tegelijk volkomen overbodige explicitering.
Recensie: De man in de rode mantel van Julian Barnes door Dirk De Schutter.
Reacties
Joke van Overbruggen
Wat een prachtige boekomslag!
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.