Proza, Recensies

Waar het vandaan komt

Half leven

Aya Sabi

Aya Sabi, auteur en columnist voor de Vlaamse krant De Morgen, debuteerde in 2017 met Verkruimeld land, een verhalenmozaïek waarin ze de strijd van kleine, kruimelachtige personages tegen diverse vormen van verpletterend onrecht optekent. In augustus 2022, vijf jaar later, maakte de jonge auteur met Half leven haar romandebuut. Half leven is – zoals Sabi met een motto van Nobelprijswinnaar Toni Morrison suggereert – het verhaal dat ze zelf had willen lezen, maar dat nog ongeschreven was. Zo stelt Sabi haar ambitie meteen scherp. Ze herkent zich niet in de door anderen vertelde verhalen en neemt liever zelf het woord.

Dat niemand dat in Sabi’s plaats moet spreken, bleek uit haar polemische opiniestukken. Ook in interviews ontkracht de auteur de clichématige voorstelling van de Marokkaanse moslimvrouw die bevrijd dient te worden: ‘Mensen hebben het over stille, onderdrukte vrouwen, maar ik kom ze niet tegen’. In Half leven wil Sabi dan ook doorleefde vrouwen op papier zetten die tegelijk sterk en kwetsbaar zijn. En dat steeds, zoals de titel aangeeft, in het besef dat ze slechts in staat is fragmenten op te tekenen van een – door omstandigheden – niet ten volle geleefd leven.

Half leven is een versnipperd, meerstemmig portret van drie generaties vrouwen: grootmoeder Fatna, moeder Hamouda en (klein)dochter Shams. In een verhaspelde chronologie laat de roman zien wat er in drie generaties tijd voor deze vrouwen veranderd is, maar ook welke erfenis ze tegen wil en dank met zich meedragen. Het coming-of-age-verhaal van grootmoeder Fatna die in de jaren vijftig in een Marokkaans bergdorp opgroeit, krijgt het grootste aandeel in het boek. Deze vol uitgewerkte verhaallijn wordt slechts sporadisch onderbroken door een aantal liefdesbrieven van Hamouda, Fatna’s dochter die in de jaren 70 naar Nederland emigreerde, en een handvol onhandig neergepende essays van haar kleindochter Shams. Dochter en kleindochter zijn als personages slechts schetsmatig uitgewerkt. Aan de hand van hun schrijfsels kunnen we vaagweg een beeld van hun persoon construeren, en hoewel Sabi expliciet gewag maakt van hun onderhuidse drijfveren, worden ze nooit personages van vlees en bloed. In het licht van het geheel dienen ze het rijker geschakeerde portret van de grootmoeder.

 

Identitair construct

Half leven verscheen bij uitgeverij Das Mag, een speler die zich graag in de markt zet als ‘leverancier van autofictie’. Het autobiografische aandeel in autofictie kan gevoelig variëren en betreft hier alvast geen één-op-één verhouding met Sabi’s eigen leven. In interviews geeft de schrijfster aan zich steeds te beroepen op fictie om haar verhaal te vertellen – een verhaal valt te lezen als een identitair construct. De inborst van zowel het eigengereide personage van de grootmoeder als de overijverige studente Shams resoneert sterk met die van de auteur zelf.

Net deze twee karakters spreken ook het meest tot de lezer. Naar de tussenliggende schakel van de moederfiguur heb je als lezer het raden, het personage is te weinig uitgewerkt. Hier laat Sabi mij wat op mijn honger zitten, niet in het minst omdat ze met Half leven expliciet inzet op de verkenning van de complexe aard van moeder-dochterrelaties.

 

‘Er is je veel leed bespaard gebleven,’ zegt moeder om me te troosten maar ik ben het leed dat haar niet bespaard is gebleven, dus het helpt niet.

 

Blinde vlekken en een ongewild, daaruit voortvloeiend onbegrip zijn niet ongebruikelijk in heel wat moeder-dochterrelaties. Waar de kloof tussen moeder en dochter vaak moeilijk te dichten valt, is de band tussen kleindochter en grootmoeder in vele gevallen, ook hier, eenvoudiger te smeden. Tussen Shams en haar grootmoeder is de relatie warm omdat ze geschraagd is op wederzijds begrip, in plaats van op frustratie en stille verwijten.

