Proza, Recensies

Ademloos bidden

Na de zon

Jonas Eika (vert. Michal van Zelm)

Op het zonovergoten strand van de Mexicaanse badstad Cancún werkt een handvol beach boys zich uit de naad. Ze snellen langs rijen strandstoelen en parasols, in de weer met drankjes, zonnebrand en handdoeken. In dit toeristenparadijs is de zon heer en meester: zonder hem hebben de strandattributen geen nut, verliest het werk van de jongens zijn waarde en stort ten slotte de Mexicaanse toerisme-economie in.

Het is een vervreemdend plaatje dat ons wordt voorgehouden in ‘Bad Mexican Dog’, het langste verhaal uit Jonas Eika’s bundel Na de zon. De zon, het strand, de lange rijen bakkende toeristen en de beach boys; elementen die betekenis ontlenen aan elkaar. Die wederzijdse relaties komen tot stand binnen een welhaast geometrische orde. Als de zon haar zenit bereikt, zo lezen we, omkranst haar licht de ‘vierhonderdtachtig ligstoelen, vierentwintig rijen van twintig’, en tekent zo een strak raster van schaduwen in het zand. Dat raster legt het jongensgroepje zijn orde op.

De heerschappij van de zon mag dan wel almachtig lijken, in de schaduw en de schemer lijken andere, ongerijmde wetten te gelden. Zo bedrijven de beach boys bizarre anale seks waarbij ze garnalenkarkassen en eitjes bij elkaar binnen brengen. In een pierenbadje drijft een kwalachtige substantie met bijzondere krachten. En ’s nachts vinden er op het strand geheimzinnige rituelen plaats. Wanneer een Deens toeristenkoppel op een vreemd verzoek van een van de jongens ingaat, blijkt echter dat ook het zonlicht sinistere vormen van uitbuiting aan het zicht onttrekt. In Na de zon schildert Eika met scherpe contrasten als licht en duister en brengt die onder in verhalen die zich moeilijk in een genre laten vatten. Buitenaardse objecten en Borgesiaanse labyrinten verweeft hij met benauwende portretten van economische uitbuiting en menselijk leed.

De droom van een taal

De verhalenbundel Efter solen verscheen al in 2018. Nu verschijnt de bundel in een Nederlandse vertaling van Michal van Zelm, die eerder al boeiend werk van jonge Deense auteurs als Olga Ravn en Asta Olivia Nordenhof vertaalde. Eika debuteerde in 2015 met een toekomstroman, maar het is dankzij deze verhalenbundel dat hij als belangrijke nieuwe stem wordt herkend. Na de zon leverde hem meteen een aantal noemenswaardige prijzen op, waarvan de Nordic Council Literature Prize ongetwijfeld de meest prestigieuze is.

Op de uitreiking van die laatste prijs lichtte Eika in zijn ontvangstspeech de inzet van zijn schrijverschap toe. Daarbij maakte hij van de gelegenheid gebruik om uit te halen naar het rechtse migratiebeleid van de aanwezige Deense premier Mette Frederiksen. De uitsluitende en racistische taal waarvan de regerende sociaaldemocraat zich bedient, contrasteert Eika met de ‘droom van een taal’ die hij in de literatuur zoekt.

Die gedroomde taal gaat aan de ene kant op zoek naar datgene wat anders ‘vergeten’ wordt, en staat zo op gelijke voet met ‘de onderdrukking en wanhoop’ die onze werkelijkheid bepalen. Aan de andere kant vindt deze taal nieuwe vluchtroutes uit door woorden te vinden voor ‘het onuitspreekbare dat in alle dingen huist’. Eika’s hooggestemde inzet verbindt met andere woorden sociale kritiek met een mystieke aandacht voor onze zintuiglijke omgeving.

