Homeros’ Odyssee leert ons iets over hedendaagse asielzoekers en de morele verantwoordelijkheid die we tegenover hen hebben. Dat was de belangrijkste boodschap toen het onlangs op de Belgische televisie even over Odysseus ging. De nieuwe vertaling van Patrick Lateur (1949) werd in een reeks monologen integraal op de planken gebracht – 1440 minuten! – en de acteurs kwamen ons geruststellen dat het allemaal verrassend actueel zou zijn. Dat is natuurlijk een beetje onzin. De zogezegd voorbeeldige gastvrije ontvangst van zogezegde vluchtelingen is in de Odyssee eigenlijk een theekransje van topdiplomaten. Het gewone volk mag belastingen betalen om de relatiegeschenken van de rijken te bekostigen en echte bedelaars komen er bekaaid af. Maar de acteurs hadden ook overschot van gelijk. De Odyssee gaat over sukkelen en proberen, over groeipijnen en verstokte gewoontes, over naar rust verlangen maar van onrust leven. En natuurlijk is dat actueel. Maar kun je dat wel zo noemen, als het altijd actueel geweest is? Wat moeten we vandaag met die Odyssee?
Gewoon lezen en dan zien we wel verder. Zes jaar na zijn meesterlijke vertaling van Homeros’ andere werk, de Ilias, komt Patrick Lateur met zijn Odyssee. Opnieuw koos hij voor jambische vijfvoeters en opnieuw werkt het. Homerische epiek is geen poëzie waarbij elk vers tot minutenlang mijmeren moet uitnodigen. Het moet vooruitgaan en dat doet het. Bij elke vertaling die hij aflevert lijkt Lateur onopgemerkt dichter naar de brontaal toe te schuifelen. Dit vuistdikke boek bevat weinig in het oog springende vertalersvondsten. Ze waren niet nodig: het lijkt gewoon vanzelf te kloppen. De echte vertaalkunstenaar weet zijn kunst te verbergen. Achter de voortsnellende tekst schuilt een vertaler met een uitstekend gevoel en een feilloze aandacht voor herhalingen en variaties, voor de schoonheid en de onhandigheid van het Homerische Grieks, dat zelfs voor de oude Grieken al eeuwenoud was.
Voor die oude Grieken vatte de immer beknopte Aristoteles in Poëtica (vertaald door Nicolaas van der Ben en J.M. Bremer) de Odyssee als volgt samen:
een man was vele jaren van huis, werd nauwlettend in de gaten gehouden door Poseidon en was geheel alleen, terwijl de situatie thuis zo was dat zijn bezittingen werden opgemaakt door vrijers en dat tegen zijn zoon door hen een complot gesmeed werd; dan keert de man terug, na eerder door stormen geteisterd te zijn; hij maakte zich aan bepaalde mensen bekend en ging tot de aanval over: zelf werd hij gered en vernietigde hij zijn vijanden. Daar komt de geschiedenis op neer, alle overige gebeurtenissen zijn episoden.
Ondanks haar zakelijkheid is deze samenvatting verrassend: Aristoteles lijkt de odyssee zelf, de avontuurlijke zwerftocht van de held die na de Trojaanse oorlog thuis probeert te komen, als bijzaak te beschouwen. De strijd met de Cycloop, de tocht langs Scylla en Charybdis en de verlokkingen van de Sirenen zijn toch te memorabel om zomaar afgedaan te worden als ‘episoden’? Misschien, maar Aristoteles heeft een punt dat ook Lateur maakt met de titel van zijn vertaling: Odyssee. Een zwerver komt thuis. Vaak wordt vergeten dat de avontuurlijke reis er halverwege het boek al opzit.
In de twintigste zang is de ontknoping nabij: Odysseus is, vermomd als bedelaar, zijn eigen paleis binnengedrongen en wacht nu op een geschikt moment om de vrijers aan te vallen die azen op zijn rijkdom, zijn macht en zijn vrouw. Homeros laat Odysseus zijn onderdrukte woede uiten:
‘Volhard, mijn hart. Nog beestiger was toch
de pijn die jij ooit duldde op de dag
dat de Cycloop, in kracht niet te weerstaan,
mijn sterke kameraden heeft verslonden.
Maar jij volhardde, tot een list je bracht
buiten de grot waarin je dacht te sterven.’
Met deze woorden wees hij in zijn borst
zijn hart terecht. Het gaf gehoor aan hem,
volhardend en standvastig. Maar zijn lichaam
bleef zich voortdurend heen en weer omdraaien.
Zoals een man op een groot gloeiend vuur
een pens gevuld met vet en bloed steeds heen
en weer draait, want de kok wil enkel maar
de bloedworst vliegensvlug gebraden zien –
zo wentelde ook hij zich heen en weer,
zocht hoe, een tegen velen, hij de hand
kon slaan aan al die schaamteloze vrijers.
In de behulpzame annotaties die op de vertaling volgen en die de lezer niet enkel helpen met realia, maar ook bij de interpretatie en het volgen van thematische lijnen, merkt Lateur terecht op dat een innerlijke monoloog zeer atypisch is in Homeros’ epiek. Wel is de vertaling een representatief voorbeeld van hoe goed, zoals ik al schreef, Lateur de schoonheid én de onhandigheid van het vroege Grieks weet weer te geven. Drie keer kort na elkaar gebruikt de vertaler het woord ‘volharden’ en inderdaad gebruikt ook Homeros in de drie gevallen woorden met dezelfde stam (tla-).
