Proza, Recensies

Wortels en vleugels

Erfgoed

Miguel Bonnefoy

In de naam van de schrijver, Miguel Bonnefoy, zit de kern van het boek al vervat: een Spaans klinkende voornaam, een Franse achternaam en de vanzelfsprekende combinatie van beide. Bonnefoy heeft Chileense, Franse en Venezolaanse roots – al is dat laatste minder van belang voor dit boek. Hij schreef erover in zijn debuut De reis van Octavio.

Erfgoed, uitgegeven bij De Bezige Bij, speelt zich af tussen Chili en Frankrijk. En omdat het Spaans Bonnefoys moedertaal is, maar het Frans de taal is waarin hij school liep, gedachten ordent en constructies maakt, is Erfgoed net als zijn twee voorgangers (Sucre noir uit 2017 verscheen tot nog toe niet in het Nederlands) oorspronkelijk in het Frans geschreven. Liesbeth van Nest leverde een erg mooi leesbare vertaling af.

 

Kroniek en constructie

 

Erfgoed is zowel een familiekroniek als een constructie. Bonnefoy vertelt in het bestek van niet veel meer dan tweehonderd pagina’s over de lotgevallen van de familie Lonsonier, die (aldus de schrijver) doorgaans wel iets weg hebben van de Bonnefoys. Het verhaal begint aan het einde van de negentiende eeuw, op een wijngaard in de Jura, wanneer een hardnekkige bacterie op de wijnstokken een boer tot emigreren dwingt. Hij droomt van Californië, maar gaat na een tussenstop in Valparaíso nooit meer terug aan boord.

Zo begint een leven in Chili: eerst voor hemzelf, later ook voor zijn zoon Lazare, kleindochter Margot en achterkleinzoon Ilario Da. Die laatste, ietwat ongebruikelijke naam is overigens het pseudoniem dat Bonnefoys vader gebruikte in Franse ballingschap, op de vlucht voor de Chileense dictatuur onder Pinochet. De keuze van die naam laat zien dat Erfgoed als een eerbetoon aan de vader kan worden begrepen. De generatie van de schrijver zelf komt in het boek niet aan bod. Het boek is dus deels, in enge zin, het familie-erfgoed van een jonge Frans-Chileens-Venezolaans auteur, wiens leven wortelt in deze verhalen.

Maar bovenal is Erfgoed natuurlijk een roman, in dit geval een door en door literaire constructie van de hand van een auteur die er duidelijk plezier in schept om zijn motieven door het web van verhalen heen te weven. De twee belangrijkste motieven zijn wortels en vleugels. Bonnefoy schrijft over hun co-existentie en het spanningsveld die ze creëren – de wisselwerking tussen de trekkracht van afkomst en de aantrekking van nieuwe horizonten, tussen het belang van wortelen en van je vleugels uitslaan.

Die laatste beeldspraak vindt zijn meest ultieme vorm in de figuur van Margot, een buitengewoon sterk karakter, zoals alle vrouwen in dit boek. Gefascineerd door de luchtvaart steekt ze met een zelfgeknutseld vliegtuig de Cordillera van de Andes over. Margot stamt in werkelijkheid echter niet uit het geslacht Bonnefoy, maar is gebaseerd op een vrouwelijke Franse luchtvaartpionier en door de auteur aan de stamboom toegevoegd. Zo groot is dus de vrijheid wel van de kroniekschrijver.

Veel belangrijke thema’s in dit boek, die ook vandaag van belang zijn, sluiten bij de vleugels, de wortels en het erfgoed aan. Het gaat dan om de dynamiek van de mobiliteit van mensen, het migratievraagstuk, mechanismen van identiteit en van nationalisme, de ironie van de geschiedenis. Bij Bonnefoy zijn deze zaken telkens sterk gelinkt met het idee van een lotsbestemming – al lijkt de reden daarvoor meer aan te sluiten bij het literair genre van de avonturenroman dan bij een filosofie.

Dat Erfgoed zo vlot leest, is ook te danken aan de enigszins schematische karakters waardoor de roman wordt bevolkt. Elk personage heeft een plek (in ‘de wereld’, maar ook in het boek), een doel en drijfveren, die door de verteller bovendien ook heel vaak expliciet worden gemaakt. Vooruitwijzingen drijven de spanning van tijd tot tijd nog iets meer op. Een voorbeeld: ‘Later zou Margot Lonsonier, oog in oog met de Duitse vliegtuigen, nooit meer helemaal precies kunnen zeggen waarom ze dienst genomen had in een oorlog waarvoor ze niet was gemobiliseerd (…)’. (Deze formulering doet inderdaad wel wat denken Márquez’ openingszin van Honderd jaar eenzaamheid, waarin kolonel Aurelio Buendía ‘jaren later’ voor het vuurpeloton staat – maar daarover hieronder nog iets meer).

