Proza, Recensies

Wee hij die niet terugkeert naar Región

Je zult terugkeren naar Región

Juan Benet (vert. M. Vanderzee)

Aan William Faulkner werd ooit gevraagd wat je moet doen als je een van zijn boeken drie keer gelezen hebt en het nog steeds niet begrijpt. Hij antwoordde kort: het boek een vierde keer lezen. Daar moest ik vaak aan denken tijdens het lezen van Juan Benets legendarische debuutroman Je zult terugkeren naar Región (1968), waarvan de titel me dan ook een ironisch bevel aan de lezer en interpretator lijkt: als je iets van dit boek wil begrijpen, zal je moeten terugkeren en het opnieuw lezen.

Juan Benet (1927-1993) was een van de vele literaire kinderen van Faulkner, de grote Amerikaanse schepper van Yoknapatawpha County wiens narratieve technieken zoveel navolging kregen dat hij waarschijnlijk de meest invloedrijke schrijver van de twintigste eeuw kan worden genoemd, meer nog dan James Joyce, Marcel Proust of Franz Kafka. Tot zijn kroost behoren onder anderen een heel legioen Zuid-Amerikaanse auteurs, maar ook de Israëlische schrijver A.B. Yehoshua, de Portugese Lobo Antunes, de Amerikaanse Cormac McCarthy en in het Nederlandse taalgebied Hugo Claus. Van alle Faulkner-adepten lijkt Benet het meest op de Uruguayaan Juan Carlos Onetti, met wie hij de extreme hang naar hermetisme gemeen heeft. In zijn nawoord merkt vertaler M. Vanderzee op dat Benet in dit opzicht zelfs verder gaat dan zijn grote voorbeeld: bij Faulkner is er altijd nog sprake van een narratieve samenhang, maar Benet kiest radicaal voor mist en verwarring. Hij houdt de ambiguïteit tot het einde vol. Er is amper een begin en een eind, vandaar dat de titel ook een eeuwige terugkeer impliceert: Región is als een labyrint zonder uitweg.

Je zult terugkeren naar Región telt vier kloeke hoofdstukken. Het eerste is een soort van prelude waarin hier en daar op gecondenseerde wijze al verwezen wordt naar bepaalde gebeurtenissen en personages die later terugkomen. De laatste drie hoofdstukken bestaan hoofdzakelijk uit monologen van de dokter en de vrouw die op bezoek is bij de dokter. Ze kijken allebei terug op hoe gebeurtenissen uit het verleden hun leven hebben gevormd; hun monologen zijn ellenlang, soms moeilijk te volgen, maar vol fonkelende zinnen en observaties. Benet moet van een heilig vuur zijn bezeten tijdens het schrijven van zijn werk; soms is het alsof hij een goddelijke openbaring met de lezer deelt, of hij plotseling achter een waarheid kwam die eeuwenlang verborgen had gelegen. Puur op stilistisch vlak, qua ritme, metaforen, vergelijkingen en beelden, kan hij zich meten met de grootsten.

Het fictionele Región, waar zo ongeveer al Benets latere werken ook gesitueerd zijn, is een onherbergzaam gebied, gelegen in twee valleien waar telkens een grote rivier door stroomt, de Torce en de Formigato. De valleien worden van elkaar gescheiden door een bergketen, de Sierra de Región. Het gaat om een fictief gebied, maar Benets beschrijvingen zijn van een absurde gedetailleerdheid, wat past bij de parodistische poëtica die Vanderzee aan de Spaanse auteur toeschrijft. Vrij vroeg in de roman begint bijvoorbeeld een beschrijving die ruim zestien pagina’s (!) in beslag neemt en zelfs natuurbeschrijvingen van Thomas Mann in de schaduw stelt en door het wetenschappelijk jargon zowel geestig als indrukwekkend is. Ik citeer een kort stukje bij wijze van voorbeeld:

De ontmoeting van de Cantabrische bergketen en het Galicisch-Portugees massief neemt de vorm aan van een botsing waarbij een plooiing plaatsvindt van primaire aardlagen die zich, samen met uit het binnenste van de aarde stammend hypogeen gesteente, in NNO-ZZW richting uitstrekken in de vorm van een curve die steeds scherper naar het westen afbuigt en waarvan de uitlopers, met een ondergrond bestaande uit stollingsgesteenten en kwarts, in omgekeerde, concave vorm afdalen tot aan de Atlantische Oceaan.

