Proza, Recensies

Het woord en het vlees

Het zout der aarde

Józef Wittlin

Dat Polen het in de twintigste eeuw zwaar te verduren heeft gehad, is een understatement. Alleen al de ravage die werd aangericht door de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust, behoort tot de donkerste bladzijden van de recente Europese geschiedenis. Minder bekend is de rol die het land speelde tijdens de Eerste Wereldoorlog. Daar zijn goede redenen voor. Toen de Grote Oorlog in de zomer van 1914 losbrak, in de nasleep van de moord op de Habsburgse troonopvolger Franz Ferdinand, was er van een onafhankelijk Polen niet eens sprake, verdeeld als het land was – sinds het einde van de achttiende eeuw – in een Pruisisch, een Oostenrijks en een Russisch deel. Voor de zoveelste generatie Poolse vrijheidsstrijders die zich in die jaren moesten trachten te positioneren op het internationale strijdtoneel, werd het conflict tussen de gebrouilleerde Europese grootmachten een nieuwe oefening in geopolitiek stratego. In de praktijk kwamen Poolse soldaten – onderdanen van de tsaar, de Dubbelmonarchie of het Duitse Rijk – vaak aan weerszijden van de vuurlinie terecht. De uitkomst van de oorlog bleek echter een onverhoopt succes: geholpen door de revoluties in Rusland en de val van de Habsburgse en de Duitse keizer kon generaal Józef Piłsudski in november 1918 de Poolse onafhankelijkheid uitroepen. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de Eerste Wereldoorlog – in schril contrast met de oorlog die amper twintig jaar later zou uitbreken – veeleer positieve associaties oproept in het Poolse collectieve geheugen. De spreekwoordelijke uitzondering die de regel bevestigt, is het recent in het Nederlands hertaalde boek Sól ziemi (Het zout der aarde, 1936), de eerste (en ook enige) roman van de Pools-Joodse auteur Józef Wittlin (1896-1976).

De in het Habsburgse deel van het verdeelde Polen geboren en getogen Wittlin was amper achttien toen keizer Franz Joseph de oorlog verklaarde aan Servië en zijn militaire bondgenoten. De jonge Wittlin bracht het begin van de oorlog in Wenen door en trad er, samen met zijn vriend en leeftijdsgenoot Joseph Roth, als vrijwilliger toe tot het Oostenrijkse leger. Aanslepende medische problemen zorgden er evenwel voor dat hij nooit midden in het krijgsgewoel terechtkwam. In de nasleep van de oorlog was Wittlin wel van zeer nabij getuige van de heftige militaire strijd om zijn thuisstad, het door Polen en Oekraïne betwiste Lwów/Lviv/Lemberg. De intussen filosofisch en filologisch geschoolde Wittlin ontpopte zich al snel tot een fervent pacifist. Getuige daarvan zijn literair debuut, een reeks expressionistische anti-oorlogsgedichten die in 1920 onder de overkoepelende titel Hymnen verschenen. In de jaren nadien deed Wittlin vooral van zich spreken als een zeer bedreven en beslagen vertaler, zowel van klassieke werken (het Gilgamesjepos (1922) en de Odyssee (1924)) als van eigentijdse literatuur (in het bijzonder het werk van zijn vriend Joseph Roth). Midden jaren twintig begon hij te werken aan een autobiografisch geïnspireerde romancyclus over de Eerste Wereldoorlog, die de titel Geschiedenis van een geduldig infanterist zou dragen.

Het eerste deel van die trilogie – Het zout der aarde – kwam uit in 1936 en werd een instant literair succes, zowel in binnen- als in buitenland. Er volgden al snel vertalingen in een tiental talen (waaronder een opgemerkte Nederlandse uitgave in 1937) en vrijwel meteen ook een nominatie voor de Nobelprijs (in 1939). De op stapel staande oorlog wakkerde weliswaar de internationale interesse in Wittlins pacifistische boodschap aan, maar hypothekeerde meteen ook het vervolg van zijn literaire loopbaan. Een tumultueuze evacuatie bracht de schrijver en zijn gezin in 1939-1940 via Zuid-Frankrijk over Portugal tot in New York, waar hij de rest van zijn leven zou doorbrengen. Het grootste deel van Wittlins in voorbereiding zijnde manuscripten – waaronder deel twee en drie van de genoemde trilogie – ging evenwel verloren tijdens de lange en hectische reis richting de VS. Hoewel Wittlin na de oorlog herhaalde pogingen zou ondernemen om het werk aan zijn ambitieuze oorlogscyclus voort te zetten, is het uiteindelijk bij enkele fragmenten gebleven.