Tegelijk verraadt die obsessie met het lot tot op zekere hoogte ook een wereldbeeld. Bonnefoy begeeft zich, in zijn eigen woorden, op ‘de delicate frontlijn tussen toeval en lotsbestemming’. Daar komt nog bij dat familiehistories zich wellicht bij uitstek lenen tot teleologische neigingen. Speeches van familieleden op trouwfeesten, die vaak bol staan van de hineininterpretierungen, zijn daar misschien wel het beste voorbeeld van.

Nog opvallend is Bonnefoys focus op het dilemma als ondeelbaar deel van het leven: onvermijdelijk komt het op een dag naar je toe, en dwingt je tot een keuze (wat anders is, zou je kunnen zeggen, dan een actieve keuze, gemaakt op een moment dat je dat zelf wil). Iedere generatie Lonsonier krijgt een dergelijk groot dilemma te verwerken, wat door de verteller ook nog extra als dusdanig wordt aangezet – als onderdeel, opnieuw, van het lot van deze familie. In de specifieke situatie van Franse migrantenkinderen in Chili neemt dit vormen aan die treffend mooi voelbaar maken in welke bochten de geschiedenis zich wringt. Zo moet Lazare op een Frans slagveld in de Eerste Wereldoorlog, waarin hij vecht voor een land waar hij voordien nooit is geweest, de keuze maken tussen het verraden van een Duitse buurjongen uit Chili of het verraden van zijn Franse legereenheid.

Verscheurdheid dus, in dit geval, tussen het belang van een persoonlijke band (gesmeed in een nieuw vaderland) en een haast abstracte, nationalistische binding met het vaderland-van-voorouders. Maar veel minder bekend dan de Duitse wrok na het verdrag van Versailles is het Franse ressentiment na de verloren oorlog met Pruisen in 1870. De stemmingmakerij die daaruit volgde, heeft er mee voor gezorgd dat ook zoveel Franse emigrantenzonen vrijwillig en met jongensachtig enthousiasme de oceaan overstaken om de Duitsers te helpen verslaan – wat naar verwachting niet meer dan een paar weken zou duren. Afstand, wordt zo zeer mooi duidelijk, heeft net zo goed de kracht om de verwantschap aan te wakkeren met een vaderland dat grotendeels in de verbeelding bestaat. Maar dat vaderland is tegelijk ook wél reëel, want geïmmigreerde Franse families stichtten in Santiago en elders eigen wijken, trouwden met andere Fransen, lazen Franse kranten en leefden dus, kortom, in getto’s van Franse cultuur.

 

Het grote gebaar

 

Bonnefoy schuwt met zijn vier generaties omspannende kroniek allerminst het grote gebaar. Toch weet hij die vorm van omvattendheid te combineren met beknoptheid, zonder in te boeten aan details. Het weidse perspectief wisselt hij af met zintuiglijke zinnen, die vooral veel geur en kleur oproepen. In die zorgvuldig opgezochte balans zit een boeiend spanningsveld tussen wat wordt verzwegen of slechts heel kort aangestipt, en wat meer aandacht krijgt. Voor ingewijden in het Chileense collectieve geheugen, of voor wie verder zoekt, zijn er zo nog veel meer echo’s van de geschiedenis op te vangen. ‘Het verhaal’ over Santa María in Iquique, bijvoorbeeld, dat in een zinnetje terloops voorbijkomt omdat de jonge Ilario Da het ‘voor de tiende keer’ wil horen. Bij die gebeurtenis in 1907 werden stakende mijnwerkers en hun familieleden, ruim 2200 in totaal, door Chileense militairen om het leven gebracht, nadat ze zich verschanst hadden in een school. Of de Salpeteroorlog en het verzet van de inheemse Mapuche: ook gevolgen van de menselijke mobiliteit.

Het grootste trauma echter, want het meest vers in het geheugen en ook voor de schrijver erg dichtbij, is dat van de militaire junta en de zeventien jaar die erop volgden onder Augusto Pinochet. Deze donkere episode uit de Chileense geschiedenis is het punt waar de roman zich naartoe beweegt. Omdat het chronologisch op het einde komt, maar ook – en vooral – omdat het zwaartepunt hier ligt. Bonnefoy kiest ervoor om zijn ouders elkaar aan het einde nog te laten ontmoeten in een zin of twee, maar zichzelf laat hij niet meer geboren worden. Zo eindigt het boek met de ballingschap van Ilario Da, terwijl in Chili volop het regime heerst dat zijn vader tot die schuilnaam heeft veroordeeld.

