Poëzie, Recensies

Onbeperkt tolerant

Mulhacén

Jonas Bruyneel

Vijf dagen voor het begin van de Spaanse Burgeroorlog in 1936 verzamelde een groep dichters en critici zich in een flat in Madrid. De aanleiding was een lezing van Federico García Lorca (1898-1936), een progressieve Spaanse dichter en prominente toneelschrijver van de vorige eeuw. Op dat moment was Lorca’s toneelstuk Het huis van Bernarda Alba afgerond en het onderwerp van de avond.

Na de bijeenkomst verlieten de aanwezigen de flat en hadden ze onderweg naar buiten een levendige discussie, schrijft hispanist Ian Gibson in zijn biografie van Lorca. Aanwezig waren onder anderen de eveneens Spaanse dichters Jorge Guillén, Dámaso Alonso en Pedro Salinas. Ze bediscussieerden de politieke activiteiten van een schrijver van wie we de naam niet zeker weten. Over diegene zou Lorca hebben gezegd: ‘Hij zal nu nooit meer iets waardevols schrijven […] wat mij betreft zal ik nooit politiek zijn.’

Lorca, een zelfbenoemd kosmopoliet, geloofde in een gemeenschappelijke menselijkheid boven een nationalistisch ideaal en was niet in staat om zich te voegen bij een politieke partij. Toch kwam hij als publieke persoon in het vizier terecht van radicale politici; hij was homoseksueel en schreef toneelstukken waarin vrouwen conservatieve ideeën verwierpen.

Wat Lorca daarna overkwam, was de precieze pijn die eigen is aan kosmopolieten: als wereldburger gevoelsmatig verbonden met iedereen, werd Lorca geconfronteerd met het feit dat mensen hem níet tolereerden. Bij voorbaat niet, vanwege zijn seksuele geaardheid. Als wij als mens een relatie aangaan met de maatschappij – zoals de Amerikaanse dichter Robert Frost (1874-1963) deze verhouding schept in het vers ‘I had a lover’s quarrel with the world’ – dan ging Lorca die relatie aan in de overtuiging dat iedereen menselijkheid deelt. Toch heeft een deel van de wereld hem hard afgewezen.

Zijn identiteit, opvattingen en schrijverschap vormden een gevaar voor Lorca’s leven in een Spanje, waar geweld steeds vaker werd gebruikt bij politieke conflicten. Met de hoop op een plek waar hij veilig kon zijn, vertrok hij van Madrid naar Granada. Enkele weken later werd hij daar vermoord.

Onder andere deze gebeurtenissen inspireerden de Vlaamse dichter en muzikant Jonas Bruyneel bij het schrijven van de poëziebundel Mulhacén. Daarin lezen we:

Ik vraag Federico wanneer

hij zich het eerst dichter voelde.

[…]

Misschien werd ik dichter, zegt hij,

toen ik vanwege mijn woorden

werd gehaat en monarchisten

briesend stenen naar me gooiden.

In die bundel – vernoemd naar de berg in Spanje – bevraagt Bruyneel de rol van dichters in een gepolariseerde samenleving, tijdens een fictieve wandeling met Lorca. Ze vertrekken vanuit Granada en lopen naar de bergtop van Mulhacén. De locaties die ze tegenkomen zijn vergetelijk, maar de gesprekken beklijven waarin schoonheid vaak tegenover een maatschappelijke missie komt te staan.

Tussen hard en zacht

Bruyneel wil iets weten tijdens zijn wandeling met Lorca: gegeven dat de dichter ‘de mens [is] / waarop de wereld vlekken maakt’, wat doet de dichter dan met die impressies?

Hoe Lorca tegen zijn schrijverschap aankeek, staat helder beschreven in Gibsons biografie: de dichter geloofde niet in kunst omwille van kunst en vond dat makers moesten meeleven met hun volk. ‘We moeten het boeket lelies neerleggen en ons tot aan het middel in de modder begraven om degenen die op zoek zijn naar lelies te helpen’, zei Lorca in een interview met de karikaturist Luis Bagaría.