Het niet-vanzelfsprekende karakter van familiebanden spreekt uit de talloze scènes in Half leven waarin vaders grotendeels afwezig zijn en moeders hun dochters doorgaans met hardheid behandelen, zogezegd omdat ze hen willen harnassen voor het leven. ‘Ze slaat je, maar beschermt je voor de klappen van de wereld.’ Toch zetten deze moeders hun dochters ongewild gevangen achter de tralies van hun eigen pijn: ‘Ze trok iedereen maar naar beneden om zelf boven water te blijven drijven.’

Sabi toont een dynamiek van beschadiging die geworteld is in een migratiecontext, maar in feite universeel geldt en deze specifieke omstandigheden moeiteloos overstijgt. De harde opvoedingsstijl ten huize Fatna, Hamouda en Shams illustreert een geschiedenis van psychisch misbruik, waarbij, zoals vaak het geval is bij verwaarlozing, de kinderen ondanks de talloze vernederingen en kwetsuren begrip blijven tonen voor de onvoorspelbare uitbarstingen van de ouder: ‘Ze lijkt bikkelhard, maar is eigenlijk een ongekookt ei, je hoeft er maar tegen te tikken of de schaal breekt en alles loopt eruit.’

 

‘Het stopt bij mij.’

Heel wat literatuur ontstaat vanuit de poging om kwetsuren te helen, de noodzaak om in fictie recht te trekken wat daarbuiten fout gaat. In Half leven onderzoekt Sabi waar die doorgegeven pijn vandaan komt. Ze beschrijft de overgeërfde trauma’s die telkens weer opspelen in nieuwe contexten van onderdrukking; als kindbruidje in het Marokko van de jaren vijftig onder Frans koloniaal bewind, als nieuwkomer in het Nederland van de vorige eeuw, maar evengoed vandaag als succesvolle student uit de tweede generatie. Het element van onderdrukking is inmiddels weliswaar getransformeerd en geïnternaliseerd: Shams is met haar ijver en prestatiezucht haar eigen onderdrukker geworden, eentje die – geïncorporeerd – nog moeilijker uit te drijven valt.

De overeenkomsten tussen de hardwerkende huismus met oeverloze prestatiedrang en grootmoeder Fatna die obsessief schoonmaakt zijn legio. Beide karakters zijn getekend door een perfectionisme waarmee ze zichzelf aldoor in de voet schieten. Shams doet er alles aan om haar plek in de samenleving ‘te verdienen’, en hoewel de grootmoeder duidelijk leeft voor en opleeft door de kunst van het koken, is het maar de vraag hoeveel plezier Shams nog aan haar intensieve arbeid beleeft. De buitenstaander ziet een succesverhaal, maar niet het achterliggende gevecht, de zelfsabotage en het onuitroeibare minderwaardigheidsgevoel. Je door middel van studie op een ‘voorbeeldige wijze’ in een samenleving voegen wordt in Westerse maatschappijen vaak met applaus ontvangen, maar zet in feite ook de eigen ‘superieure’ positie in de verf.

In de drie verhaallijnen beschrijft en duidt Sabi deze problematiek in de eerste plaats, meer dan dat ze hem werkelijk leven inblaast in het narratief. De brief- en essayvorm lenen zich hiertoe, maar ook in het kernverhaal rond Fatna is de lezer vooral aangewezen op de innerlijke monoloog van een stil personage. In eerste instantie groeit uit het relaas een beeld van een krachtige vrouw, die hoewel ze ongeschoold en ietwat naïef is, dwars haar eigen keuzes maakt. Door te scheiden van een man die niet slecht voor haar is, maar van wie ze niet houdt, doet ze in de jaren 50 al iets wat voor veel Maghrebijnse vrouwen zelfs vandaag niet vanzelfsprekend is. Het leven van de grootmoeder leest zo initieel als een gloedvol pleidooi voor zelfbeschikking: je draagt jezelf en je leven in eigen handen. Algauw blijkt echter dat deze overlevingsdrang ook ten koste gaat van haarzelf. Uiteindelijk komt Fatna er als vrouw misschien wel sterk, maar allerminst ongeschonden uit. Ze is gedisciplineerd en moedig, maar heeft ook obsessieve neigingen; ze wil poetsen tot ze erbij neervalt: ‘[A]l zou ik het niet erg gevonden hebben om dood te gaan.’ Ook met Shams, die als jonge doctorandus haar bestaansrecht gekoppeld heeft aan excelleren, lijkt Sabi een kanttekening te willen plaatsen bij de meritocratische idee dat de actieve burger verantwoordelijk is voor zichzelf. De drie generaties vrouwen getuigen dat er grenzen zijn aan wat je als individu kan dragen.

