Proza, Signalement

Er is geen ontkomen aan

Ik bel mijn broers

Een monoloog

Jonas Hassen Khemiri

Bijna tien jaar geleden, op 11 december 2010, werd Stockholm opgeschud door twee bomaanslagen, waarbij twee omstanders gewond raakten en de Iraakse aanslagpleger om het leven kwam. De Zweedse schrijver Jonas Hassen Khemiri schreef er twee jaar later een korte roman over. Pas in 2020 is Ik bel mijn broers (Jag ringer mina bröder, 2012) in het Nederlands verschenen, vertaald door Janny Middelbeek-Oortgiesen. In de tussenliggende jaren heeft het verhaal echter niet aan relevantie ingeboet. De lijst van aanslagen groeit immer en iedere daad roept elke keer heftige reacties op vanuit allerlei hoeken van de samenleving. Met deze wervelende roman biedt Khemiri een perspectief dat in discussies rondom terrorisme en racisme nog steeds van grote toegevoegde waarde is.

Hoewel Khemiri zijn roman de ondertitel Een monoloog heeft meegegeven, maakt de lezer door de ogen van hoofdpersonage Amor, een jongeman uit de hoofdstad, kennis met veel verschillende karakters die ook regelmatig aan het woord komen. Zo luistert Amor aan het begin van het verhaal naar een ingesproken bericht van zijn vriend Shavi: ‘Hoi man heb je het gehoord? […] Er zijn in het centrum twee ontploffingen geweest. […] Ze zeggen dat het misschien een…’ Shavi durft het woord ‘aanslag’ niet in de mond te nemen – of wil Amor het niet horen?

Beide verklaringen zijn aannemelijk, want als er sprake is van een aanslag en de dader qua uiterlijk enigszins op Amor lijkt, dan zullen hij en de zijnen daar de gevolgen van ondervinden: zij worden automatisch verdacht gevonden. Amors nicht Ahlem zegt aan de telefoon: ‘Ik heb het over de wind. […] De harde dreigende wind die na wat er is gebeurd over jou en je broers dreigt te zwiepen. Je moet je voorbereiden, Amor. Het duurt niet lang meer of het uur der beproeving breekt aan.’ De roman leest als een verslag van de rusteloze dag die Amor beleeft in de nasleep van de aanslag.

Amor ondergaat die beproeving niet alleen, maar samen met zijn broers. Hij voelt zich met hen verwant, maar niet in de biologische zin. Over Shavi zegt hij: ‘Ik hou van hem als van een broer. […] Hij is mijn broer. […] Bijna zoals mijn broers mijn broers zijn.’ Maar niet alleen zijn beste vriend is zijn broer. Aan een servicebalie wordt Amor geholpen door ‘een gozer die een van ons was’ en met wie hij zich daarom direct verbonden voelt: ‘[I]k liep naar de man toe die mijn broer had kunnen zijn en ik knipoogde naar hem zodat hij zou snappen dat ik snapte dat hij snapte dat ik het snapte. Hoe gaat-ie?’ De verstandhouding die Amor voelt is echter niet wederzijds. Als hij de winkelmedewerker aanspreekt met ‘bro’, antwoordt die: ‘Hoe noemde je me?’

De ‘broers’ van Amor vormen, soms tegen wil en dank, een gemeenschap. Amors ervaringen ontstijgen het individuele niveau en zijn representatief voor iedereen die net als hij het gevaar loopt om voor terrorist te worden aangezien. Dat komt in het bijzonder tot uiting in de intermezzo’s tussen de hoofdstukken. Deze korte passages beginnen elk met ‘Ik bel mijn broers en zeg’, waarna Amor ze vertelt hoe te handelen in deze noodsituatie. Zo geeft hij in eerste instantie het dwingende advies om voorlopig thuis te blijven: ‘Wacht tot alles bedaard is. Herhaal voor jezelf: Wij zijn onschuldig. Want dat zijn jullie. Jullie geweten is rein. Jullie hebben hier niks mee te maken.’

Amors adviezen aan zijn broers veranderen dramatisch naarmate het verhaal vordert. Aanvankelijk pleit hij voor voorzichtigheid: ‘Zodra jullie van huis gaan, zijn jullie niet langer jullie, jullie zijn opeens getransformeerd tot representanten en daarom is het uitermate belangrijk dat jullie je erop richten om op te gaan in de massa.’ Eén hoofdstuk later pleit hij juist vurig voor het tegenovergestelde: ‘Vergeet wat ik zei. Fuck het zwijgen. Fuck de onzichtbaarheid! […] Maak je maximaal zichtbaar tot ze in de gaten hebben dat er tegenkrachten zijn. […] Want we zijn niet zoals zij.’

Hoe verschillend deze strategieën ook zijn, ze blijken allebei niet te werken. Amor bezwijkt onder de druk om zijn gemeenschap te vertegenwoordigen en internaliseert de blik van de samenleving, die hem als terrorist ziet: ‘Oké. Ik geef het toe. Ik was het. […] Alles wijst daarop.’ Dat is feitelijk onjuist en hij wordt dan ook tegengesproken. Daarop zegt Amor: ‘Maar ik heb het gevoel dat ik het was.’ Of hij daadwerkelijk verantwoordelijkheid draagt voor de aanslag, is van ondergeschikt belang. Wat telt is het schuldgevoel, van buitenaf opgelegd, dat Amor als een hedendaagse Atlas met zich meezeult. Er is geen ontkomen aan.

Amors schuldgevoel is zo verpletterend, dat hij zijn grip verliest op de werkelijkheid. Als hij over straat loopt, bekruipt hem het gevoel dat hij in de gaten wordt gehouden. Beschrijvingen van Amors verplaatsingen in de stad worden afgewisseld met observaties van iemand die via een walkietalkie elke beweging van Amor lijkt te melden. Als de spionage later stopt, omdat hij niet de gezochte persoon blijkt te zijn, richt Amor zich direct tot de stem in de walkietalkie: ‘Misschien ben ik dat heus wel.’ Daarmee wordt onomstotelijk bewezen wat de lezer al vermoedde: Amor wordt paranoïde en de achtervolging bestond alleen in zijn hoofd.

De literaire waarde van deze roman zit niet in de stijl. De simpele spreektaal waarin het verhaal wordt verteld, vestigt nergens de aandacht op zichzelf. Wel krijgt de lezer zo juist vrij directe toegang tot Amors gedachtewereld, die geregeerd wordt door twijfel en onzekerheid. De scènes hebben dan ook geen bloemrijke taal nodig; de dialoog die Amor voert met zijn overleden oma, die hem belt vanuit het hiernamaals, schittert in eenvoud. Met Ik bel mijn broers schreef Khemiri een aangrijpend verhaal dat erin slaagt de lezer nog lang na de laatste zin anders te laten kijken naar de samenleving, die in een crisissituatie als deze voor mensen als Amor een ware nachtmerrie wordt.

Een signalement over Ik bel mijn broers van Jonas Hassen Khemiri (vertaald door Janny Middelbeek-Oortgiesen) door Thijs Joores.

Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2020
Vertaald door: Janny Middelbeek-Oortgiesen
ISBN 9789038805733
160p.

Geplaatst op 19/11/2020

Tags: aanslagen, Janny Middelbeek-Oortgiesen, Jonas Hassen Khemiri, Thijs Joores, Zweden

Categorie: Proza, Signalement

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.