Proza, Recensies

Met chocoladepasta koop je nog geen grote literatuur

Nocilla-trilogie

Agustín Fernández Mallo (vert. Adri Boon)

Het meest opvallende aan Agustín Fernández Mallo is misschien wel dat hij sterk lijkt op Roberto Bolaño, de bekende Chileense auteur van 2666: kort zwart haar, brilletje, rechthoekig gezicht, het uiterlijk van een leerkracht fysica. Ook inhoudelijk zijn er overeenkomsten. Mallo erkent die opvallende parallel zelf, op het einde van deel twee van de Nocilla-trilogie, maar geeft ruiterlijk toe nog nooit Bolaño gelezen te hebben: de gelijkenis moet dus op louter toeval berusten. Wat Mallo doet besluiten dat er verborgen draden zijn in de literatuur waar we allemaal, of we dat nu willen of niet, naar terugkeren, een soort borgesiaanse geheime orde dus. Borges geloofde dat alle literatuur eigenlijk door één grote wereldgeest was geschapen, die sprak via de duizenden verschillende monden van individuele auteurs. Hij verwierp het idee van persoonlijkheid, originaliteit, autonomie. Iedereen was tegelijk niemand en iedereen, participerend aan het eidos Literatuur. Een ironische theorie, gezien het feit dat van alle mensen op aarde alleen hij, Jorge Luis Borges, de verhalen van Ficciones (1944; 1956) en De Aleph (1949) had kunnen bedenken, de personages Pierre Menard en Erik Lönrott. Het is een theorie die misschien mooi of interessant klinkt, maar fundamenteel botst met de werkelijke aard der dingen.

Ik geloof dat precies daar het schoentje wringt bij de Nocilla-trilogie. Mallo lijkt heilig overtuigd van het idee dat alle literatuur (en bij uitbreiding zelfs alle soorten teksten, inclusief teksten afkomstig uit films of ontleend aan het internet) fundamenteel met elkaar verbonden is, en dat je betekenis kan constitueren door die heterogene teksten met elkaar in verband te brengen. De onderliggende filosofie is radicaal postmodern: grote, overkoepelende verhalen waarmee iets zinnigs valt te vertellen over de Werkelijkheid hebben afgedaan en worden ingeruild voor een fragmentarische meervoudigheid, die geïroniseerd wordt door een groot zelfbewustzijn. Maar uiteindelijk stelt de Nocilla-trilogie niet veel meer voor dan dat: een heterogene, fragmentarische hoop van teksten, personages en verwijzingen, weliswaar met een paar rode draden of terugkerende thema’s, maar zonder geheel dat de delen onlosmakelijk met elkaar verbindt en tot iets groters maakt. Echte betekenis gaat verloren in de chaos van pseudo-betekenissen, van gelijkenissen die vaak niet meer behelzen dan: object x lijkt op object y. Zoals bijvoorbeeld: de menselijke geest lijkt op de software van een computer. Ja, dat weten we nou ook wel, maar wat betekent dat? Er liggen in die gelijkenis beslist literaire mogelijkheden besloten, maar Mallo doet er te weinig mee. Hij verbindt, hij puzzelt, hij wijst aan, hij vergelijkt, hij verwijst, hij fragmenteert, maar het is niet duidelijk welk hoger doel dit allemaal dient, of waar hij naartoe wil.

De Nocilla-trilogie verscheen tussen 2006 en 2009 en werd vorig jaar naar het Nederlands vertaald door Adri Boon, die zich een vakman betoont en het soepele en eenvoudige Spaans probleemloos overzet naar onze taal; uitgeverij Koppernik bracht de delen uit in een uniforme esthetiek, met telkens een abstract kunstwerk van Hilma van Klint op de cover. Op de achterflap van de kartonnen omslag prijken de gebruikelijke éloges: het zou om een grote mijlpaal gaan in de Spaanse letteren, een trilogie waarvan de naam synoniem werd met een hele generatie en stroming schrijvers, met Mallo als voorman. Een gebeurtenis van de eerste orde, dus (althans commercieel en cultureel gezien).