Sabi’s vrouwen zijn door het leven getekend, en daarin ligt wat mij betreft hun sterkte. Sabi herhaalt – ook in interviews – meermaals dat het patriarchaat vrouwen niet werkelijk in zijn grip heeft, omdat ze binnenskamers de touwtjes stevig zelf in handen hebben en dat ze in feite al zo lang klein gehouden worden omdat hun kracht net gevreesd wordt. Ook in een van haar essays betoogt Shams dat het Westen de Noord-Afrikaanse vrouwen steeds in die karikaturale ondergeschikte positie duwt: ‘Bedankt om ons sinds het ontstaan van het patriarchaat te duwen in giftige situaties waar we onmogelijk uit konden (…)’. De vaak geproclameerde minderwaardige positie van de vrouw is immers een rol die het Westen graag symbolisch opvoert als bewijs van het verschil in ontwikkeling tussen de eigen cultuur en andere culturen. Dat Sabi hiermee aan de slag wilde gaan in Half leven is overduidelijk, maar enkel op haar beste momenten weet ze deze terechte kritiek behalve als stelling ook verhalend vorm te geven.

Sterk tonen de vrouwen zich bovenal in hun onderlinge solidariteit: op de momenten waarop ze elkaar in bescherming nemen in situaties waarin dat niet vanzelfsprekend of zonder dreiging is. De meest beklijvende scène in Half leven speelt zich af tussen Fatna en haar bovenbuurvrouw. Fatna bevalt als dertienjarige van een kind in een armoedig huisje in een visserswijk en weet hoegenaamd niet wat haar overkomt. De bovenbuurvrouw, die als enige getuige aanwezig is, zal haar na de bevalling niet beschuldigen van verwaarlozing van de boorling, maar probeert de situatie te begrijpen.

 

Dan kookt ze water, neemt een emmer en wast alle verwaarlozing van het babylijfje, het is alsof ze lucht in haar handen draagt, gewichtloos. ‘Zeg hem dat ze doodgeboren is.’

 

Begrip is een krachtig en helend gebaar; de buurvrouw oordeelt en veroordeelt niet. Wat voor sommige lezers op het eerste gezicht een foute keuze kan lijken, kan vanuit een ander perspectief juist een nobele grond hebben. Heeft de piepjonge Fatna haar kind opgegeven uit zelfbehoud, vanuit een instinctief aanvoelen dat het kind – zoals zij – geen toekomst had, zoals er ook dieren zijn die hun zieke jongen doodbijten? Sabi laat de afwegingen aan de lezer, en toont zich hier als auteur op haar sterkst.

 

Onderdrukking en bevrijding

Fatna’s verhaal speelt zich af tegen de achtergrond van de Marokkaanse onafhankelijkheidsstrijd met Frankrijk en is net als de karaktertekening gekleurd door motieven van onderdrukking en bevrijding. Deze episode in de Marokkaanse geschiedenis is in de Lage Landen weinig bekend, en de actieve, doorslaggevende rol die vrouwen erin vertolkten is al helemaal onderbelicht. Met het nevenpersonage Lalla Touria, een Marokkaanse nationaliste bij wie Fatna als kok in dienst treedt, introduceert Sabi een van deze notoire verzetstrijdsters. Lalla Touria smokkelt wapens en oefent naast haar rol in het gewapende verzet ook diplomatieke invloed uit. Door haar echtgenoot te laten inrekenen als verrader, schijnbaar mee te heulen met de bezetter en zo van binnenuit in te grijpen in de heersende systemen is Touria als rijke, hogeropgeleide vrouw in staat ook buitenskamers invloed uit te oefenen.

