Deel Facebook Twitter / X LinkedIn
In Finnegans Wake bestaat er een intieme band tussen ‘memory’ and ‘to murmur’, tussen het geheugen en ons gemurmel. Regelmatig smelt Joyce die twee concepten om tot één woord, ‘murmury’. Daarbovenop komt nog de associatie met water, want in het werkwoord ‘to murmur’ klinkt net als in ons woord ‘murmelen’ (of in het aanverwante woord ‘ruisen’) het geluid van stromend water door, en rivieren spelen een cruciale rol in Finnegans Wake. De monoloog waar het boek mee eindigt wordt bijvoorbeeld door een vrouw-als-rivier gesproken, een afscheidsrede voor ze uitloopt in de zee. Till thousendsthee zal het geheugen blijven murmelen, schrijft Joyce op die laatste bladzijde, steeds opnieuw terugkeren naar het begin, een eeuwig cyclisch komen en gaan, als het water dat van de bron naar de zee stroomt.
Iets soortgelijks gebeurt in de romans van de Portugese gigant António Lobo Antunes (1942). Al decennialang bestaan zijn vertellingen uit weinig meer dan innerlijke monologen van personages die op hun leven terugblikken, in alle eenzaamheid murmelend dat het een lieve lust is. Ze beschrijven hun gedachten en impressies. Bepaalde obsessies en trauma’s komen telkens opnieuw aan de oppervlakte. Elke roman presenteert ons weer een aantal kristalhelder uitgewerkte personages, wier monologen elkaar afwisselen. Als recept zou het na verloop van tijd kunnen gaan vervelen, maar Lobo Antunes is simpelweg te geniaal om aan dat euvel te lijden. Hij is een verteller wiens stroom nooit opdroogt; een boom die maar blijft groeien, waarvan de takken zich verder en verder uitstrekken, zonder dat er ouderdomstekenen te zien zijn.
Veel van zijn romans, vooral in de eerste helft van zijn carrière, gingen over de koloniale oorlog die Portugal voerde in Angola van 1961 tot 1974 (toen Angola onafhankelijk werd) en de nasleep daarvan. Zelf diende hij het leger als arts van 1971 tot 1973. In romans als De judaskus (1979, zijn doorbraak) beschreef hij de gruwel van de oorlog; in bijvoorbeeld Fado Alexandrino (1983) beschreef hij hoe teruggekeerde soldaten gebukt bleven gaan onder de trauma’s. Maar ook als hij over de oorlog schreef, bleef hij fundamenteel gericht op de psychologie van het individu. Geen filosofische of politieke beschouwingen in de trant van Tolstoj. Lobo Antunes interesseert zich uitsluitend om de lotgevallen van jan-met-de-pet, die door de geschiedenis overvallen wordt en zich staande probeert te houden. In de latere werken verdwijnt de oorlog naar de achtergrond, maar trauma en herinnering blijven centrale thema’s.
Zijn nieuwe en laatste worp heet De omvang van de wereld en is opnieuw meesterlijk vertaald door Harrie Lemmens, hij die ons ook zowat het hele oeuvre van Lobo Antunes’ grote persoonlijke rivaal José Saramago in het Nederlands schonk. We krijgen vier personages gepresenteerd: een 77-jarige zieke industrieel, diens dochter, de jonge vrouw met wie de industrieel samenwoont, en de advocaat met wie de jonge vrouw een affaire heeft. Voor de zoveelste keer volgt Lobo Antunes het procedé dat Faulkner uitvond met As I lay dying (1930), waarbij elk hoofdstuk een andere ik-verteller aan het woord laat. Samen met Cormac McCarthy, Juan Carlos Onetti, Mario Vargas Llosa en Juan Benet is Lobo Antunes een Faulkner-discipel in hart en nieren. Zijn vertellingen zijn fundamenteel subjectief: we krijgen alles te zien en horen vanuit het perspectief van de personages zelf, waardoor we in het ongewisse verkeren wat nu de echte Waarheid is (als die al bestaat). Al gaat Lobo Antunes lang niet zo ver als bijvoorbeeld Benet of Onetti, die er een duivels behagen in lijken te scheppen om de lezer in de onzekerheid te storten. Ook zou het onjuist zijn hem vooral als een navolger te zien: hij heeft zijn eigen unieke stijl ontwikkeld, waardoor een Lobo Antunes-roman onmiddellijk herkenbaar is, een zeldzame eigenschap waar slechts een handvol werkelijk grote schrijvers zich op kunnen beroemen.