Waarover gaat de trilogie nu? Al heel snel in het eerste deel wordt duidelijk wat Mallo’s methode is, want het eerste, erg korte hoofdstuk behelst niets meer dan een citaat over het verschil en de gelijkenissen tussen de hersenen van een mens en een computer, gelicht uit een boek van filosofen B. Jack Copeland en Diane Proudfoot over computerpionier Alan Turing. Het tweede hoofdstuk bestaat ook voor de helft uit witregels en presenteert in een flits een personage dat een voettocht onderneemt in Nevada. Dit is Mallo’s procedé voor deel één (Nocilla Dream) en deel twee (Nocilla Experience): uiterst korte hoofdstukken op elkaar laten volgen, zonder dat er sprake is van een lineair verloop of een overkoepelende structuur, waarbij ongeveer één op de zes hoofdstukken bestaat uit een fragment dat aan een andere tekst is ontleend. Die citaten kunnen van alles zijn, maar hebben meestal een wetenschappelijke inslag (ze handelen over augmented reality, binaire systemen, codetaal van spionnen, het maken van de atoombom, filmtechnieken, …). In die twee eerste delen presenteert Mallo in korte flarden een vijftigal personages. Sommigen kruisen elkaar of hebben op welke manier dan ook met elkaar te maken, anderen niet; sommigen zijn thematisch verwant aan elkaar, anderen niet. De totale willekeur lijkt te regeren.

Centraal in deel één staat een populier waar tientallen schoenen aan hangen. De populier staat naast US Route 50, een lange highway (Mallo gebruikt zelf het Engelse woord) die door de verlate woestenij van Nevada van Ely naar Carson City loopt. We bevinden ons dus in het desolate landschap van Paris, Texas (1984), de film van Wim Wenders waar Mallo zelf aan refereert in deel drie van de trilogie. Door een toevallige samenloop van omstandigheden raken de takken van de populier behangen met schoenen; een groot deel van de personages komt de boom op een bepaald moment tegen; het moge duidelijk zijn dat de boom als symbool dient voor de mozaïek van verhalen die samen het eerste deel vormen, maar eigenlijk ook van de hele trilogie (al komt hij niet terug in de andere twee delen; er is geen continuïteit).

Wat heeft Mallo nu op het oog? Uit de vele recensies en analyses komt een eensluidend antwoord: het internet. Hij probeert met zijn trilogie de willekeur, het toevallige, het terloopse, de onmetelijkheid, de absurditeit en het fragmentarische van het wereldwijde web te vatten en weer te geven. De vele schoenen die bengelen aan de takken van de populier symboliseren de vele verhalen en personages die we voorgeschoteld krijgen, die op hun beurt dan weer de oneindigheid van het internet symboliseren. In de diepe krochten van het internet is vrijwel letterlijk al wat denkbaar is terug te vinden (de droom van de surrealisten, de ‘toevallige ontmoeting van een naaimachine en een paraplu’, kan nergens beter gevonden worden dan op het internet, de natuurlijke habitat van absurde combinaties); net zo komt Mallo met een rariteitenkabinet op de proppen, personages met vreemde handelingen en bezigheden: er is Jodorkovski, een kunstenaar die kauwgom schildert in de kleuren van mens-erger-je-niet (een obsessie van hem); er is Antón, die onderzoek doet naar de gelijkenissen tussen eendenmosselen en harde schijven; er is Marc, die op zoek gaat naar de wiskundige formule van eenzaamheid door zijn werkdocumenten aan een waslijn op te hangen; er is Pat Garret, die gevonden foto’s verzamelt; er is Steve, een chef-kok die conceptuele kunst serveert en voornemens is ooit de horizon als schotel te serveren; et cetera. Voor het grootste deel zijn het rare snuiters die zich in de marges ophouden; vaak zijn ze ontworteld en/of eenzaam. Het zijn internetters zonder vaderland, nomaden die een idee als woonplaats hebben, mensen die in volstrekte isolatie wonen of op een non-plaats resideren (zoals een micronatie of de terminal van een luchthaven).