Met Half leven beoogt Sabi normdoorbreking op meerdere fronten. Behalve de karikaturale weergave van man-vrouwverhoudingen – het cliché dat vrouwen van nature irrationeel, passief en ondergeschikt zouden zijn, en mannen daarentegen rationeel, machtig en superieur – wordt ook de stereotype verhouding tussen kolonisator en gekoloniseerde ontkracht. De gekolonialiseerde zou zogenaamd barbaars, irrationeel en seksueel ongeremd zijn, terwijl de kolonisator, rationeel en beheerst, beschaving komt brengen. Met Lalla Touria schept Sabi een vrouw die deze ideologieën doorprikt en inzet als munitie in de strijd:

 

‘Weet je dat ik een keer tijdens een bruiloft van de dochter van een kolonel in Fez de geheime boodschappen heb doorgegeven via de danseressen op het feest? De poëzie die ze tijdens hun dans declameren wordt door de Franse gasten gezien als onverstaanbaar magisch en tegelijk ook primitief. Het is echter door deze onderschatting en tegelijk angst dat dit land bevrijd zal worden.’

 

Lalla Touria is in haar nationalistische streven soeverein, ze stelt haar liefde voor de sultan boven die voor haar man en eventuele toekomstige kinderen; haar prioriteit ligt bij de vrijheidsstrijd, zonder dewelke voor haar ook op intiem relationeel vlak geen toekomst mogelijk is. Waar de kolonisator de inventiviteit van de gekoloniseerde bevolking duidelijk onderschat, doorziet Fatna als ongeletterd dorpsmeisje ook de verhoudingen tussen de verschillende sociale klassen binnen de Marokkaanse samenleving. Ze bestudeert het gedrag van haar werkgever en beschermer Lalla Touria kritisch en registreert er breuken met de traditie in.

 

‘Ik ben maar een gewone vrouw. Ik heb nooit met de Fransen aan tafel gezeten, ik spreek hun taal niet, maar ik versta evengoed de taal van de elitaire Marokkanen en hun standaard Arabisch niet. Ook een bevrijd schaap blijft een schaap, zal nooit een paard worden. Ik spreek de taal van het eten en die taal verraden jullie.’

 

Fatna mag dan ongeschoold zijn en onverschillig tegenover de vrijheidsstrijd staan, ze is niet zonder smoel. Ze weigert in te gaan op de uitnodiging van Touria om de lessen bij te wonen die zij voor haar personeel organiseert; ze ziet er de meerwaarde niet van in omdat ze zich uitdrukt met haar kookkunsten. Haar expressie van traditie is lichamelijk en krijgt vorm in vertrouwde huishoudelijke handelingen, het generatielange doorgeven van recepten en schoonheidsgeheimen, en de respectvolle omgang met voedsel: ‘Broden zijn heilig, we scheuren er met onze handen een deel vanaf, we snijden er niet barbaars in.’

Sabi staat in Half leven meermaals stil bij het belang van deze huiselijke tradities; zo alledaags, vanzelfsprekend en dus ook snel over het hoofd gezien en weggezet als betekenisloos.

 

Ik kan bijna weer lachen nu ik mezelf laag voor laag opnieuw stapel, zoals een bastilla, eerst het filodeeg, dan de vermicelli, dan de vis en dan opnieuw ingepakt door het filodeeg. Of ik kan mezelf bouwen als een tajine, eerst de uien, dan de tomaten, het vlees, de wortelen, de aardappelen, wat olijfolie en kruiden, extra veel peper voor de pit, een beetje honing voor de balans. Als ik niet vooraf besluit wie ik ben, kan ik ook niet bepalen wanneer ik mezelf ben.

 

Voor Fatna is koken verwant aan wie ze is. De liefdevolle bereiding van gerechten is voor haar een vorm van ontmoeten, vasthaken bij en doorgeven van uitdrukkingen van de vorige generatie. ‘Koken is scheppen, niet namaken.’ Het is een expressie van identiteit en neemt een belangrijke plaats in bij haar zoektocht naar een plek in deze wereld. In de beginperiode van haar verblijf bij Lalla Touria praat de zwaar getraumatiseerde Fatna amper en vermijdt ze ook angstvallig elke spiegel. In de schaarse gesprekken kiest ze woorden die weinig of niets met haar te maken hebben.