In Mulhacén heeft Federico een mentorrol voor Bruyneel. Hij noemt hem ‘mijn jongen’ en geeft raad, want Bruyneel wil moediger worden, handelen wanneer hij eigenlijk bang is en zeggen wat hij vindt. ‘Ik mijd de blik van een soldaat’, schrijft Bruyneel. ‘Federico daarentegen / fluit een stuurse korporaal na.’ Wanneer Bruyneel uit zijn comfortzone stapt, trillen zijn handen ‘tomeloos’ en stolt zijn adem ‘tot een vuistdikke / bal midden in [zijn] strottenhoofd’. Hij is bevreesd, vindt hij zelf. Zijn gedichten: ‘gesloten, zwijgzaam en stemloos.’

Betekenisvolle poëzie, daarentegen, bevat een boodschap waar het volk wat aan heeft. ‘Poëzie groeit op harde steen’, vindt Federico. En: ‘Zolang je verzen zacht vallen, / zijn ze zonder betekenis.’

Tussen stilstand en vooruitgang

Waarom dichters een maatschappelijke missie moeten hebben, wordt in de bundel duidelijk: er heerst sociale intolerantie. In de verzen gaat het over haat jegens verschillende gemarginaliseerde groepen: ‘Daar schuilen Roma en Joden, / kunstenaars, dromers en homo’s.’ Op verschillende momenten wordt Federico vanwege zijn geaardheid uitgescholden. Zijn homoseksualiteit werd ‘de toetssteen / voor alles wat [hij] neerschreef’.

Die intolerantie gaat niet alleen over het Spanje van de vorige eeuw. ‘Toen ik mijn eerste verzen schreef brandde Europa’, zegt Federico, ‘en alweer laait het gevaarlijk / aan de fragiele rafelrand.’ Wat is het antwoord op deze intolerantie? Hoe ga je ermee om? Bij Federico overheerst een begrip voor haat:

We zogen druppel na druppel

gretig, gulzig uit de bodem.

 

Zonder rekening te houden

met al te sombere wezens

die met moeite de bron vonden.

Die dorstten en spartelden.

[…]

zonder houvast voor wie niet dreef

op de boeien van vooruitgang,

kopje-onder ging en bang was.

In bovenstaand fragment is er veel aandacht voor waarom mensen conservatisme omarmen. Dat is ook elders te lezen: ‘Ik dorst […] / zoals de dag naar schaduw dorst, / de bange mens naar gisteren.’ Angst is in de bundel de terugkerende reden voor felle mensen die hunkeren naar vroeger en ageren tegen het nieuwe. Dat is een redelijke verklaring, maar lost het probleem nog niet op, want hoe redelijk kun je zijn wanneer mensen elkaar beginnen te haten? Hoe tolerant kun je zijn voor intolerante mensen?

Het feit dat intolerantie tot geweld kan leiden, hangt als een instabiel dak over de verklaring ervoor, want wat eindigde in de Spaanse Burgeroorlog waarin de dictator Francisco Franco (1892-1975) een grote rol speelde, begon met hevige politieke botsingen die aanvoelden als een tijdelijke bui. ‘Eerst leek [de polarisatie] slechts een stuiptrekking / van een zoekende maatschappij’, zegt Federico. ‘Maar Franco voedde zich stiekem / met de achterdocht, haat en nijd.’

Wanneer de taak van de dichter wordt besproken in Mulhacén gaat het niet noodzakelijk over alle dichters. Vaak wordt gesproken over Bruyneel, zijn poëtica en of hij een transitie moet maken in zijn schrijven: van op schoonheid gebaseerd naar maatschappelijk geëngageerd. Een verandering die waarschijnlijk positief zou zijn, want: ‘Beweging sterkt de dichter aan.’ 

Mensen in vrije val

Bruyneel beschrijft de wandeling in verschillende stijlen, waardoor sommige passages lezen als een reportage – ‘Een kever laveert behendig / een mestballetje naar een kier’ – en andere teksten juist surrealistisch zijn:

In New York zag ik mijn vrienden
eenzaam, verontrust en vervreemd.