Dit is natuurlijk pure waanzin, het gevolg van Benets wetenschappelijke kennis (hij was werkzaam als burgerlijk ingenieur), barokke stijl en vrij geschifte gevoel voor humor. Toch weet je nooit zeker of het de bedoeling is te lachen. Een onzekerheid die in het verlengde ligt van de centrale ambivalentie van de roman: Benet parodieert, maar schrijft tegelijk over tragische dingen (de Spaanse Burgeroorlog, de schaduwen die het verleden werpt over de levens van de dokter en de vrouw), zodat je soms niet weet in hoeverre hij iets ernstig meent.

Grofweg is er sprake van vier hoofdpersonages: kolonel Gamallo, dokter Sebastián, een naamloze man (die geestelijk onvolgroeid is) die bij de dokter inwoont, en Marré Gamallo, de dochter van de kolonel. Er wordt gesprongen tussen drie periodes: 1925, 1936-1939 (de Burgeroorlog) en de jaren zestig, het ‘heden’ waarin dokter Sebastián en Marré Gamallo met elkaar praten. Voor elk van de personages geldt dat ze gekweld worden door een trauma uit het verleden dat ze maar niet van zich kunnen afschudden. De kolonel verloor zijn verloofde aan een mysterieuze gokker die over een magische munt beschikte, de naamloze man werd door zijn moeder achtergelaten toen de oorlog uitbrak en blijft denken dat ze ooit zal terugkeren, de dokter was verliefd op de verloofde van de kolonel en dacht dat ze met hem zou weglopen, maar werd misleid, en Marré Gamallo werd tijdens de Burgeroorlog verkracht en verloor de enige echte liefde van haar leven.

Benet laat zien hoe een trauma iemands leven voorgoed kan veranderen; je kunt niet buiten het trauma gaan, je kan niet zomaar voort alsof er niets was gebeurd. De wereld is, althans in jouw perceptie, voorgoed veranderd. Je sleept het met je mee, of misschien is het eerder: het trauma sleept je mee, en als een strak aangelijnde hond kan je alleen maar volgen. Elk personage kan gelden als symbool voor Spanje: net zoals het hele land het trauma van de Burgeroorlog met zich meesleepte tijdens de jaren van de dictatuur van Francisco Franco en geen kant uit kon, kunnen de personages niet volwaardig bestaan in het heden. Ze zitten vast in een limbo.

Symbool voor deze toestand van eeuwige stilstand is het personage Numa, misschien wel de meest memorabele vondst die Benet uit zijn hoed tovert en zonder twijfel de meest raadselachtige. Numa is ‘een oude, listige en wreedaardige bewaker die als een Tataarse herder in kleren van ruwe wol en leren sandalen rondloopt en die over de gave beschikt om op meerdere plaatsen tegelijk aanwezig te zijn in het domein dat hij dag en nacht blindelings doorkruist.’ Hij bevindt zich ergens op de Monje, een imposante berg in de Sierra de Región en is zowat de enige constante van de roman: hij is het eerste personage dat wordt vermeld en is waarschijnlijk verantwoordelijk voor het geweerschot waar in de allerlaatste zin op wordt gealludeerd (maar de onzekerheid daarvan is weer typisch voor Benet). Als zodanig is hij een mythisch figuur, verheven boven de wetten van tijd en vergankelijkheid. Over zijn afkomst of beweegredenen wordt niets gemeld; hij wordt zelfs door de verteller ‘mysterieus’ genoemd. Numa is een voldongen feit waar iedereen in Región rekening mee houdt, zonder er ooit langer bij stil te staan, alsof je er toch niks aan kan veranderen. In de loop van de roman wordt maar één zin uit Numa’s mond opgetekend, maar die is veelzeggend: ‘Laat alles zo blijven als het is, weg met de toekomst.’

