Proza, Recensies

Een onontwarbare kluwen van werkelijkheid en verbeelding

Afscheid

Juan Carlos Onetti (vert. Arie van der Wal)

Disclaimer: In deze tekst komen seksistische termen voor.

De Reactor streeft ernaar een inclusief platform te zijn. De Reactor is kritisch over de literatuur die zij recenseert en heeft de beslissing genomen om niet te censureren maar kritisch te beschouwen. Daarom geeft De Reactor het aan wanneer er in een tekst taal voorkomt die in een inclusief en divers wereldbeeld problematisch is. Ben je benieuwd naar een inclusief beleid op taalgebruik, download dan hier de handreiking van Codedi.

 

Een vrolijke boel wordt het zelden in het werk van de Uruguayaanse schrijver Juan Carlos Onetti (1909 – 1994). Noodlot en helaasheid, met hoogstens de spijtige herinnering aan vergeefs gebleken verwachting, zetten in zijn romans de toon van het korte leven, zoals de titel van zijn belangrijkste roman luidt: een neerslachtig spleen met de geur van te lang gedragen sokken.

Toch wordt Onetti gezien als een van de aartsvaders van de Latijns-Amerikaanse literaire boom van de jaren zestig en zeventig. Wel is hij daarvan waarschijnlijk de minst bekende beroemdheid gebleven. Knuffelbaar magisch-realisme, zoals bij Gabriel García Márquez, zul je bij hem niet aantreffen. Net zomin als metafysische speculatie, zoals bij Julio Cortázar, een labyrintische boekenwereld, zoals bij Borges, of politiek-maatschappelijk moralisme, zoals bij Mario Vargas Llosa. Onetti moet het hebben van een taalkunst die achter de landerige beschrijving van nutteloze levens stukje bij beetje de tragische afgrond van het bestaan openlegt. Zijn recent vertaalde novelle Afscheid, oorspronkelijk geschreven in 1954, is daar een schoolvoorbeeld van.

Een ingewikkeld plot heeft Onetti daar niet voor nodig. Een voormalige basketbalspeler neemt zijn intrek in een hotel in een plaatsje dat voornamelijk van toerisme lijkt te leven. Het plaatselijke sanatorium mijdt hij zo lang als zijn slepende, op den duur dodelijke ziekte het hem toelaat. Een vrouw bezoekt hem, met een kind aan de arm. Daarna een jong meisje, met wie hij een gehuurd chalet betrekt. Het plaatselijke roddelcircuit is verontwaardigd. ‘De man’ wordt ‘die vent’, ‘het meisje’ wordt ‘dat hoertje’, ook in de woorden van de ik-verteller, de uitbater van een winkel annex café die het komen en gaan van gasten in het plaatsje met een kennersoog observeert.

Zo maakt hij kennis met ‘de man’, wanneer deze bij hem zijn brieven poste restante komt ophalen: het winkeltje functioneert ook als plaatselijk postkantoor. Met scherpe blik stelt hij direct zijn diagnose: de handen van de man ‘waren voor mij genoeg geweest om te weten dat hij niet meer beter zou worden, dat hij geen idee had waar hij de wilskracht vandaan moest halen om weer beter te worden’. Een verpleger uit het hotel waar de man verblijft, een kamermeisje en een plaatselijke arts bevestigen die waarneming, en vullen haar aan met wat ze de man de rest van de dagen zien doen. Veel is dat niet. Zijn liefste bezigheid is een wandeling naar de plaatselijke vuilnisbelt, ‘de mooiste plek die hij in deze hele periode had weten te vinden’.

 

Hoertje

Zo’n beschrijving klinkt weinig opwekkend; aftakeling, bederf en ondergang zijn nu eenmaal de leidende rubrieken in Onetti’s werk. Maar één vraag dringt zich bij die woorden wel op: hoe weten we eigenlijk dat de vuilnisbelt de ‘mooiste plek’ is voor de man die op geen enkel moment zelf aan het woord komt. Wie hier spreekt is de verpleger, die op zijn beurt het zijne denkt van wat de man allemaal uitspookt. Interpretatie voegt zich zo bij observatie, en samen weven ze een web van woorden die het object ervan inspinnen in een verhaal dat van de man een openlijke echtbreker, misschien een geilaard, maar in ieder geval een hufter maakt. ‘Ze zouden hem moeten vermoorden’, zegt het kamermeisje. ‘En dat hoertje, neem me niet kwalijk, ik weet niet wat ik met haar zou doen.’