De techniek om de verhalen van de personages aan elkaar te rijgen via schijnbaar lukraak verzamelde fragmenten uit honderd-en-één verschillende bronnen heeft Mallo volgens sommige commentatoren ontleend aan ontwikkelingen in de muziek, waar sinds de jaren 80 vooral in de hiphopcultuur de techniek van het samplen in voege is: bestaande muziekfragmenten hergebruiken en een nieuwe bestemming geven. Oude bouwstenen worden bij elkaar gevoegd en vormen zo een nieuw bouwwerk. Dat is althans de theorie: het hangt van de uitvoering in de praktijk af of de onderneming slaagt.

Maar die techniek is niet nieuw in de literatuur: de Argentijnse auteur Julio Cortázar hanteerde een vergelijkbare techniek voor het beruchte tweede ‘boek’ van zijn grote roman Rayuela: een hinkelspel (1963) (subliem vertaald door Barber van de Pol), dat bestaat uit een samenraapsel van teksten uit alle mogelijke bronnen en buiten het eerste boek vallende hoofdstukken over de hoofdpersonages. Als zodanig functioneert het als appendix bij boek één (Cortázar zegt zelfs met zijn gebruikelijke gevoel voor humor dat je die appendix mag overslaan); het is een interessant experiment, zeker in het licht van het geheel, maar als het op zichzelf zou moeten staan, zou het als bouwsel snel instorten omdat het fundamenteel steunt op de architectuur van boek één. Cortázar schept in dat eerste ‘verhalende’ boek een bonte groep onsterfelijke personages (met dan vooral Horacio Oliveira en la Maga), beschreven in een taal die zo rijk en wervelend is dat Rayuela met recht de Spaanstalige Ulysses (1922) wordt genoemd: het is alsof een groot jazzmuzikant de taal als instrument gebruikt en soleert. De personages en de monologue intérieur van Horacio zijn het magnifieke bouwwerk; het tweede boek fungeert als een extra likje verf, maar niet veel meer. Bij de Nocilla-trilogie is het alsof je alleen dat tweede boek zou hebben; je krijgt niks dan een appendix geserveerd, een betrekkelijk nietszeggend dessert zonder voor- of hoofdgerecht.

De invloed van Cortázar wordt door Mallo overigens onderkend en zelf aangegeven: Cortázar is een personage in deel twee en Rayuela wordt uitgebreid geciteerd. Vreemd genoeg graaft Mallo op die manier zijn eigen graf, want hij voegt aan die paragrafen uit Rayuela vage wiskundige formules van eigen hand toe, en legt daarmee de kloof die gaapt tussen Cortázar en zichzelf apert bloot. De formules rieken naar aanstellerigheid en voegen hoegenaamd niets toe aan Cortázars onsterfelijke zinnen. ‘Poëzie is elk ding of idee waarin ik aantref wat ik in poëzie zou hopen aan te treffen,’ zegt de autobiografische verteller in deel drie van de Nocilla-trilogie; helaas springt hij iets te lichtzinnig met die gedachte om, en fabriceert en citeert hij een heleboel dingen bij elkaar die met poëzie weinig te maken hebben. Een bepaalde monoloog uit de film Apocalypse Now (1979) bijvoorbeeld opnieuw en opnieuw citeren, telkens iets langer, is vooral vervelend.