 

Plots regende het maatpakken

op de daken van de taxi’s

Hoewel deze tekst onwerkelijk klinkt, staan er twee logische beelden in over New York: maatpakken en taxi’s. De vallende maatpakken doen denken aan het schilderij ‘Golconda’ (1953) van de Belgische kunstenaar René Magritte (1898-1967). In zijn schilderij zweeft een groep mannen in zwarte jassen door de lucht. Ze vertonen weinig emotie, klemmen een aktetas onder hun arm en zijn vrijwel identiek aan elkaar. Hun kleding suggereert dat ze onderweg zijn van of naar werk. Tussen de mannen is er meer ruimte dan op een stoep het geval zou zijn, maar ze komen op een bepaalde manier bedrukter over. Het lijken namelijk oneindig veel identieke werknemers te zijn. In de verzen van Bruyneel kun je een vergelijkbare inwisselbaarheid lezen. Hoewel Bruyneel in de strofen erna spreekt over ‘mensen in vrije val’, zijn deze mensen in eerste instantie onzichtbare figuren die gedefinieerd worden door hun formele kleding.

Het is de vraag waar dit scenario zich precies afspeelt gedurende de wandeling tussen Granada en Mulhacén. De dorpen en steden die voorbijkomen in de bundel zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden, omdat beschrijvingen van de locaties elkaar snel opvolgen. Door die vaart kunnen beelden elkaar verdringen. Bijvoorbeeld in deze strofen:

Na de brug moeten we omhoog
door het kniehoge kreupelhout.
Mijn benen ploegen door botten,
de fragmenten van een winter.

 

Daarachter een godverlaten
geitenhoedershut waar uilen
schuilhouden tussen de zware
zwartgeblakerde dakspanten.

 

Een ibex vlucht de bosjes uit.
In het volgende witte dorp
druipen de huizen als kaarsvet
over de rand van de helling.

 

We wagen het door de stegen
waar de deuren met tapijten
vol sterrenstof behangen zijn,
zalig zacht en handgeweven.

 

In slijterij El Atroje
vinden we krukjes bij de bar

In bovenstaande verzen komen vijf à zes locaties voorbij. De korte duur per locatie maakt het onduidelijk waar we als lezer zijn geweest, zeker wanneer beschrijvingen van de omgevingen worden afgewisseld door dialoog tussen Federico en Bruyneel. Dat is zonde, omdat die beschrijvingen mooie verzen bevatten zoals ‘Het langzaam ontwakende ijs / zuigt de slaapdronken ochtendzon.’ En: ‘De geur is die van de aarde / voor de bui, zo vol verlangen / dat de regen wordt afgeschrikt, / zich in sluiernevels schuilhoudt.’ Het weer wordt tweemaal treffend gevat. Waar zulke verzen kunnen bijdragen aan de sfeer, gebeurt dit in de teksten niet altijd, omdat de omgeving snel verandert.

De stijl waarin Mulhacén is geschreven wordt bovenal gekenmerkt door het ritme. De verzen staan geschreven in copla: een Spaanse dichtvorm waarin vier regels elk acht lettergrepen bevatten. Dat leest vlot en heeft veel muzikaliteit, zoals in dit fragment:

Alle lijnen bloeien open

en vertakken zonder einde,

worden lusjes, trosjes, rietjes,

ritmische versteende tuinen.

Vooral het thema van het werk maakt nieuwsgierig naar Bruyneels toekomstige poëzie. De bundel Mulhacén laat zien dat zijn gedichten niet alleen over schoonheid en persoonlijke ervaringen gaan; de maatschappij loopt als een derde wezen mee tijdens de wandeling. Toch is het niet duidelijk hoe Bruyneel als schrijver is veranderd. Hij vreest maatschappelijk engagement – ‘Hier wacht ik tot de storm wegebt. De mens het beest van zich afstript’ – maar daartegenover staat angst: ‘De angst voor stilstand die ons helpt / om meer mens dan muurbloem te zijn.’

 

Een recensie door Sahra Mohamed over Mulhacén van Jonas Bruyneel.

Poëziecentrum, Gent, 2024
ISBN 9789056550813
129p.

Geplaatst op 29/03/2025

Tags: engagement, Frederico García Lorca, Homoseksualiteit, Jonas Bruyneel, Spanje

Categorie: Poëzie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.