Verbeelding, zo laat dit roddelcircuit zien, is minstens zo belangrijk voor het scheppen van een werkelijkheid als de registratie van naakte feiten. Misschien bestaan die laatste zelfs helemaal niet, en dompelen we wat we zien altijd al direct onder in de rusteloosheid van de fantasie. De winkelier, uit wiens oogpunt het hele verhaal verteld wordt, is daarvan zelf het beste voorbeeld. En de lezer gaat onwillekeurig mee in de vertelling die in zijn verbeelding ontspringt aan wat hij hoort en waarneemt, en die al snel een waarheid wordt.

Slechts af en toe word je je als lezer daarvan bewust en schrik je op uit de vertelling-in-de-vertelling: de verzinsels van de winkelier ín het verhaal van Onetti, dat op zijn beurt uiteraard ook weer fictie, een verzinsel is. Zoals wanneer je je bij bepaalde gebeurtenissen plotseling afvraagt: hoe weten we dit eigenlijk, hoe kan de verteller dat ons als waarheid voorhouden? Zoals wanneer de man aanklopt op de deur van de hotelkamer waar zijn vrouw is ondergebracht. ‘En terwijl hij wachtte, riep hij oude namen in herinnering, namen van een verbleekte obsceniteit die hij lang geleden had verzonnen voor een vrouw die niet meer bestond.’  Wat geldt voor gedachten, geldt voor gebeurtenissen: ‘Totdat zij naar de deur kwam en de sleutel omdraaide, halfnaakt, schaamte en slaap overdrijvend, nu zonder zonnebril, en meteen bij hem wegliep om weer naar bed te gaan.’

Niemand was erbij, niemand kan in het hoofd kijken van een ander – behalve de alwetende verteller uit de 19de-eeuwse romanliteratuur die in een novelle zoals Afscheid, waarin het vertellersvoornaamwoord ‘ik’ nota bene vanaf het allereerste begin de toon zet, geen plaats kan hebben. Wat gebeurt hier dan? Wat lezen we eigenlijk? Niets anders dan het theater dat de vertellende winkelier annex barman in zijn eigen hoofd afdraait. Onetti windt daar geen doekjes om: ‘Ik stelde me voor….’ heeft hij op de vorige bladzijde al geschreven.

Een gehaaste lezer ziet daar echter overheen, of vergeet het, en ervaart de deurscène als een ooggetuigenverslag. Dat wil zeggen: een verslag dat, zo realiseert hij zich dan plotseling, helemaal niet kán bestaan, zodat hij zijn natuurlijke neiging tot realistisch lezen moet laten corrigeren door de gewiekste wijze waarop Onetti feit en verbeelding, werkelijkheid en fantasie, observatie en interpretatie door elkaar heen laat lopen. Of liever: laat zien dat die altijd, niet alleen in de literatuur maar eenvoudigweg in de manier waarop wij in de ‘werkelijkheid’ bestaan, elkaar oproepen, aanvullen en tot een eenheid brengen die wij ‘waarheid’ noemen.

 

Het korte leven

Nergens heeft Onetti die verwevenheid van realiteit en imaginatie zo breed uitgewerkt als in zijn eerdergenoemde roman Het korte leven, die in 2006 werd vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu en als het hoogtepunt van zijn oeuvre wordt beschouwd. Daarin wordt die dubbelheid letterlijk ont-bonden in twee verhaallijnen: een aan de grond gelopen copywriter (verhaal 1) bedenkt een filmscenario (verhaal 2) dat hem er financieel weer bovenop moet brengen. Het is bij Onetti niet verwonderlijk dat dat niet lukt.

De hoofdpersoon van dit boek loopt alleen maar steeds verder in zijn leven vast, zoals dat ook gebeurt in zijn roman De werf, die Barber van der Pol in 1978 vertaalde. Wat Het korte leven zo bijzonder maakt is dat die twee verhaallijnen, de werkelijkheid van het bestaan van de hoofdpersoon en de fictie van diens imaginaire filmscènes, steeds meer door elkaar heen lopen. Niet op de kluchtige manier waarop Vargas Llosa in Tante Julia en meneer de schrijver (1977) de verhaallijnen van verschillende, door de ‘schrijver’ simultaan bedachte hoorspelen tezamen in het honderd laat lopen, maar op de tragisch-uitzichtloze wijze waarop Onetti zijn verspilde levens beschrijft.