Het probleem is dat Mallo er zó goed in slaagt de oppervlakkigheid en het terloopse van het internet na te bootsen dat zijn boek weinig meer voorstelt. Het zijn drie dunne boekjes, waarvan vooral de eerste twee voor bijna de helft uit witte bladzijden bestaan, en ze voelen inhoudelijk exact even licht aan als het fysieke gewicht. Mallo wil geen shakespeareaanse personages creëren, maar de figuren die hij opdist en kortstondig laat opdraven zijn zo weinig uitgewerkt en zo weinig plausibel dat je ze een pagina na hun verschijning alweer vergeten bent. En ook hun verhalen behelzen op de keper beschouwd bijna niets. Kijk bijvoorbeeld naar Steve, een kok die iets geestigs bedenkt: waarom niet als kok de klanten louter conceptuele objets trouvés presenteren, waar ze dan naar kijken? Dat is, toegegeven, een redelijk grappige vondst. Maar er gebeurt vervolgens niets met dit idee. Het personage evolueert niet, krijgt op geen enkel moment werkelijk gestalte, de verhaallijn loopt nergens naartoe, en zijn verhaal betekent ook niets in het licht van de trilogie. We krijgen: een leuke vondst. En niks meer. Net zoals het internet vol staat met materiaal dat misschien eventjes leuk is (denk aan memes of video’s op YouTube) maar hoegenaamd niks met kunst te maken heeft.
Dit is vooral spijtig omdat Mallo duidelijk veel in zijn mars heeft en tot grotere dingen in staat moet zijn – we willen niet de indruk wekken dat hij een beunhaas is. Veel van wat hier misloopt is het resultaat van een bewuste esthetische keuze, eerder dan van onkunde. Een gebrek aan ambitie is het misschien vooral. Mallo is te snel tevreden; hij blijft steken op het niveau van de mooie trouvaille, het interessante inzicht, de knappe vergelijking, het schrandere maxime.

Zo begint hoofdstuk 57 van Nocilla Dream bijvoorbeeld met de volgende observatie:

Net als zieken zijn woestijnen objecten die, hoewel levend, op de rand van alles balanceren, geleidelijk uitteren en vooral erg dun zijn. De huid van beide is wit-geel en ze bevinden zich permanent in een toestand van uitputting hoewel ze altijd een genetische oase vinden die uiteindelijk hun redding is.

Een originele vergelijking, maar ook niet meer dan dat. Ook als een verhaal fragmentarisch is of metafictioneel of moedwillig anti-narratief moet er een filosofie zijn, een literaire stem, een blik op de wereld of een personage dat het verhaal een noodzaak en een zwaarte geeft, een doel, een punt. Denk aan de trilogie Molloy/Malone/The unnamable (1955, 1956, 1958) van Beckett, die welbeschouwd niets meer is dan een verteller die een monoloog afsteekt, geen enkel van zijn verhalen afmaakt en zichzelf onderbreekt en tegenspreekt. Beckett had een visie op de mens en de wereld die uit elke zin spreekt; zijn verteller grijpt je bij je nekvel en laat niet meer los, en op het einde voel je je alsof de hemel je op het hoofd is gevallen. Je wordt gehypnotiseerd, een zwart gat ingetrokken. Bij Mallo ga je je na verloop van tijd ergeren aan het willekeurige en vrijblijvende karakter van zijn personages en citaten: wat staat er nu eigenlijk op het spel?

Deel drie begint met een zeventig pagina’s lange, met komma’s aan elkaar geregen gedachtestroom waarin de ik-verteller (overduidelijk Mallo zelf) piekert over het Project, wat verwijst naar de trilogie zelf (de eerste twee delen, Dream en Experience, worden zelfs genoemd). Dit hoofdstuk doet sterk denken aan de monologen van Thomas Bernhard (aan wie tweemaal wordt gerefereerd), waarin ook op obsessieve wijze, vol herhalingen, één bepaalde these onderzocht wordt. Ook de betekenis van Nocilla wordt hier duidelijk: het is een soort chocoladepasta, populair op het Iberische schiereiland, en wordt in verband gebracht met Coca Cola, Las Vegas, de bikini van de vrouw die de verteller vergezelt, – in het kort: oppervlakkige, banale popcultuur. Voor Mallo zijn die objecten zijn ‘madeleine van Proust’; ze doen hem ontwaken uit een metafysische sluimer. Een manifest: tegenover hoge cultuur plaatst Mallo resoluut lage popcultuur. Deel drie eindigt zelfs via een plotse mediumwissel met een strip, waarin de schrijver Enrique Vilas-Matas (ongetwijfeld een grote inspiratie) figureert.