 

Hoe minder ik wil zeggen, gezien wil worden, hoe meer ik het mikpunt van hun spot ben geworden. Ik krijg soms een staande ovatie als ik eens iets zeg. Ik verzin daarom maar verhalen over mijn ouders, over hoe ik alle recepten heb geleerd. Het is niet liegen, het is plaatsmaken voor mezelf zonder mezelf te gebruiken.

 

Pas na verloop van tijd, als ze al een bepaalde positie verworven heeft met haar exceptionele kookkunsten, is het aantal woorden dat ze dagelijks uit niet meer op een hand te tellen en durft ze ook naar haar eigen weerspiegeling kijken. Fatna wint met mondjesmaat haar zelfwaarde terug door bij haar lijf te komen, haar identiteit krijgt vorm zodra ze in staat is te zien en gezien te worden. Een echte ommekeer komt er pas wanneer ze zich openstelt voor een romance, door iemand te zijn in de blik van de ander. Verliefdheid laat haar gevoelens ontdekken die ze nog niet kende:

 

Ik ben hier. Ik verstar niet meer bij een toevallige aanraking, ik was mijn uniform niet elke dag maar om de twee dagen en zo zet ik beetje bij beetje zelf een vrouw in elkaar.

 

Door terug lichaam te worden, er te mogen zijn, vindt Fatna een momentaan antwoord op de overkoepelende vraag die de drie generaties vrouwen verbindt: welke plek moet je innemen in deze wereld? Steeds weer worden de vrouwen gedwongen zicht te verhouden tot een nieuwe wereld. Onder meer uit Hamouda’s brieven spreekt het religieuze houvast bij dit eeuwige balanceren. Ook de religieuze rituelen van moslims zijn verbonden met lichamelijkheid, de manier waarop ze hun god aanbidden is grotendeels fysiek. Tijdens het gebed maakt het lichaam contact met de aarde, het ritueel herinnert de gelovige aan wie hij of zij werkelijk wil zijn. Lichamelijk aarden faciliteert het meditatieve karakter, het schraagt de oproep om dicht bij jezelf en het eigen hogere streven te blijven. De oproep om ‘zelf je eigen scènes te maken’ geldt zowel voor mannen als voor vrouwen, maar het uiteindelijke lot is in handen van God.

 

Hij is een man, hij is de radioreparateur van Lalla Touria, hij is lid van het verzet, hij maakt elke scène zelf, behalve de onoverkomelijke scènes, die van het noodlot en de kleine toevalligheden, die worden gemaakt door God.

 

Fatna voelt dat de ogen van God op haar rusten, als een alomtegenwoordigheid die haar vertrouwen schenkt. Voor een gelovige betekent altijd gezien worden immers ook altijd gedragen worden. De troost die hieruit voortvloeit – wat je niet zelf kan dragen, geef je in handen van God – pakt minder helend uit voor de kleindochter die de meritocratische gedachte heeft geïnternaliseerd. Shams mag dan wel geletterd zijn, ze mist de lichamelijke verbondenheid met anderen. Ze koppelt haar bestaansrecht aan dingen van buitenaf: ‘In plaats van spuiten en aders zoeken raakte ik verslaafd aan externe validatie en voortdurende bevestiging, de ene verslaving is gewoon iets meer sociaal aanvaard dan de andere.’

 

Een leeg huis

Idealiter is de zoektocht naar je plaats in de wereld gekleurd door intimiteit en menselijke verhoudingen. Shams stuit echter op een leegte in zichzelf die ze wijt aan een intergenerationeel overgeërfde angst. Ook Hamouda schrijft in de brieven naar haar liefje in Casablanca over het doorwerkende gif van deze angst:

 

Je noemt het een irrationele angst, maar je kent moeder, je weet dat deze angst echt is. Op haar slechte dagen kan ik niet eens hoorbaar ademen. Je weet nooit hoe lang het duurt voor ze me weer ziet zitten. Je weet nooit wanneer ze omslaat. Hoe zou jij zijn als je naast een onvoorspelbare vulkaan woonde, zouden je koffers niet altijd klaarstaan om te vluchten bij het eerste geluid?

