Poëzie, Recensies

Op zoek naar de uitgang

Obelisque 2022

Obe Alkema

Bij het lezen van de omvangrijke bundel Obelisque (2022) van Obe Alkema bekruipt me een gevoel dat ik vaker heb wanneer ik over poëzie schrijf, namelijk dat het moeilijk is om het over schoonheid te hebben. Het overkomt me geregeld dat ik schoonheid ervaar in poëzie: ik lees een gedicht, bereik de laatste regel en ervaar hoe het geheel ritmisch en talig in elkaar grijpt, zonder helemaal dicht te vouwen of vlak te worden. Er zit een zeker genoegen in die gewaarwording, een licht geluksgevoel. Maar ook: onvrede, misschien zelfs een zekere schaamte. Ik voel me betrapt, ontmaskerd. Ik ben geen kritische lezer, maar een sucker die voor de minste vormvastheid door de knieën gaat, nog geen twee stappen verwijderd van het goedkoopste sentiment.

Die dubbele gewaarwording van geluk en schaamte kan historisch gekaderd worden, denk ik. Poëzie bestaat niet in een vacuüm, onze leeservaring evenmin. De gevoelens die tijdens het lezen worden opgeroepen, en wat de gewaarwording van die gevoelens met je doet, zijn ingekapseld in een tijdsgewricht. En de ervaring van schoonheid is vandaag nu eenmaal iets anders dan, laten we zeggen, in de vroege negentiende eeuw.

Natuurlijk is schoonheid vandaag nog steeds alomtegenwoordig. Ik ken geen poëzie waarin ze volmaakt afwezig is. Ze is ook nog steeds relevant. Ik kan me weinig voorstellen bij een poëzie die niet op de een of andere manier haar betekenis verrijkt door te spelen met ritmiek, klank en vorm. De poëzie van Alkema, bijvoorbeeld, lijkt schoonheid op afstand te willen houden maar weet het effect ervan nooit helemaal uit te schakelen, gelukkig maar.

De rol die schoonheid vandaag speelt is echter wel veranderd. In de romantische poëzie van de negentiende eeuw was de ervaring van schoonheid een kernelement, een verdeelsleutel die de verhoudingen tussen de leeservaring en de gewaarwording van schoonheid reguleerde. De vormelijke en ritmische kwaliteiten van het gedicht waren in de negentiende eeuw niet alleen belangrijk omdat het wel lekker voelt als een gedicht flow heeft. Die ervaring van flow had een diepere, sociale en politieke betekenis. Losjes uitgaand van Immanuel Kant, die zijn begrip van schoonheid grondvestte in zijn Kritiek van het oordeelsvermogen (1790), was de gewaarwording van schoonheid relevant omdat ze als een gemeenschappelijke ervaring gold en daarmee op een bescheiden manier suggereerde dat we een gemeenschap zouden kunnen zijn. Zonder afbreuk te doen aan de fragmentaire kennis die we van de wereld hebben, haakt de gewaarwording van schoonheid zich vast aan het geloof dat de poëzie iets in de natuur of maatschappij tot spreken kan brengen. Zo kan het gebeuren dat de ogenschijnlijke niksigheid van een ‘gentle shock of mild surprise’ in het gedicht ‘There was a boy (1800) van de Engelse dichter William Wordsworths, een bijna bovennatuurlijke ervaring wordt. De schok die de jongen ondergaat, doet het berglandschap dat hij bekijkt weerklinken in zijn hart (‘into his heart the voice / of mountain-torrents’) en in zijn hoofd (‘the visible scene / would enter unaware into his mind’). De gewaarwording van schoonheid suggereert een onmiddellijke, harmonische verbinding met de wereld, en de veronderstelde universaliteit van die gewaarwording wijst op een harmonische verbinding met de rest van de mensheid.

Hoe anders is dat vandaag. Schoonheid is er nog wel, maar het belang ervan is uitgehold. In de poëzie van contemporaine dichters, zoals Alkema, is het een soort smokkelwaar geworden. We ondergaan de ervaring en weten ze ook heus op waarde schatten. Het is zelfs een van de ervaringen die ons motiveert om poëzie te lezen. Het is alleen niet langer het ankerpunt waaraan we een kritische beschouwing van poëzie ophangen of die poëzie haar maatschappelijke relevantie geeft. Wanneer we een gedicht ritmisch en talig in elkaar voelen grijpen, ondergaan we nog steeds een ‘gentle shock of mild surprise’. Op zijn best is dat een aangename gewaarwording, maar op zichzelf genomen banaal. Meer zelfs, de ervaring van schoonheid is bijna verdacht geworden.