Qua setting weerspiegelen de vier verhalen een geglobaliseerde wereld: ze spelen zich af in Kopenhagen, Boekarest, Nevada, Londen en Mexico. Ondanks die decorwisselingen vormt de bundel een vrij coherent geheel. Dat is in niet onbelangrijke mate te danken aan Eika’s koortsige vertelstijl. De verhalen volgen grillige wendingen, waardoor ze nooit landen waar je denkt dat ze dat zullen. Ze zijn bovendien geschreven in een vaak ratelende, hallucinante taal. Kenmerkend is de aanhef van het ijzersterke openingsverhaal ‘Alvin’:

Ik arriveerde bezweet en halverwege buiten mezelf in Kopenhagen na een uitermate fictieve vliegtocht. Dat woord zou ik eerlijk gezegd voor iedere reis per vliegtuig willen gebruiken, maar deze keer was ik vlak na het opstijgen ook nog eens in een soort koortstoestand beland waarin ik een reeks vliegreizen herbeleefde die ik eerder in mijn leven ondernomen had.

Alles wat hierna volgt, lijkt door dezelfde koorts bevangen. Zo vertelt de hoofdpersoon, een stuurloze softwareconsultant, in één voortdenderende, ademloze alinea over zijn kennismaking met Alvin.

Die bleke verschijning houdt zich op in een neutraal kamertje, volgestouwd met snoepverpakkingen en softdrinkflesjes. Vanachter zijn laptop besteedt hij zijn volledige, wakkere leven aan de derivatenhandel. Van oorsprong, legt Alvin aan de verteller uit, zijn derivaten van tevoren afgesproken prijzen voor toekomstige goederen en diensten. Ooit grotendeels illegaal, beslaat het ‘speculatief kapitaal’ inmiddels het overgrote deel van de markt. ‘Goederenprijzen verwijzen niet meer naar een waarde in het verleden of het heden, in de eerste plaats zijn het de spoken van de toekomst’, legt Alvin uit. De mechanismen van deze financiële spooktoekomst grenzen aan het onbevattelijke; ze laten de hersens van de verteller zo bonken dat hij er een bloedneus van krijgt. Meer nog dan een verregaand kansspel is deze sectie van de markt verworden tot een autonome, virtuele werkelijkheid.

Het ritme van de tekst schraagt deze financiële onwerkelijkheid. Het verhaal maakt de ene bocht na de andere, alsof de schrijver zelf niet weet waar het verhaal hem zal brengen. Toch legt hij een wetmatigheid bloot waaraan de gebeurtenissen gehoorzamen. Zoals de verteller zelf opmerkt, wordt zijn leven gestuurd door ‘een web van verbindingen die niet de [zijne] waren, maar die van de markt’. Eika’s verhalen maken deze vervreemding treffend invoelbaar, zoals ook ‘Alvin’ de werkelijke onwerkelijkheid van inwisselbare hotelkamers en vliegtochten weet op te roepen.

Exoskeletten voor eenlingen

Even indringend is de wijze waarop deze financiële virtualiteit zich lijfelijk manifesteert in de personages. De excessen die het spookkapitaal mogelijk maakt, werken op de jongemannen in als een onderkoelde roes. Er ontwikkelt zich zoiets als een flinterdunne romance tussen de twee, ook al onderdrukken beiden hun lichamelijke aantrekking. De etherische, naar eucalyptus geurende Alvin blijft voor de verteller een onbereikbaar raadsel, als een taal die hij niet begrijpt maar wel kan nabootsen, en die hij gadeslaat met evenveel tederheid als kil ontzag.

Dergelijke afstand typeert Eika’s personages. Het zijn eenlingen die zijn overgeleverd aan grotere machten. Een uitweg zoeken ze vaak in een transcendent gebaar, of een overstijgend gevoel om in op te lossen. Vervreemdende arbeidsrelaties dwingen hen echter in een mal van eenzaamheid. Wanhoop genoeg in deze verhalen, maar weet Eika in deze laatkapitalistische koortsdromen ook vluchtroutes te ontwaren? Of is de toekomst slechts ruilwaar in de handen van Alvin en de zijnen?