 

De moeizame verhouding tussen Fatna en haar dochter herhaalt zich in de volgende generatie. Opnieuw zorgt het verdriet van de vrouwen, en hun verscheurdheid door de migratie, voor mentale verwondingen en stoornissen.

Uit de brieven van Hamouda blijkt de krampachtige wijze waarop de eerste generatie immigranten vasthoudt aan hun oorsprong: ‘wij zijn hier gewoon op bezoek, we zijn hier niet om zoals zij te worden’ en hoe zij als dochter ondanks het gemis van haar vertrouwde thuis in Casablanca zich wankelend verhoudt tot het vreemde:

 

Ik ben zoals de letter p in hun alfabet. Het is een letter die wij niet kennen. Het lukt me maar niet om hem uit te spreken. Ik ben hier nu al maanden, ze raken me aan, ze praten over mij, maar ze zien me niet. Ik ben zo aanwezig en tegelijk ook onzichtbaar.

 

De verscheurdheid en de hieraan verbonden emotionele pijn voeden het intergenerationele trauma. Zoals een virus is trauma vaak onzichtbaar, maar zonder meer besmettelijk; het tast de persoonlijkheid aan en verandert het wereldbeeld. Trauma beïnvloedt het brein en kan bepalen hoe genetische kenmerken worden doorgegeven, beschrijft psychiater Paul Conti in zijn boek Trauma. De verborgen epidemie (2022). Hoe iemand met tegenslag omgaat hangt mede af van wat die persoon al geïncasseerd heeft. ‘Mensen die lijden onder etnische vooroordelen of systematisch racisme bijvoorbeeld, liggen onder een eindeloos spervuur van stressfactoren dat hen kwetsbaarder maakt voor nog meer trauma.’

In Half leven speelt naast dit chronische trauma onder invloed van vooroordelen en racisme, ook het acute trauma dat Fatna na de geboorte van haar eerste kind treft. De shockervaring verlamt het kindbruidje, ze hult zich in stilzwijgen, ze weet niet meer wie ze is. Een gelijkaardige verlorenheid ervaart Hamouda van zodra ze voet op Nederlandse bodem zet, terwijl Shams worstelt met een knagende leegte die ze niet direct kan linken aan een concrete gebeurtenis. Ze weet niet waar de pijn vandaan komt die in haar zit en die ze niet geheeld krijgt, zoals veel mensen zich niet bewust zijn van het chronische trauma waaronder ze lijden.

 

Taal verliezen

Uit de drie verhaallijnen spreekt het belang van narrativiteit voor identiteitsvorming. Het al dan niet een stem hebben verknoopt Sabi met een fysieke component; gestalte geven aan wie je bent als unieke lichamelijke constellatie. Als Hamouda aankomt in Nederland, is ze voor haar conversaties aangewezen op haar lichaam:

 

Of ja, ik heb de toppen van mijn vingers tegen elkaar gelegd en er een driehoek mee gevormd en toen getikt op de plek waar jouw adres staat op de brief, op mijn borst getikt en met mijn hoofd geschud, omdat ik haar taal niet spreek. Sinds ik hier ben, een maand ondertussen, is het alsof mijn tong afgesneden is. Het is als willen eten terwijl je vingers aan elkaar gegroeid zijn en je ze onmogelijk gespreid krijgt.

 

Het verlies van taal confronteert Hamouda met haar verbrokkelde identiteit. Met taal kun je kruimels leven toe-eigenen, luidt de insteek van Shams’ essays. Al schrijvend wil de kleindochter haar eigen narratief maken en de ban van het trauma breken: ‘Mijn taal begint bij Sheherazade die zichzelf en alle andere vrouwen in het koninkrijk bevrijdde met haar verhalen.’ Shams schrijft zowel over haar eigen pijn als over die van haar moeder en grootmoeder en beoogt hiermee een vorm van intergenerationele bevrijding. Zo laat ze zien dat pijn niet alleen iets is wat je verzwakt, maar ook onderdeel is van wie je bent. In het beste geval vormt lijden het vertrekpunt voor een nieuwe verbeeldingsruimte van kwetsbaarheid en begrip.