Zo openbaart Mallo helder zijn poëtica in het derde deel, maar het biedt te weinig een bestaansreden van de eerste twee delen en de trilogie als geheel. Bovendien wordt het ontsierd door een ergerlijke verhaalwending, die veelvuldig door gemankeerde scribenten wordt gebruikt wanneer ze niet meer weten wat er met personage en plot gebeuren moet, namelijk: de plotse koelbloedige doodslag van een ander personage door de protagonist. Er zou iemand ooit een thesis of doctoraat moeten wijden aan dat topos, dat zoveel mindere goden aanwenden (Arnon Grunberg doet bijvoorbeeld hetzelfde in Tirza (2006)). De moorden zijn niet overtuigend, volgen niet uit het karakter van het personage of de loop van het verhaal, en moeten dus als sensatiezucht gebrandmerkt worden: ze volgen uit ideeënarmoe.

Vertegenwoordigt deze trilogie dus een nieuwe grote wending in de Spaanse letteren? Invloedrijk is ze zonder twijfel, want er is een generatie naar genoemd, bestaande uit schrijvers wier respectievelijke poëtica’s sterke overeenkomsten vertonen. Grof gesteld zijn het beeldenstormers die zich afkeren van de grote Spaanstalige traditie van de twintigste eeuw – weliswaar op ambivalente wijze, aangezien Mallo ook duidelijk houdt van en beïnvloed is door Borges en Cortázar. Maar het blijft een vadermoord: Mallo wil maar al te duidelijk iets geheel nieuws doen met het medium en het concept literatuur, in plaats van te volgen in de voetsporen van de grote Zuid-Amerikaanse en Spaanse auteurs. En zijn liefde voor popcultuur staat diametraal tegenover Borges’ zuiver intellectuele obsessies. Het is alsof hij met een schone lei wil beginnen, paradoxaal genoeg door honderd-en-één bestaande dingen met elkaar te verbinden. Maar dat is een waanidee: niemand kan om de schaduw van grote schrijvers uit het verleden heen. Als deze trilogie een nieuwe wind in de Spaanse letteren moet voorstellen, zal hun storm snel uitgewaaid zijn, terwijl de werken van de illustere voorgangers, die ze zo krampachtig proberen te ontlopen, soeverein overeind zullen blijven. Laten we het houden op een interessante maar mislukte poging ‘de literatuur nieuw leven in te blazen’, veredelde conceptuele kunst die met romankunst weinig te maken heeft. Alle trommels en trompetten ten spijt.