Geen plot, wel monologen
Waarin bestaat nu die stijl? Misschien is de beste metafoor opnieuw die van een rivier, die almaar doorstroomt: Lobo Antunes’ personages rijgen in hun monologen gedachten, observaties, beschrijvingen, handelingen en dialogen aan elkaar zonder dat er ooit een punt voor oponthoud zorgt. En toch is de tekst geen amorf blok, maar wordt hij zorgvuldig geritmeerd. Regelmatig plaatst Lobo Antunes een citaat (tussen aanhalingstekens) of een gedachte (tussen haakjes) op de volgende regel, als een motief in een klassiek muziekstuk, om de tekst zo zijn unieke bladspiegel te verlenen. De aldus vormgegeven innerlijke monologen zijn overrompelend en ontregelend, ze bieden de lezer weinig houvast, zodat het zaak is je te laten meevoeren en erop te vertrouwen dat alles gaandeweg duidelijk zal worden.
Wat vooral duidelijk wordt bij De omvang van de wereld is dat elk van de vier personages vastzit in een eeuwige herhaling (het voornaamste stijlkenmerk van de roman): ze keren opnieuw en opnieuw terug naar hun verleden, naar hun relatie met hun verwekkers, naar hun angsten en obsessies, als een rat in een rad, als de verdoemden die in Dante’s hellekringen voorgoed hun straf moeten uitzitten. Ze praten in cirkels: bepaalde zinnen worden herhaald als een mantra, alsof ze een gedicht uit het hoofd hebben geleerd. Bepaalde figuren uit hun verleden hangen als schimmen voor hun geestesoog, dringen te pas en te onpas het narratief binnen, met als meest prominente de raadselachtige ‘Dona Virgínia’, een oud dametje dat een pink miste, wier laklaarsjes ‘veel te groot waren voor haar spillebeentjes’ en die steeds het zinnetje ‘Ik ben dona Virgínia’ voor zich uit mompelde. Zowel in de herinneringen van de oude industrieel als in die van zijn dochter treedt Dona Virgínia geregeld op, als een snaar die om de zoveel tijd aangeslagen wordt. Kennelijk vertrad zij zich in het park waar ze woonden toen het meisje jong was. Als weinigen slaagt Lobo Antunes erin de chaos en willekeur van ons geheugen waarheidsgetrouw weer te geven. Van een conventionele plotontwikkeling is geen sprake; niet voor niets zei Lobo Antunes zelf: ‘Overigens ben ik geen verhalenverteller. Ik ben niet zoals mijn vriend Gabriel García Márquez. Hij schrijft verhalen. Ik niet.‘ Hij registreert stemmen.
Het zwaartepunt van de roman ligt bij de oude industrieel, die zijn laatste dagen slijt in een appartement in Lissabon dat uitkijkt op de Taag, waar hij meestal door het raam zit te staren. Hij wordt verteerd door spijt omdat hij vrouw en kind in de steek liet als late twintiger, toen ze ergens in een souterrain woonden, met daartegenover een park met schommel. Dat souterrain en die schommel, waar hij met zijn dochtertje placht te spelen, vormen het decor van de allesbepalende ‘oerherinnering’ die hem achtervolgt. Zo blijkt dat hij zich nogal vaak naar dat souterrain laat rijden door zijn chauffeur (hij is steenrijk) om er dan urenlang naar te staren, ook al wonen zijn vrouw en dochter daar al lang niet meer; een wanhopige poging om het verleden tastbaar te maken.
Waarom liet hij toentertijd vrouw en kind in de steek? In de monologen van de dochter komt naar voren dat zijn afscheid in de sterren stond geschreven, dat hij vaker en vaker en steeds langer wegbleef, dat hij thuis altijd rusteloos oogde, op zijn horloge keek, zich geen houding wist te geven:
zodat ik zelfs durf te stellen, nou ja, dat ze niet ongelukkig is geweest tijdens alle jaren met die man die steeds verdween, zich nu eens drie, dan weer vijf dagen niet liet zien en midden in de nacht wegging, ik heb hem bijna nooit ’s morgens meegemaakt, hij had altijd haast, was altijd bang voor God weet wat, keek altijd op zijn horloge, zonder ooit iets uit te leggen, en desondanks accepteerde mijn moeder hem […]
Vanwaar die rusteloosheid kwam, weet niemand en wordt niet verhelderd; we weten alleen dat de man er eeuwig spijt van heeft. Zelf geeft de dochter op het einde van de roman aan er ook spijt van te hebben dat ze niet meer voor haar vader zorgde in zijn nadagen, nadat hij toenadering had gezocht door haar aan te nemen bij zijn bedrijf. Het is enigszins schimmig in hoeverre vader en dochter contact hebben nadat ze die baan aanneemt; alles wijst erop dat ze naast elkaar zijn blijven leven.