In Half leven mikt Sabi alvast op die openheid. Dat maakt het werk interessant en noodzakelijk. Toch moet Sabi stilistisch en vormtechnisch nog wat spieren kweken om dit veelbelovende project helemaal tot een goed einde te brengen. Inhoudelijk hamert ze soms te zeer op vanzelfsprekendheden, zoals het feit dat de complexiteit van een individu buiten elke norm valt, terwijl ze andere kwesties slechts aanstipt en niet uitwerkt.

Sabi is duidelijk een bevlogen auteur, als lezer voel je haar schrijfplezier, al gaat de taal hierdoor ook wel eens met haar aan de haal. Potentieel sterke scènes haalt ze soms onderuit met al te veel bombarie.

 

‘Ik zou mijn ziel open willen snijden zoals we doen met ingewanden op het offerfeest. Ik zou mijn darmen willen ontwarren, over de hele lengte kapotscheuren en de wanden schoonschrapen om al het verteerde hooi uit de darmwand te verwijderen. Dat zou ik met mezelf willen doen, maar dat gaat niet. Dus poets ik. Ik schrob. Ik veeg. Het houdt mijn hoofd stil.’

 

En waar is de redacteur die haar behoedt voor gammele beeldspraak? ‘Ik drink uit het hete glas terwijl er een traan langs mijn wang naar beneden glijdt en ter hoogte van het glas vertraagt voor die zich met de thee mengt, ziltig.’ Want Sabi schrijft ook mooie zinnen met treffende beelden: ‘[W]e kruipen onder de dekens zodat de wind niet al onze verhalen naar binnen draagt’.

 

Stilistische groei is ook nodig voor de karaktertekening van Sabi’s personages, die soms aan geloofwaardigheid inboeten door de manier waarop ze zich uitdrukken. Het hoofd van de jonge Fatna vult zich met zelfanalyse en een woordenschat waarover weinig dertienjarigen beschikken. Dat Fatna’s gedachten duidelijk die van een belezen volwassene zijn, staat haaks op de keuze voor een belevend ik-perspectief en wringt met het feit dat ze, zoals Sabi schrijft, nooit naar school is geweest. De toon van de essays van doctorandus Shams is dan weer heel onbeholpen, zoals blijkt uit de kinderlijk naïeve aanzet: ‘Ik ben Shams en ik studeer geschiedenis. Dus ik begin bij het begin als ik mezelf voorstel: (…)’, of uit terzijdes als ‘hashtag besties for life’. Deze ingrepen doen onecht, gewild hedendaags en flauw aan.

Ook inhoudelijk blijven de essays veeleer oppervlakkig. Shams blijft nog te veel steken in een opsomming van clichés waartegen ze zich afzet en paradoxaal genoeg vervullen deze gemeenplaatsen net hierdoor nog steeds een bepalende rol. Al is deze fase eigen aan elke emancipatiestrijd die geen rechte lijn volgt, maar traag en trapsgewijs verloopt. De zoektocht naar een verkieslijker positie vereist een zicht op wat je radicaal anders wenst. Dat Shams op dit punt in cirkels lijkt te draaien en ogenschijnlijk vastloopt, betekent niet dat er niets verschuift, maar voor de lezer is dit amper merkbaar.

De opzet van Half leven is knap, maar de roman kan zijn eigen gewicht niet altijd torsen. Dat neemt echter niet weg dat Sabi een interessante en beloftevolle auteur is die noodzakelijke thema’s aanstipt. Half leven schenkt lezers een fragmentarische blik in het geïncorporeerde minderwaardigheidsgevoel dat als collectief trauma doorgegeven wordt. De schrijfster is bovendien niet te beroerd om te tonen hoe slachtoffers intergenerationeel bijdragen aan ander kwaad. Dat ze met Half leven die cyclus van pijn tracht te doorbreken is dan ook bijzonder lovenswaardig.

Das Mag, 2022

Geplaatst op 28/11/2022

Tags: Aya Sabi, Half leven

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.