2021
Vertaald door: Adri Boon

Geplaatst op 14/06/2022

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

  1. Arno Van Vlierberghe

    Iedereen heeft (of zou) (gelukkig) het recht en de vrijheid (moeten hebben) om een eigen mening te mogen formuleren over de symptomen van werkelijkheidsbeleving die we met elkaar delen, maar wordt er in dit stuk argumentatief niet heel erg zwaar gesteund op drogredeneringen en als objectieve waarheid vermomde aannames? Ik kan je best volgen in je lezing van Mallo en zijn obsessie met het internet. Maar neem nu de volgende zin die je naar voren schuift als een argument: “Maar die techniek is niet nieuw in de literatuur”. Het gebruik van “Maar” signaleert dat je een contradictie, een bezwaar, een nuancering, een tegenargument presenteert. Hoe dan ook: iets dat volgt op iets dat eerder werd gezegd of beweerd. Logischerwijs zou het argument dan moeten zijn: “Mallo/De Tekst beweert nieuw te zijn of nieuwigheid te produceren”. Op zo’n bewering kan je iets laten volgen als “Maar die techniek is niet nieuw (…)”. Geen vuiltje aan de lucht. Echter, ik kan maar moeilijk afleiden uit het Nocilla-project waar Mallo stellig zou beweren iets fundamenteel nieuws te willen doen. De quotes op de achterflappen en de recensies blazen inderdaad nogal hoog van de toren, maar dat is gewoon commerciële epitekst, stemmingmakerij die je toch bezwaarlijk in de weegschaal mag lezen bij het waardeoordeel van de tekst. In tegendeel, net zoals je zelf aanhaalt, citeert en refereert hij er lustig op los. De tekst bulkt van het oude, de herhaling, de heropvoering, het herkauwen, het in de achteruitkijkspiegel kijken van de literatuur en de popcultuur. Het zou dan toch aannemelijk zijn dat het hier meer over een soort inburgering gaat van bestaande experimentele procedés, meer dan het een radicale “Make it New” zou zijn? Literatuur die hetzij zichzelf experimenteel noemt of anderzijds laat noemen, gaat als geen enkel andere zone van de literatuur gebukt onder de “Maar is dit nieuw?”-vraag. Terwijl experiment prima het reeds bestaande kan produceren of emuleren, of zelfs het oude kan heropvoeren. Zodra je je waagt aan nevenschikking, remixen of collage word je binnen de literaire seconde gewezen op de erfenis van surrealisme, hip-hop, Brion Gysin en dies meer. Prima, het is altijd goed om de naam van je ouders te weten vooraleer je familicide pleegt. Maar blijft onze plaat wat betreft onze literatuuropvattingen dan niet eindeloos hangen?

    Nog zoiets: “Ook als een verhaal fragmentarisch is of metafictioneel of moedwillig anti-narratief moet er een filosofie zijn, een literaire stem, een blik op de wereld of een personage dat het verhaal een noodzaak en een zwaarte geeft, een doel, een punt.” Hoezo “moet” literatuur X of Y? Op welk concilie werd dit vastgelegd? Je kan uiteraard je neus ophalen voor conceptuele spielerei (doe ik vaak ook), maar vergis je niet over het feit dat dit een persoonlijke aanname is die je hier opdist als een voldongen feit. Begrijp me niet verkeerd: ik denk te weten en zelfs te onderschrijven wat je hier zegt, in zekere zin. Dirk Van Bastelaere schrijft ergens (door mij grof geparafraseerd): “Wie beweert geen ideologie op te voeren, weet gewoon niet dewelke hij opvoert”. Je hebt dus gelijk, de lezing van een tekst staat je toe de tekst te deconstrueren als zijnde politiek en filosofisch gemarkeerd door ideologie, in mindere of meerdere mate. Maar of daar dan logisch uit volgt dat die tekst dan ook vanuit de auteur doelbewust een “hoger doel”, zoals je schrijft, moet dienen? Jij vindt dit misschien (en met jou, kennelijk, de meerderheid van hedendaagse lezers als ik op de huidige NL-literatuurproductie moet afgaan). Prima, maar breng dit niet zomaar in rekening voor een tekst die zich fundamenteel niet kan verweren tegen jouw aannames.

    Een en ander komt samen in je laatste paar zinnen. “Laten we het houden op een interessante maar mislukte poging ‘de literatuur nieuw leven in te blazen’, veredelde conceptuele kunst die met romankunst weinig te maken heeft.” Zelfs al zou een Mallo zich ergens in een interview laten ontvallen om ‘de literatuur nieuw leven in te blazen’, dan nog is het nogal flauw om zo’n intentie volledig te laten samenvallen met het eindproduct. Het is duidelijk dat jij er een welbepaalde visie op literatuur op nahoudt, eentje die goed op de hoogte is van allerlei historische dialectische strijden tussen -ismen van de laatste honderd jaar. In die mate zelfs dat je hier durft te stellen dat “romankunst = X” en, dus volgens jou, “Mallo = / = X”. Opnieuw: prima, dat is wat je een literatuuropvatting noemt, waarmee ik het niet eens hoef te zijn. (Het mag immers duidelijk zijn dat ik hier ook maar mijn mening verkondig, en ook duidelijk is dat ik de Nocilla-trilogie wél te pruimen vond).