De uitspraak staat in een passage waarin wordt gefilosofeerd over hoe de mens gelukkig kan zijn. Als we in de tijd leven, met een begin, midden en eind, kunnen we alleen maar ongelukkig zijn, omdat we weten dat we eindige, onbeduidende wezens zijn, voorbestemd om voorgoed vergeten te worden zodra we onze laatste adem uitblazen. Ons enige heil kan gevonden worden buiten de tijd, in een absolute stilstand. Die vind je in Región; en Numa waakt over die stilstand. Hij vertegenwoordigt met zijn dubbelloops een letterlijke, fysieke barrière. Buiten raast de geschiedenis als een gek voort; maar binnen de grenzen van Región staat alles en iedereen stil. In plaats van te leven, kijkt men naar de schaduwen van het verleden, alsof die in Plato’s grot op een wand worden geprojecteerd. Inertie als een staat van geluk: het is kenmerkend voor Benets ironie en zwartgalligheid, voor zijn hang naar parodiëren; natuurlijk meent hij dit niet. Een en ander leidde er in elk geval toe dat Numa al snel door commentatoren werd vergeleken met Franco (hij die voor een stilstand van bijna veertig jaar zorgde): het bijzondere aan Je zult terugkeren naar Región is dat het zulke vergelijkingen uitnodigt en suggereert, maar dat de roman tegelijk op zichzelf staat, een eigen magisch-mythische wereld schept die de Spaanse geschiedenis verheldert zonder die te reconstrueren.

De personages zijn dus verzonnen, maar de passages over de Burgeroorlog zijn, net als de topografische beschrijvingen van Región, van een waanzinnige gedetailleerdheid, waarmee Benet de Tolstoj van Oorlog en vrede naar de kroon steekt. Hij beschrijft hoe in Región een republikeins Defensiecomité werd opgericht om zich te verweren tegen de falangisten, carlisten en andere franquisten die in opstand waren gekomen tegen de Tweede Republiek. Pagina’s lang krijgen we minutieus de militaire manoeuvres en strategieën te lezen, de wijze waarop het kleine republikeinse ‘leger’ (nauwelijks die naam waardig omdat het een zootje ongeregeld is, gespeend van logistieke middelen) probeerde stand te houden tegen de franquistische overmacht en steeds verder het gebergte werd ingedreven. Región staat dus aan de kant van de republiek, maar het is niet zo dat de bevolking er over een groot politiek bewustzijn beschikt:

Región was republikeins uit onverschilligheid of inertie, revolutionair alleen omdat men er over de revolutie had horen praten en oorlogszuchtig, niet omdat men wraak wilde nemen op een onderdrukkende burgerlijke orde, maar uit woede en naïveteit, die beide voortkwamen uit een natuurlijke staat van ongeluk en verveling.

Benet ironiseert de geschiedenis door te benadrukken hoe persoonlijke obsessies en hartstochten uiteindelijk veel zwaarder doorwegen dan politieke principes, als die zelfs bestaan. Zo schrijft hij ergens dat ‘de tegenstellingen die een volk opwekt – en die op een dag zijn val of zijn ondergang zullen betekenen – vaak worden verwezenlijkt en geconcretiseerd in de vorm van een tragedie rond enkele personen of situaties waarmee ze slechts een toevallige relatie hebben.’

De verpersoonlijking hiervan is kolonel Gamallo. Hij leidt de franquistische troepen die de republikeinen in Región moeten verslaan, maar eigenlijk wordt hij door persoonlijke motieven gedreven. De oorlog zelf kan hem gestolen worden: wat hij wil is wraak, omdat zijn verloofde hem jaren geleden ontnomen werd door een gokker in Región. De rest van de wereld is dat voorval inmiddels vergeten, maar de kolonel draagt zijn rancune eeuwig met zich mee.