 

De martelkamers van de dictatuur

 

Erfgoed lijkt zowel te passen in een opleving van het genre van de grote verhalen, als in de trend van autofictie en autobiografie. Toch kiest Bonnefoy voluit voor een auctoriale, alwetende verteller die de lezer gidst en met zijn occasionele tijdsprongen ook steeds een stapje voor is. De onberispelijke uitvoering is reclame voor het genre. Maar één keer roept die alwetendheid toch vragen op.

Op 11 september 1973 bombardeert een militaire junta het presidentiële paleis La Moneda in Santiago en pleegt de socialistische president Salvador Allende zelfmoord. Tot 1990 komt de macht in Chili in handen van Augusto Pinochet, die alle vormen van verzet en anders denken met extreem geweld bestrijdt. Zo wordt Ilario Da, die in zijn tienerjaren het communisme heeft ontdekt, op een dag opgepakt en moest hij in de beruchte Villa Grimaldi wekenlang de meest gruwelijke martelpraktijken ondergaan. Hoe je zoiets kan beschrijven, is een open vraag.

Bonnefoy spreekt daarover in een interview met Dirk Leyman, naar aanleiding van een opmerking van zijn vader (die over zijn tijd in het verzet en de gevangenis overigens zelf een boek schreef: Relato en el frente chileno, 1974): ‘Je schrijft over dingen die je zelf niet kent.’ Bonnefoy beroept zich op de rol van de schrijver, die de vrijheid mag nemen over alles te schrijven – dus ook over, bijvoorbeeld, de gevoelens van vrouwen. In het geval van folteringen, echter, ligt het misschien nog net iets anders, omdat het hier naast een ethisch vraagstuk van representatie, ook een esthetisch vraagstuk betreft. Welke taal hanteer je immers voor het uitdrukken van de gruwel? En doet de literaire beschrijving, net als ze geslaagd of ‘mooi’ is, niet juist af aan de onwezenlijke aard van de folterpraktijk, ontdaan van iedere schoonheid?

W.G. Sebald schrijft in een essay over Jean Améry, die in het fort van Breendonk folteringen van een soortgelijke wreedheid onderging en over die ervaringen geschreven heeft, dat hij zich ‘bedient (…) van de ironie daar waar anders zijn stem zou breken. Hij weet dat hij opereert aan de grenzen van wat een mens in taal kan meedelen’. De ironische distantie die bij Améry aanwezig is en waarop Sebald doelt, ontbreekt bij Bonnefoy als hij de folteringen van het personage dat met zijn vader samenvalt omschrijft. Hier is een schrijver aan het werk die, vanuit zijn ambacht, probeert zo dicht mogelijk bij een ervaring te komen die hij niet kan kennen. Maar het gebruikelijke procedé voor zulke situaties – dat van inleving, empathie, vertaalslag – blijkt op de een of andere manier onvoldoende. Misschien omdat de gelijkschakeling in stijl de wreedheid meer banaliseert dan onderstreept – omdat, met andere woorden, het besef van de grenzen van de taal lijkt te ontbreken. En zo verliest de stem plots iets van zijn autoriteit, omdat de enige mogelijke waarheid wellicht was dat hij dit niet kon weten?

 

Magisch

 

Ook de traditie waarin Bonnefoy schrijft zit, ten slotte, in zekere zin in zijn naam vervat. Zodra een schrijver gelinkt is aan Latijns-Amerika, bestaat een neiging om diens boeken, zeker in promotieteksten, in verband te brengen met het magisch realisme – als het meest herkenbare kenmerk van een literatuurtraditie die hier minder algemeen verbreid is. Erfgoed speelt inderdaad met elementen die je magisch realistisch zou kunnen noemen, maar zonder dat het boek zich daarmee expliciet in een bepaalde stroming inschrijft. Als we in Bonnefoy echo’s lezen van Márquez, moeten we niet vergeten dat, zoals Bonnefoy zelf meegeeft, in Márquez ook echo’s rondwaren van Kafka: het resultaat van anderhalve eeuw overzeese uitwisseling. Erfgoed is, zoals de schrijver zelf, hybride, en het exotisme dat het meest spreekt tot een Europees publiek is meer dat van de fraaie beschrijvingen van verre plaatsen dan dat van een niet-westerse literatuur.

Miguel Bonnefoy is nog maar vierendertig, maar werd met Erfgoed genomineerd voor de drie grote Franse literaire prijzen. Dan kan je stilaan wel van een gevestigde auteur spreken. Wat Bonnefoy in elk geval deelt met Márquez: de magische gave van het vertellen.

 

Recensie door Lennert de Vroey

De Bezige Bij

Geplaatst op 18/01/2022

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.