    Je bent duidelijk op zoek gegaan naar “grote literatuur”. Je goed recht, eens te meer. Het woord valt hier zo’n veertien keer, al dan niet in verband gebracht met schrijvers die jij persoonlijk vindt samenvallen met het idee “groot”, zoals Cortázar en Beckett (Wat maakt schrijver “groot” of “klein”? Met welke literair-historische checklist moet ik samenvallen om “grote” literatuur te produceren?). Mallo kon in die zin bij voorbaat enkel maar teleurstellen, vermoed ik. Zeker als je erin gelooft dat er zoiets is als de “schaduw van grote schrijvers uit het verleden” en dat iedereen die na zulke “grote schrijvers” nog durft te schrijven ook rekenschap dient af te leggen tegenover die grote schrijvers. Als je aan deze tekst begon als een soort vorser op zoek naar grootse, duidelijke (hoog-modernistische) Betekenis, dan kom je inderdaad bedrogen uit. Ik besef goed dat wat ik hiermee zeg maar al te vaak wordt ingezet als get-out-jail-free-card, een altijd toepasbare vergoeilijking voor luie kunst. Met radicale arbitrariteit (alles mag! alles kan! er is geen Betekenis!) als wapen kom je inderdaad met alles weg en wordt kritiek monddood gemaakt. Ik zal ook niet beweren dat Mallo met z’n trilogie een choquerende paradigmatische breuk heeft teweeggebracht bij mij. Maar om heel deze trilogie nogal terloops van de hand te doen als “mislukt”, op basis van een aantal persoonlijke aannames en bij jou niet ingeloste ideologische verwachtingen, dat is wat mij betreft nogal gemakzuchtig. Er zijn tal van denkbare manieren om deze tekst en soortgelijke teksten te benaderen, zonder voorop te stellen dat “Betekenis” of “hoger doel” of “literaire stem” de conditio sine qua non zijn voor “geslaagde” (i.t.t. “mislukte”) literatuur. Het woord “spel” in “hinkelspel” staat er niet voor niets, denk ik.

    Beantwoorden

  2. Arthur Hendrikx

    Dag Arno,

    Bedankt voor je reactie, die althans impliceert dat je mijn stuk gelezen hebt; maar of je het ook goed begrepen hebt, weet ik niet. Ik geloof dat er enkele misverstanden in het spel zijn. Ik begrijp grosso modo wat je bedoelt, maar ik vind niet dat ik me bezondigd heb aan de fouten die je me verwijt.
    Ik heb zelf nogal een hekel aan enggeestige poëtica’s die stellen dat literatuur zus of zo moet zijn. Ik houd zowel van banale mimesis als van grotesk surrealisme, zowel van barok als van eenvoud, zowel van traditioneel realisme als van postmodernisme. Waar het mij om gaat is kwaliteit, of nog: diepgang. De reden waarom Kafka een groot schrijver is en Dimitri Verhulst niet, is omdat Kafka diep gaat en Verhulst niet. Dat mag een potsierlijke en willekeurige vergelijking lijken, maar bij het beoordelen van een romanwerk, van welk ‘genre’ het ook is, welke insteek het ook heeft, telt uiteindelijk boven en voor alles de vraag ‘Hoe goed is het?’. En dat heeft met kwaliteit, schoonheid, diepgang te maken. Niet kwantificeerbaar, maar des te meer aan- dan wel afwezig in een tekst. In het geval van Mallo: voor het grootste deel afwezig. Dat is wat ik geprobeerd heb duidelijk te maken.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.