Gamallo’s heilloze zucht naar wraak kan ook gelden als voorbeeld van het defaitisme dat Benets wereld beheerst: als er iets misloopt, is het leven voorgoed verpest. Er is geen tweede kans, geen respijt, geen genade. ‘ (…) als je de vrouw die je niet kunt krijgen hebt opgegeven, heb je daarmee ook de liefde opgegeven, zo zit dat’ zegt een personage op een gegeven moment. Echo’s van de zondeval: het bijten van de appel zorgt voor een onomkeerbaar verlies van het paradijs. ‘Che sanza speme vivemo in disio,’ zegt de dokter tegen Marré Gamallo, een citaat van Dante: ‘Dat we zonder hoop in verlangen leven.’ Eigenlijk wil de dokter niet dat de vrouw het verleden oprakelt (dat heeft toch geen zin), maar hij gaat toch snel overstag als zij begint.

Almaar cirkelen ze terug naar de gebeurtenissen die hun leven in een definitieve plooi hebben gelegd. Verandert het iets? Heeft het zin? ‘Er is iets in ons gedrag dat nog altijd niet aan de rede gehoorzaamt en dat in het geheim op de macht van de magie vertrouwt,’ aldus Benet. De mens ontkent de realiteit; hij probeert datgene wat voorbij is tot leven te wekken met zijn verbeelding en zijn woorden. ‘Het is waar dat de herinnering vervormt, vervalst en overdrijft, maar dat is niet het enige, ze verzint ook dingen om een schijn van werkelijkheid te verlenen aan wat werd beleefd en is vergaan en wat het heden ontkent.’

Het heden ontkent veel; van individuen zelfs alles, zodra ze verdwenen zijn. De Mens is er altijd, maar mensen komen en gaan. Zeer sterk is de wijze waarop Benet dit aantoont aan de hand van zijn fragmentarische vertelling, zijn perspectiefwissels en zijn tijdssprongen: personages die in iemands monoloog tot Grote Actoren van de Geschiedenis tot leven komen, worden een hoofdstuk eerder of later als vergeten figuren beschreven. Het volk weet niet meer dat ze ooit bestaan hebben, alsof ze zijn verdwenen in de kieren van de tijd.

Vandaar de eindeloze monologen van de dokter en Marré, die vooral tegen zichzelf lijken gericht, alsof hij zichzelf moet overtuigen. Worden ze zelfs uitgesproken zoals ze staan opgeschreven? Op een gegeven moment staat er: ‘Want het huis,’ – moest de dokter tegen haar hebben gezegd terwijl hij met zijn handen op zijn rug door het raam van zijn kantoortje naar de regen keek.’ Dit lijkt op een vervreemdingseffect uit de school van Onetti: vrij terloops wordt de realiteit van een gebeurtenis op losse schroeven gezet. Zegt de dokter dit werkelijk of stelt de verteller (wie dat ook moge zijn) zich voor dat hij het zegt? Het zal een open vraag blijven. Wat het in elk geval benadrukt is dat de monologen er vooral toedoen omdat ze de zielenroerselen van de personages blootleggen. Het gaat niet om een dialoog of om plot. In principe zijn het toneelmonologen zoals bij Euripides of Shakespeare: iemands gedachtewolkje wordt in al zijn grillige kronkelingen vormgegeven.

Nu is de grote vraag waarom Benet in deze mate het hermetisme omarmt. Voor Vanderzee, die de hoogste onderscheiding verdient voor zijn vertaling van Benets grillige, barokke en oeverloos kronkelende proza, luidt het antwoord op deze vragen: omdat Benet als homo parodicus de onzekerheid als primair principe kiest. Benet is niet zozeer een modernist, betoogt Vanderzee in zijn erg prijzenswaardige nawoord, als wel een parodist. Hij parodieert de hang naar verhalen, naar betekenis, naar structuur, naar duidelijk omlijnde gebeurtenissen. Hij parodieert het klassiek theater van Euripides en het modernisme van Faulkner. Hij gebruikt de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) als een soort van Bijbelse mythe die het moderne Spanje fundamenteel getekend heeft, maar biedt niet per se een uitweg, velt geen eindoordeel. Hij lijkt het realisme te verzaken, en de vertelstijl is zeker onconventioneel, maar het is moeilijk te zeggen binnen welk genre zijn roman dan wél past, – parodie is een te algemeen begrip. Sommigen hebben gewezen op de invloed van het magisch-realisme van Gabriel García Márquez, wiens Honderd jaar eenzaamheid één jaar eerder was uitgekomen, en er zijn wel enige overeenkomsten, maar die moeten op louter toeval berusten, want Benet is al in 1951 aan zijn debuut begonnen en heeft het naar eigen zeggen in 1964 afgemaakt. Je zult terugkeren naar Región is een mythologisering van de realiteit, de geschiedenis proberen aanschouwelijk maken via een aantal beelden en vertellingen.