Dat zal niet de enige reden zijn geweest waarom de roman van Vargas Llosa grote populariteit kon krijgen, terwijl Onetti’s Het korte leven veel meer een writer’s novel is gebleven. Vooral de veel grotere complexiteit die die laatste in zijn vertelling aanbrengt, en die ertoe noopt de roman minstens tweemaal te lezen, heeft dat werk – én diens oeuvre als geheel – van het grote publiek weggehouden.

Ook Afscheid vraagt erom meerdere malen gelezen te worden. Pas dan wordt duidelijk dat Onetti veel meer, of zelfs iets heel anders, heeft willen schrijven dan een moraliteit waarin het roddelcircuit danig op zijn nummer wordt gezet. Aan het slot brengt hij een wending aan die de verhoudingen van de man, de vrouw en het meisje volledig omdraait .

 

Het geheim van de schrijver

Veel belangrijker is de bekentenis die de vertellende winkelier, wiens kennersoog voor de menselijke verhoudingen hem pijnlijk in de steek gelaten heeft, daarna doet. Híj heeft ons, als zijn lezers, immers al die tijd óók om de tuin geleid. Terwijl hij inmiddels wist hoe de vork werkelijk in de steel zat, heeft hij ons laten rondspartelen in de waan waarin hij aanvankelijk ook zichzelf op een dwaalspoor had geleid: de waan van zijn eigen op hol geslagen verbeelding en de giftigheid van de roddel.

‘Ik hoefde’, zo schrijft hij dan, ‘mijn recente ontdekking alleen aan het begin van het verhaal te plaatsen om alles duidelijk en voorspelbaar te maken. Ik voelde me machtig, alsof de man en het meisje, maar ook de volwassen vrouw en het kind, voortkwamen uit mijn wil om te leven zoals ik had besloten.’ Wat Onetti zijn verteller hier in de mond legt, is het geheim van de schrijver zelf, van élke schrijver en elke verteller. Het is, met andere woorden, het geheim, of minstens een van de geheimen, van de literatuur zelf, verstrikt als die altijd is in een onontwarbare kluwen van werkelijkheid en verbeelding.

Dán wordt plots duidelijk waarom zoveel schrijvers uit Latijns-Amerika en Spanje in Onetti hun leermeester hebben onderkend. ‘Het fundament van onze moderne tijd’, noemde Carlos Fuentes zijn werk. ‘Een van de twee of drie beste novellen die in het Spaans geschreven zijn’, zegt Antonio Muñoz Molina over Afscheid. En trefzeker ziet Vargas Llosa dat Onetti’s oeuvre ‘bijna uitsluitend geschreven [is] om de subtiele, gevarieerde manier te tonen waarop mensen, naast het echte leven, een parallel leven hebben gecreëerd uit woorden en beelden die evenzeer onwaar als overtuigende werkelijkheid zijn’.

Afscheid verscheen als eerste deel van een reeks ‘Verzamelde novellen’ van Onetti bij de jonge uitgeverij Kievenaar, die de voortzetting wil zijn van het ter ziele gegane Coppens & Frenks. Kleine en grotere schatten opduikend uit vaak halfvergeten oeuvres, meestal met een nogal duistere en niet al te kwinkelerende inslag, wist die een prachtig (en fraai verzorgd) fonds te creëren dat het tegenover de luchthartiger bestsellercultuur echter uiteindelijk niet volhield. De wederopstanding van Coppens & Frenks in Kievenaar vormt, te midden van alle gesomber over de boekenmarkt, een vonk van hoop. In dit raadselachtige, weerbarstige maar intrigerende eerste deeltje van Onetti’s ‘Verzamelde novellen’ kondigt die zich schitterend aan.

Kievenaar, Heveadorp, 2021
Vertaald door: Arie van der Wal
ISBN 9789083046723
95p.

Geplaatst op 16/09/2021

Tags: Afscheid, Juan Carlos Onetti, Kievenaar

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

  1. marc schoorl

    Prachtig stuk. Boek meteen besteld!

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.