Met enige kwade wil zou je Wittlin dus als een one-hit wonder kunnen bestempelen. Dat pejoratieve label doet evenwel geen recht aan het literaire meesterschap dat op zowat elke bladzijde van deze debuutroman – en de fraaie Nederlandse vertaling van Dirk Zijlstra – geëtaleerd wordt. De handeling van Het zout der aarde beslaat amper één maand, van eind juli tot eind augustus 1914, en er wordt niet eens gevochten in het boek, maar op slechts enkele honderden pagina’s brengt Wittlin alles in stelling voor wat een (anti-)oorlogsepos op maat van de twintigste eeuw genoemd kan worden. De slotregels van de proloog maken duidelijk wat voor eigentijdse held in de vertelling centraal zal staan:

 

Onbekend is wie er in die oorlog als eerste zijn leven heeft gegeven.

Onbekend is wie hem heeft gedood.                                                                                  

Onbekend is wie als laatste in deze oorlog is gesneuveld.

Met mijn woorden graaf ik hem op uit de aarde waarin hij rust: hij zal mij deze exhumatie wel vergeven.

Onbekend is de Onbekende Soldaat.

 

De literaire incarnatie van die ‘Onbekende Soldaat’ is ene Piotr Niewiadomski, zoon van een Hoetsoelse moeder en een Poolse vader (wiens familienaam letterlijk ‘de onbekende’ betekent). De Hoetsoelse gemeenschap waartoe de man behoort is een Oost-Slavische etnie die het middengedeelte van de Karpaten bewoont, in wat tegenwoordig Oekraïens-Roemeens grensgebied is. Tot op het moment dat de oorlog uitbreekt, heeft Niewiadomski niet veel meer van de wijde wereld gezien dan de onmiddellijke omgeving van het dorpje waarin hij zijn eerste veertig levensjaren heeft gesleten (aanvankelijk als kruier op het lokale station en ten slotte als baanwachter verantwoordelijk voor vier kilometer spoorlijn op het traject Lemberg-Czernowitz-Itzkány). De man kan lezen noch schrijven en kent niet eens het verschil tussen links en rechts, maar beschikt wel over een associatieve en fantasierijke geest die stevig geworteld zit in de magisch-demonische structuren van zijn Hoetsoelse volksgeloof. Tezelfdertijd koestert hij een onmetelijk ontzag voor de Oostenrijkse keizer en diens rechtstreeks aan God ontleende goedertierenheid en voorzienigheid.

Enerzijds getroost Wittlin zich nogal wat moeite om zijn ‘naïeve’ hoofdpersonage in Het zout der aarde in een concreet geografisch, cultureel en historisch afgebakend milieu te situeren en hem de nodige realistische trekken mee te geven. Anderzijds wordt de verregaande ontregeling die het uitbreken van de oorlog teweegbrengt in Niewiadomski’s schijnbaar idyllische biotoop, in een intrigerend mythisch-religieus kader geplaatst. Zoals de titel van het boek – ontleend aan Jezus’ bergrede uit het Matteüsevangelie – suggereert, gebruikt Wittlin daarbij eerst en vooral de nodige Bijbelse beeldspraak. De hele roman is doordrongen van de performatieve kracht die uitgaat van het woord, met het oudtestamentische boek Genesis als oermodel. Er is evenwel één belangrijk verschil, omdat in Wittlins vertelling het goddelijke fiat lux (‘Er zij licht’) plaats ruimt voor het keizerlijke fiat bellum (‘Er zij oorlog’). Zodra Franz Joseph zijn handtekening onder de oorlogsverklaring aan Servië plaatst, verspreidt het zesletterwoord ‘oorlog’ zich gezwind tot in de verste uithoeken van diens rijk, tot het ook Piotr Niewiadomski midscheeps treft:

 

Het woord ‘oorlog’ knalde als een zware kluit aarde op zijn hoofd. Boorde zich door zijn schedel, boorde zich door zijn hersenvlies en drong zijn hersens binnen. De hersens van Piotr begonnen meteen vol te lopen met beelden.

 

Als spoorarbeider in Habsburgse loondienst krijgt Niewiadomski meteen ook een kleine rol te vervullen in de verkondiging van de keizerlijke boodschap, met name wanneer de lokale stationschef hem opdraagt de tekst van Franz Josephs oorlogsverklaring op te hangen in het station van Topory-Czernielica:

 

Hij stond in de donkere gang en hield de oorlog in zijn handen. De oorlog was nog niet uitgerold, was nog gesloten als een bloemknop in de lente. Hij rolde de oorlog pas uit in het wachtlokaal.

 

Het is slechts een van de vele scènes en episodes waarin Wittlin de disruptieve impact van de ontluikende oorlog suggestief in beeld brengt, met telkens weer nieuwe (en almaar onheilspellendere) variaties op het Bijbelse motief van de ‘vleeswording’ van het woord.