De werkelijkheid (en zeker de werkelijkheid zoals die gepercipieerd en ervaren en herinnerd wordt door mensen) beantwoordt niet aan de orde en regelmaat van de wetenschap en de rede, maar is vaag, altijd onderhevig aan verandering, amorf, ondoorgrondelijk. Benet wil dat in zijn proza weerspiegelen. Bij hem is er geen logica, geen orde, geen conclusie: verhalen kunnen plotseling worden onderbroken en niet meer terugkeren, personages kunnen in verschillende gedaantes opduiken, tijdlagen schuiven over elkaar heen. Het is een aaneenschakeling van losse eindjes, aporieën, open vragen, raadsels.

Ook op stilistisch vlak zorgt Benet voor een overrompeling, een ontregeling, in plaats van helderheid of orde. In de traditie van de grote prozaïsten bestaan Benets pagina’s uit dikke tekstblokken waar u vergeefs zal zoeken naar witregels of ademruimte. Het is een rivier die continu uit zijn oevers treedt, een woeste woordenstroom die schijnbaar geen begin of eind kent. En die bijna de hele tijd begeestert: sommige van de korte narratieven zijn voorbeelden van een meesterlijke verhaalkunde, zoals de episode van de mysterieuze gokker die van een oud vrouwtje dat een veerpont bedient, een munt krijgt waarmee hij onoverwinnelijk is bij het kaartspelen. Of Marrés verslag van haar eerste keer te midden van de chaos van de Burgeroorlog. Ook Benets typeringen van personages zijn wonderlijk, zoals onderstaande beschrijving van de jongen wiens moeder vertrok bij het begin van de oorlog, een voorbeeld van Benets vermogen een persoon met één korte schets krachtig neer te zetten:

De jongen knipperde geen moment met zijn door de dikke brillenglazen uitvergrote ogen. Ze waren uitdrukkingsloos en opgesloten achter die glazen en vervormd door de uitvergroting leken ze die typische melancholie van de vissenkom te verpersoonlijken, waarin immers geen verlangen bestaat naar de vrijheid en overvloed van andere wateren en waarin de vis evenmin verdriet heeft over een verloren toestand, simpelweg omdat hij nooit aan een dergelijk gemis of vrijheidsverlangen is toegekomen en dus alleen maar in staat is om je stil, met een doordringende, ondoorgrondelijke en ernstige blik, aan te staren terwijl de hartstochtelijke schittering diep in zijn ogen, uitdrukking van de ontelbare dagen die hij in eenzaamheid heeft doorgebracht, van buitenaf gezien de indruk van verbazing wekt.

Zo is Je zult terugkeren naar Región een merkwaardige mozaïek van verhalen en personages die allemaal op de een of andere manier met elkaar zijn verweven, maar die ook op zichzelf staan, en geen coherent geheel vormen, conform Benets poëtica. Het leven is onaf en onderhevig aan willekeur. Het heeft geen zin naar rust, vergiffenis en zaligheid te verlangen, zegt Benet ergens, – maar zijn personages doen het toch, want als mens kan je niet anders.

Noem de vertaling van Je zult terugkeren naar Región meer dan een halve eeuw na zijn oorspronkelijke publicatie gerust een literaire gebeurtenis van de eerste orde. Het is een moeilijke, weerbarstige en eigenzinnige roman die niet zomaar te verteren valt, maar het is onmiskenbaar de schepping van een eigen mythische wereld waar je niet aan voorbij kan. Wie op zoek is naar de ziel en de geschiedenis van het Spaanse volk, dat na de Burgeroorlog zo lang zijn wonden moest likken en dat in bepaalde opzichten nog steeds doet, moet in Región wezen.

Kievenaar, 2023

Geplaatst op 09/04/2024

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.