Dat is al ongeveer een eeuw zo, grofweg sinds de historische avant-garde. De Brits-Amerikaanse schilder en kunstcriticus Jeremy Gilbert-Rolfe schreef er aan het eind van de twintigste eeuw een boeiend boek over. In Beauty and the Contemporary Sublime (1999), bekritiseert hij de populariteit van Kants begrip van het sublieme onder postmoderne denkers en kunstenaars. Kants opvatting van het schone, dat in de romantiek en gedurende een groot deel van de negentiende eeuw leidend was, viel in de twintigste eeuw in ongenade, stelt Gilbert-Rolfe:

Artworks are valued not because they look good, but because they attempt to demystify the good-looking by showing it to be entangled with corrupt thought – which is to say, for their critical significance.

Het ontmaskeren van het schone is een belangrijke tendens in de twintigste-eeuwse kunst. Schoonheid is niet langer te vertrouwen. Volgens Gilbert-Rolfe komt dat omdat schoonheid te frivool is, te oppervlakkig, te vrijblijvend. Het sublieme werkt beter voor postmoderne denkers, stelt hij. Daarin loopt het verstand tegen haar grenzen aan en begint zichzelf te ontmantelen.

Het gaat natuurlijk om een specifieke invulling van het sublieme, die net als het romantisch ideaal van schoonheid minder met Kant te maken heeft dan met de kritische en culturele behoeftes van kunst na de Tweede Wereldoorlog. Al denk ik dat die romantische schoonheid minder frivool was dan Gilbert-Rolfe suggereert. Zonder ooit de hand te overspelen, kwam via de schoonheid van taal, ritme en vorm een ‘wij’ tot spreken dat een veelvoud is maar toch een eenheid of harmonie bevat. Het romantische schoonheidsideaal mondt uiteindelijk uit in een esthetische opvatting van democratie, die ook weer samenvalt met de natuur. Whitman durfde daar ver in door te gaan, bijvoorbeeld in de laatste strofe van ‘Song of the Broad-Axe’ (1856), waarin de vorm van de gemeenschap en de aarde in elkaar worden gevouwen:

The main shapes arise!

Shapes of Democracy total, result of centuries,

Shapes ever projecting other shapes,

Shapes of turbulent manly cities,

Shapes of the friends and home-givers of the whole earth,

Shapes bracing the earth and braced with the whole earth.

Het is een opvatting van democratie waarin meerstemmigheid en gemeenschap elkaar niet uitsluiten maar aanvullen. Het geeft richting, stuwt ons een toekomst in. Dit is licht, maar niet frivool.

Dat verbindende ideaal van schoonheid als iets dat, zonder de eigen hand te overspelen, zicht biedt op meerstemmigheid én harmonie, dat idee van schoonheid als de voorbode van emancipatoire gemeenschap, lijkt vandaag volkomen uitgeput. Wie sinds de historische avant-garde over schoonheid spreekt, doet dat doorgaans kritisch, als iets dat doorgekrast moet worden. Voor zover er nog over schoonheid gesproken wordt, is dat in het beste geval escapistisch en in het slechtste geval politiek reactionair. De politieke status van schoonheid is onherroepelijk veranderd.

Een gedenknaald voor de schoonheid

Het werk van Obe Alkema speelt op een ingenieuze manier met die ervaring van uitputting en escapisme. De gedichten die Alkema in zijn twee Obelisque-bundels van 2018 en 2022 verzamelt, lijken op het eerste gezicht achteloos, willekeurig, uitgeblust zelfs. Nogal wat gedichten zijn een opeenvolging van regels waarvan de onderlinge samenhang niet meteen duidelijk is. Het zijn lange opsommingen van persoonlijke observaties, snedige opmerkingen en zelfbewuste oneliners. Het Engelse woord smirk schiet me te binnen, door de Van Dale vertaald als ‘zelfgenoegzaam/aanstellerig lachje’. Zo’n lachje schuilt in deze poëzie. In ieder gedicht is er wel een regel die een lichte schok of milde verrassing oproept. Neem bijvoorbeeld de eerste twee regels van het gedicht ‘Wishful Thinking’: ‘Never forget: Carrie kocht een Vogue in plaats van boodschappen, / omdat het haar meer voedde.’ Dit is grappig: je voelt jezelf opgenomen in een klein clubje van lezers die deze iconische uitspraak van Carrie Bradshaw uit het vierde seizoen (2001-2002) van Sex and the City meteen herkent. Het is ook slim: Alkema thematiseert hoe de iconische slagzin never forget rond diezelfde tijd, kort na 9/11 dus, een enorme emotionele lading kreeg maar inmiddels enkel nog ironisch als hashtag gebruikt wordt op sociale media. De regels van Alkema zijn hyperreflectief en vol verwijzingen, net zoals de meeste memes waar je vandaag gedachteloos langs scrolt. Het zijn regels die je eventueel zou liken, maar niet zo snel zou delen, retweeten of reposten.