Naast joods-christelijke beeldspraak speelt ook de Grieks-Romeinse polytheïstische traditie een belangrijke rol in Wittlins ingenieuze evocatie van de militaire mobilisatie die zich in de zomer van 1914 over de Dubbelmonarchie ontvouwt. In het tweede hoofdstuk manifesteert het omineuze nieuws zich aan Piotr Niewiadomski in de Hoetsoelse gedaante van de oorlogsgod Mars, meer bepaald een lokale gendarme die hem zijn oproepingsbrief voor het k. und k. leger komt bezorgen:

 

In het struikgewas flitste een bajonet, die de schuine stralen van de ondergaande zon als een spiegel weerkaatste. Toen kwam de gouden spits van een vergulde helm tevoorschijn en ineens dook de oorlog onder aan het talud op.

 

Terwijl Niewiadomski in de plotse oproeping aanvankelijk nog een teken van keizerlijke voorzienigheid en betrokkenheid ontwaart, nemen zijn vragen en morele dilemma’s hand over hand toe, zeker wanneer de man na een lange tocht westwaarts in een Hongaars opleidingskamp voor nieuwe rekruten terechtkomt. De reis, zo blijkt, prikkelt niet alleen de nieuwsgierigheid van de abrupt ontwortelde Hoetsoel, maar scherpt ook zijn kritisch denkvermogen aan. Het is met name de keizerlijke opheffing van het vijfde gebod (‘Gij zult niet doden’) die Niewiadomski steeds meer aan de goede intenties van zijn geliefde vorst zal doen twijfelen en zijn wereldbeeld op losse schroeven zet. Wittlins alwetende verteller, die zich bij voorkeur van de vrije indirecte rede bedient om onder de huid van de Hoetsoel te kruipen, volgt diens fysieke en mentale transformatie in de eerste oorlogsweken van zeer nabij op, niet zonder een zweem van ironie, maar steeds met het nodige mededogen.

In het Hongaarse luik van de roman voert Wittlin ten slotte het kleurrijke personage van Stabsfeldwebel Rudolf Bachmatiuk ten tonele, een volbloed militair die de laatste etappe van de ‘vleeswording’ in goede banen moet leiden: het zootje ongeregeld dat het Hongaarse kamp is binnengebracht omvormen tot kanonnenvlees voor de keizerlijke oorlogsmachine, volgens de heilige principes die zijn vastgelegd in het militaire dienstreglement. De laatste twee hoofdstukken van Het zout der aarde zijn niets minder dan het orgelpunt van Wittlins in religieuze beeldtaal gedrenkte anti-oorlogsdiscours, met de genoemde Bachmatiuk als dankbaar doelwit. De verteller ontwaart in deze toegewijde beoefenaar van de ‘zuivere legerdienst’ (l’armée pour l’armée) niet alleen een ingenieuze combinatie van opperpriester, schriftgeleerde en missionaris, maar ook de schepper van een nieuw soort mens, geüniformeerd naar het beeld en de gelijkenis van de keizer en machinaal gedrild op de tonen van de militaire instructie ‘Hab acht!’:

 

In zijn [Bachmatiuks] oren klonk de ideale stilte, teweeggebracht door zijn stem. Hij snoof de zoete geur van gehoorzaamheid en angst op. En hij was gelukkig. Op deze eerste dag van de Schepping, waarop hij bezit genomen had van de zielen van de oudste rekruten van de landstorm, zag hij dat hij zijn taak al volbracht had. En hij zag dat het goed was.

 

Op deze ironische noot eindigt het eerste deel van Wittlins onafgewerkte oorlogscyclus Geschiedenis van een geduldig infanterist. Over de verdere lotgevallen van de Hoetsoelse landstormer Piotr Niewiadomski tasten we in het duister. Het zout der aarde laat evenwel weinig twijfel bestaan over het lot dat Wittlins ‘Onbekende Soldaat’ uiteindelijk ten deel zal vallen. Of, om de verteller het laatste woord te geven, in zijn plastische beschrijving van Niewiadomski’s eerste ‘vleselijke’ confrontatie met de keizerlijke onheilstijding:

 

En plotseling maakte het woord ‘oorlog’ een salto in zijn hersens en viel in zijn aorta. Die zou gebarsten zijn als het bloed het niet naar zijn hart had gevoerd. Vandaar ging het naar zijn buik en daar bleef het steken met een felle pijn, alsof er iets van ijzer in hem stak.

 

Recensie: Het zout der aarde van Józef Wittlin door Kris van Heuckelom

Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2020
Vertaald door: Dirk Zijlstra
ISBN 9789028450875
319p.

Geplaatst op 08/08/2021

Tags: Bijbel, Eerste Wereldoorlog, Het zout der aarde, Józef Wittlin, Polen

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.