Ook de dochter zit dus vast in het verleden: ze mijmert over haar jeugd, over de kortstondige relatie van haar ouders, het verdwijnen van haar vader, de vreemde Dona Virgínia. Lobo Antunes’ personages hebben moeite in het Nu te leven. Zo ook de derde stem, de jonge vriendin van de industrieel, die almaar vervalt tot verwijzingen naar haar jeugd in een plattelandsdorp ‘vol genetkatten en wouwen’, ook al geeft ze soms aan eigenlijk geen zin te hebben in het ophalen van die herinneringen:
wanneer kom ik nou eindelijk echt weg uit dat dorp
genetkatten genetkatten
wanneer vergeet ik het eindelijk allemaal, de winter, de armoe, mijn familie, mijn vader die steeds maar weer struikelde over zijn eigen wijn, mijn moeder, o nee sorry over haar wil ik het niet hebben
Het vierde personage, de advocaat die een clandestiene relatie heeft met de vriendin van de industrieel, wil dan weer terugkeren naar zijn jeugd, zoals hij aangeeft als hij zegt zin te hebben ‘om weer in het dorp te zitten, niet zoals ik nu ben maar als kind, met een kei in de hand achter een hond aan hollen’. Hij is als jonge kerel verhuisd naar Lissabon, waar hij zich aanvankelijk niet op zijn gemak voelde tussen de stedelingen; nu heeft hij zijn zinnen gezet op het fortuin van de industrieel, dat hij wil wegsluizen van de dochter naar zijn minnares. Dit zou doen vermoeden dat de vrouw louter samen is met de industrieel om zijn geld achterover te drukken, maar uit haar monologen blijkt dat ze wel degelijk van hem houdt, een liefde die haar gaandeweg overvallen heeft, en dat ze met de advocaat eerder een verstandsrelatie onderhoudt. Dan rijst de vraag: waarom blaast ze het plan niet op? We krijgen, opnieuw, geen antwoord. Ik geloof dat Lobo Antunes zo wil laten zien dat we allesbehalve rationele wezens zijn, dat we zelf vaak niet begrijpen waarom we een bepaalde handeling stellen. We zijn onderhorig aan de daemon die ergens in ons verborgen ligt.
Het schuren van herinneringen
Het bijzondere aan de monologen is, behalve hun singuliere ritme, de hoeveelheid details in de beschrijvingen. Ik moest denken aan Borges’ schepping Funes, de man wiens geheugen letterlijk elke seconde uit zijn bestaan haarscherp heeft opgeslagen. Een zegen, maar vooral ook een vloek, zoals Borges aantoont in het aan Funes gewijde kortverhaal uit Ficciones (1944): zo kan Funes bijvoorbeeld niet generaliseren, voor hem bestaan slechts particuliere gegevens. Lobo Antunes lijkt me een soort van Funes, een mirakel, een absurditeit: ik stel me voor dat hij haast niets van wat hij ooit gezien en ervaren heeft, vergeten is. Misschien krabbelt hij al zijn hele leven observaties neer in cahiers. Elk van zijn personages tovert honderd-en-één memorabele beelden en beschrijvingen uit zijn hoed; telkens opnieuw imponeert Lobo Antunes met de hoeveelheid en vooral de accumulation of detail van die beschrijvingen. Als prozaïst is hij een fijnschilder, een opsommer: plekken en momenten komen tot leven door de weelderige, vernuftige en precieze beschrijvingen. Hier volgt bij wijze van voorbeeld een stukje monoloog van de dochter, wanneer ze terugblikt op het verdwijnen van haar vader en het gesticht in de buurt van haar tweede woonst:
Want zijn stem duwde spoken weg, mijn vader veel verfijnder trekken dan mijn moeder, soms uitgewist door de schaduw van zijn hoed, maar hij was niet meer dan een foto ergens vergeten in een la, onder linten en rekeningen en pen zonder dopje die trouwens niet schreef, haast geen vogels meer, laat staan zwermen, op de plaats van het parkje een door nonnen, die zwarte vogels die zingen in het Latijn, gedreven gesticht met bejaarden op orthopedische zittingen die vanbinnen bibberend
‘Ik ben Dona Virgínia’
en als het niet regende zichzelf wegkauwden op banken op de binnenplaats, sommigen met een rubber speeltje op hun schoot, een giraf of vergeten eendje in hun hand en onafgebroken murmelende elastieken kaken, af en toe huilde er een onder het lachen door, misschien omdat hij verdriet had, weet ik veel, op zoek naar een woord dat maar niet wilde komen, met ogen die uit hun kassen rolden naar een verleden vol picknicks, dodenwaken en doopsels […]