Te veel herhaling voor de moderne lezer van het Nederlands, volgens M.A. Schwarz (1951) en H.J. de Roy van Zuydewijn (1992), die in hun vertalingen een blik synoniemen opentrekken en voor variatie zorgen. Lateur kiest ervoor – net als Imme Dros (1991), die de rest van de passage echter veel vrijer vertaalt – de herhalingen te behouden en laat het oordeel aan de lezer over: is dit knullig en primitief of slaagde Homeros er juist uitstekend in de kern van zijn boodschap te benadrukken? (Er had wat mij betreft overigens een vierde keer ‘volharden’ mogen staan: ook waar Lateur ‘duldde’ vertaalt, gebruikt Homeros de stam tla-. Maar dan had de zinsbouw weer helemaal anders gemoeten. En zo is vertalen onvermijdelijk altijd een beetje verliezen.)
De passage bevat nog een voorbeeld van hoe Lateur Homeros beter dan vorige vertalers aan het woord laat. Sprekend tot zijn hart in de jij-vorm heeft Odysseus het plots over ‘mijn sterke kameraden’. Dat staat er inderdaad in het Grieks, al staat het niet in de drie vertalingen die de laatste jaren in de boekhandel te vinden waren (Schwarz: ‘je kloeke makkers’; Dros: ‘je vrienden’; De Roy van Zuydewijn: ‘je weerbare mannen’). Was Homeros hier onnauwkeurig of is het veelzeggend voor de psychologie van de Odyssee dat de held zijn innerlijk aanspreekt zonder zich ermee te vereenzelvigen? Wat is het ‘zelf’ in Homeros’ poëzie, als dat er al is? Er zijn boekenkasten over vol geschreven en door correct te vertalen biedt Lateur daar tenminste een snelle blik op.
Na de interne monoloog volgt – en dat is wél typisch Homeros – een uitgebreide vergelijking. Het is, vind ik, een van de weinige echt treffende vergelijkingen in de Odyssee. Voor de beste vergelijkingen moet je in de Ilias zijn. En dat is meteen ook de reden waarom ik me, hoe goed ik deze vertaling ook vind, niet van de indruk kan ontdoen dat Lateur bij het vertalen van de Ilias meer in zijn element was. Vooral bij het vertalen van Homerische vergelijkingen torent hij hoog boven vorige vertalers uit en net met die vergelijkingen lijkt het Homeros hier vaak minder te lukken. Maar daar kan de vertaler natuurlijk niets aan doen. En deze vergelijking maakt veel goed: de innerlijke onrust, de lichamelijke uiting ervan, het moeten maar niet willen wachten – hier zit zeer veel in. Dat geldt ook voor de vertaling. ‘Groot gloeiend’ herneemt mooi een alliteratie uit het Grieks (aandacht voor zulke poëtische effecten is in de hele vertaling merkbaar). Ook de zeer opvallende, drievoudige herhaling van ‘heen en weer’ is correct, waar de drie eerder genoemde vertalers – zoals in tal van andere passages – onterecht voor variatie kiezen. (Om terug te komen op de vaststelling dat een overwinning voor een vertaler vaak met een verlies komt: met ‘omdraaien’ en ‘wentelde’ introduceert Lateur zelf een onterechte variatie.)
Het zijn natuurlijk details die ik hierboven besprak, maar dat is juist het punt: om een vertaling te maken waar de lezer vol vertrouwen door kan razen, moet de vertaler zwoegen op de kleinste details van elk vers en dat heeft hij hier gedaan. Ik vermeldde slechts enkele van die details uit een handvol verzen. In elk van de twaalfduizend verzen zijn keuzes te maken. Het maken van die keuzes is niet enkel een kwestie van geven en nemen, maar ook van positie kiezen tegenover eeuwen van onderzoek. Zowel in de vertaling als in de rijke annotaties doet Lateur dit jaloersmakend gemakkelijk lijken, maar het moge duidelijk zijn dat dat niet zo is.
Deze Odyssee is beter in balans dan eerdere pogingen. Lateur blijft het dichtst bij het Grieks maar is ook het meest toegankelijk. In het eerste onderscheidt hij zich vooral van Dros, die momenten van prachtige trefzekerheid afwisselt met al te grote vrijheid; in het tweede geeft hij vooral Schwarz en De Roy van Zuydewijn het nakijken. De sobere consistentie garandeert dat wanneer iets in het oog springt, dit geen uitspatting van de vertaler is, maar een geslaagde weergave van het origineel. Wanneer Lateur bijvoorbeeld het rumoer van de vrijers af en toe beschrijft met het nogal vreemde woord ‘lawaaien’, dan volgt hij Homeros, die een zeer zeldzaam werkwoord gebruikt om het lawaai van de vrijers – en enkel dat – te beschrijven.
Deze Odyssee klopt. Gewoon lezen, dus, en dan zien we wel verder. Want in de wereld van de Odyssee is er geen tegenstelling tussen vertelplezier en een diepere boodschap. Gaat het over vluchtelingen en het wezen van de menselijkheid? Waarschijnlijk. Maar het gaat ook over speelse vindingrijkheid, over leugentjes om bestwil en over de pure sensatie van een sterk verhaal. De Odyssee is een meesterwerk qua compositie – er zijn flashbacks, ingebedde verhalen en dramatische tempowisselingen, allemaal perfect getimed – en het hoofdpersonage is een van de meest ongrijpbare figuren uit de wereldliteratuur.
Toen Max Porter, de auteur van Verdriet is het ding met veren (2016), de Odyssee noemde als een van zijn favoriete boeken, zei hij: ‘I still think it’s the most fun book to read. And Odysseus is just such a prick!’ Nee, Odysseus is geen steriele poster boy voor het heldendom. Hij is inderdaad een beetje een zak. Gelukkig. En verrassend actueel.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.