Veelzeggend is dat een begin van een andere wereld zich pas aandient wanneer het weird wordt. Magische kwallen en een vliegende schotel injecteren de beste van deze verhalen met een flinke scheut sci-fi. En dat is helemaal niet zo vergezocht gezien Eika’s poëticale ambities. Sciencefiction is namelijk het genre bij uitstek dat het vreemde en nieuwe distilleert uit onze hedendaagse wereld. Via de omweg van een speculatieve toekomst illustreert het bovendien dat ook ons heden de uitkomst is van specifieke historische processen – en zomaar anders had kunnen zijn. Dergelijke vervreemdingseffecten zet Eika slim in voor zijn antikapitalistische maatschappijkritiek.

Het genre wrikt echter ook kieren open naar een ‘andere orde der dingen’, zoals Eika die noemt in zijn eerder aangehaalde speech. Verlangen naar het nieuwe uit zich in de hunkerende lichamelijkheid van de personages. In de eerste alinea’s van ‘Bad Mexican Dog’ wekt het onbereikbaar verre blauw van de horizon gekriebel op in het kruis van de vertellende beach boy. Nog grotesker wordt het in het verhaal ‘Rachel, Nevada’. Daarin trekt Antonio, een oude man die rouwt om de dood van zijn twee dochters, de woestenij van Nevada in om te versmelten met een metalen tuig dat waarschijnlijk aan de befaamde militaire luchtmachtbasis Area 51 is ontsnapt. Van de buitenaardse schroothoop gaat een onweerstaanbare lokroep uit, met als gevolg een krioelende berg van mossen, vegetatie en kleine dieren die zich bij het object verdringen.

Ook Antonio is vastberaden om aan het geluid deel te nemen en zo zijn diepe verdriet te kanaliseren. Het leidt tot de meest grafische en briljante passages van de bundel, waarin de man met een scalpel zijn strottenhoofd openwerkt om de alien trillingen op zijn stembanden te laten inwerken. De gruwelijke zang kan hij maar moeilijk aanhouden omdat hij niet tegelijk naar adem kan happen, maar in glimpen vangt de lezer een ontroerend samenzijn dat het vreemde en het onbegrijpelijke integreert zonder het in het (her)kenbare in te lijven.

Dit ademloze bidden blijkt daardoor minder transcendent dan de beeldtaal van Eika – horizonnen en kerken – eerst lijkt te impliceren. Met zijn onleesbare personages, warmbloedige zinnelijkheid en flirt met het buitenaardse mikt hij eerder op een immanente bewustzijnsverruiming. Wanneer de beach boys samentroepen op het ochtendlijke strand om een laatste metamorfose te verwerkelijken – het garnalenmotief leidt hier tot een wonderlijke climax – vormt hun geritualiseerde saamhorigheid een even futuristisch als absurd exoskelet van aftersun en sensualiteit. Daarin ontdekken zij een uitweg uit de zonne-economie en een toegangsportaal tot de ruimte ‘achter de oceaan’. Eika’s literaire mystiek is dan ‘about expanding the space for sensations, feelings and thoughts’, zoals de auteur in een interview vertelt.

De fantastische stof doet daarbij niets af aan de ‘sociaal-realistischere’ afbeeldingen van moderne vervreemding; in Eika’s formule werpen juist deze twee tegengestelde polen als het ware een krachtig magnetisch veld op. Het indrukkwekkende aan Eika’s verhaalkunst is dat te midden van onvoorspelbare en zweterige verwikkelingen steeds een ondoorgrondelijke belofte besloten ligt. Ondoorgrondelijk en strijdbaar.

 

Een recensie door Ruben Vanden Berghe over Na de zon van Jonas Eika (vert. Michal van Zelm).

Koppernik, Amsterdam, 2024
Vertaald door: Michal van Zelm
ISBN 9789083347158
173p.

Geplaatst op 01/04/2025

Tags: antikapitalisme, Deense literatuur, Denemarken, engagement, Jonas Eika, Kortverhalen, Maatschappijkritiek

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.