Wat de vier personages behalve de vele mijmeringen over het verleden gemeen hebben is eenzaamheid. ‘Eenzaamheid meet je af aan het kraken van de meubels’ is de openingszin en vormt een vast motief binnen de monologen van de oude industrieel. Het gaat om monologen, niet om dialogen; de zinnen die geciteerd worden, zijn altijd alleenstaand. Het is soms of de personages alleen maar kunnen luisteren naar wat iemand tegen hen zegt, zonder te kunnen antwoorden, alsof ze alleen kunnen denken en voelen. Ze voelen zich alleen en verloren, beseffen dat hun bestaan betrekkelijk zinloos is, de kleinheid van hun leven – maar evengoed zijn het net kleine dingen, schijnbaar onbeduidende herinneringen en handelingen die het leven net kleur kunnen geven, die iemand houvast kunnen bieden, zoals blijkt uit een stukje monoloog van de advocaat:
het leven is zo zwaar en Lissabon zo groot, vol mensen en duiven en ziekenwagens, wie voelt er zich niet eenzaam hier, mevrouw, wie springt er geen gat in de lucht bij een beetje aandacht, we zijn eenzaam vindt u niet, zo alleen, niemand kijkt naar ons om, gelukkig heb ik altijd de p van Baptista gehad om me aan vast te klampen, ongelooflijk wat een dingetje van niks, het gaat nooit om iets groots, ongelooflijk wat een dingetje van niks vermag.
De ‘p van Baptista’ verwijst naar een collega die hem erop wees dat zijn naam een ‘p’ had, iets wat de advocaat grappig en charmant vond, en wat hem eeuwig is bijgebleven, zonder goed te begrijpen waarom. ‘Onvoorstelbaar hoe sommige herinneringen blijven schuren’, is een andere typische zinsnede. Steeds dieper dringt Lobo Antunes door in de geheimen van het hart, tot de personages helemaal ontsloten zijn, tot ze in al hun naakt- en kwetsbaarheid aan ons verschijnen. Zo heeft hij, opnieuw, een monument opgericht voor vier zielen, een stuwmeer waar hun levens opgeslagen liggen, om de metafoor te gebruiken die de vrouw zelf hanteert in haar monologen, zoals in onderstaand stukje:
net zo klein als ik vroeger in het dorp in het noorden, vol wouwen en herfststormen, met van die achtergelaten honden, die eeuwig rondsjokken met hun snuit op de grond, zonder oog voor ons, luisterend naar de echo’s van de doden in het gras, en die in de nacht van de herfstpunt janken met hun snuit omhoog, tot schrik van de doden, dat alles ligt nu in het stuwmeer, dat onze gebaren verandert in het wuiven van de algen, […]
Het laatste hoofdstuk van de oude industrieel is aangrijpend, wanneer blijkt dat hij steeds dieper wegzinkt in het drijfzand van zijn geheugen, de dood tegemoet: tijdens zijn laatste momenten in het ziekenhuis moet hij denken aan een tante uit zijn jeugd die hem een of ander kinderrijmpje leerde over zijn vingers. Deze ‘tante Deodata’ loopt op het einde met hem weg, ‘richting de ochtend’. Des te aangrijpender als je weet dat Lobo Antunes, die nu de tachtig gepasseerd is, aan een erge vorm van dementie lijdt en zichzelf niet meer is; hij is op tragische wijze zijn eigen personage geworden.
Haalt deze laatste roman het niveau van zijn meesterwerken, zoals het magistrale Fado Alexandrino (1983)? Hoegenaamd niet; maar het is wel een zoveelste proeve van zijn buitengewone talent verschillende perspectieven te ontvouwen, zijn gevoel voor taal en ritme, zijn overweldigende melancholie. Als het binnen literaire kringen over Grote Nog Levende Europese Auteurs gaat, vallen sinds kort bijna altijd de namen Krasznahorkai, Cărtărescu, Fosse. De naam Lobo Antunes zou luider moeten klinken. Het zou me verbazen mocht er momenteel waar dan ook ter wereld een grotere schrijver rondlopen. De roem van zijn eeuwige rivaal Saramago heeft hij nooit bereikt; het mislopen van de Nobelprijs zal daar wel voor iets tussen zitten. Zijn oeuvre is taai, weerbarstig. Het zijn geen verhalen: het is een polyfonie. Gelukkig is hij tenminste in Portugal een grootheid; ook in Zuid-Amerika en Frankrijk geniet hij een sterrenstatus. En dankzij Harrie Lemmens beschikken we ook in ons taalgebied over de belangrijkste delen van Lobo Antunes’ oeuvre, een wapenfeit waarvoor we Lemmens eeuwige dank verschuldigd zijn.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.