Dat is niet toevallig, en zeker geen gebrek. Deze poëzie is niet enkel post-Sex-and-the-City, maar vooral ook post-social media en post-Kardashian, zoals Emma van Meyeren scherp opmerkte in haar bespreking voor Poëziekrant. Alkema speelt in op de gewaarwording van emotionele uitdoving die ontstaat wanneer we te lang door onze sociale media scrollen. Alles glanst en schittert, maar niets wekt nog dat betoverende gevoel van schoonheid en betekenis op. Het verlangen naar schoonheid is vandaag een giftig product; de junk bond waar sociale media in handelen. Alkema begrijpt dit en speelt er mee.

Daarmee raakt zijn poëzie aan iets wezenlijks: het geloof in de emancipatoire of verrijkende kracht van schoonheid mag dan volkomen uitgeput zijn, we leven in een wereld waarin vooral via sociale media het verlangen naar schoonheid voortdurend aangewakkerd wordt. Natuurlijk wordt dat verlangen nooit ingelost, maar het trekt wel aan ons. We moeten verder scrollen, voeden ons met surrogaten: glossy’s, instafilters, beauty bloggers, influencers, memes, oneliners op Twitter. De glamour schittert, de slimme observaties op de socials verleiden, maar er tekent zich geen wereld af, laat staan een gemeenschap. Wij zijn alleen, in onze kamer, aan de verkeerde kant van een glanzend lichtscherm.

Wat blijft er over wanneer ons geloof in schoonheid volledig is uitgehold maar onze cognitieve horizon verzadigd is met een glanzende, inhoudsloze schoonheid die wezenlijk onbereikbaar blijft? Alkema’s gedichten springen lenig heen en weer tussen zwelgen in glamour, reality tv en Instafilters enerzijds, en de klinisch eenzame ruimte van een psychiatrische instelling met systeemplafond anderzijds. De lichte wanhoop over de zoveelste microfoon die nog op mute staat tijdens de zoveelste zoomsessie ontwikkelt zich van een alledaags probleem tot een alomvattend existentiële crisis. Anno 2022 bevinden de gedichten van Obelisque zich op de grens waar schoonheid omslaat in glamour en afglijdt naar klinische depressie: de ene zin licht op en verrast, de volgende zin laat je wegzakken in het moeras van onbeduidende woorden en uitdrukkingen die volop circuleren in onze gesprekken – vooral op sociale media – maar niet werkelijk tot uitdrukking kunnen brengen hoe we ons voelen. Het spel met banaliteit en originaliteit, schoonheid en glamour, manie en depressie wordt consequent doorgevoerd, tot in de cover en vormgeving van de bundel.

Obe Alkema debuteerde in 2018 bij het balanseer met de lijvige bundel Obelisque, vormgegeven als glossy. Glanzend papier, een monochrome druk in millennial pink met op de cover de dichter zelf die van onderaf gefotografeerd wordt en onbereikbaar lijkt, gekleed in kamerjas en zonnebril. Verspreid door de bundel: reclames van designermerken zoals Calvin Klein en Moschino. Op het eerste zicht ziet het er allemaal ontzettend ongenaakbaar uit. Tot je merkt dat de reclames uit Obelisque gefotokopieerd zijn. Rip-offs uit andere magazines? In het kopieerproces is het contrast laag gehouden, waardoor de nuance verdwijnt en de afbeeldingen vlak worden. De prachtige glansdruk verbergt die armoedigheid alleen voor de oppervlakkige lezer. Is dit een zine vermomd als glossy? Wordt glamour hier nu opgehemeld of genadeloos ontmanteld?

Het antwoord op die vragen houdt Alkema ook in zijn gedichten zorgvuldig in het midden. De critici leken bij het verschijnen van de eerste Obelisque in 2018 niet helemaal te weten wat ze er mee moesten. Het NRC merkte voorzichtig kritisch op dat ‘het soortelijk gewicht van de woorden in een glossy nu eenmaal vrij laag’ is, terwijl De Groene Amsterdammer enigszins ontredderd concludeerde: ‘Hier loopt iets of iemand helemaal leeg.’ Op het eerste gezicht zet Alkema die lijn van Obelisque in 2022 verder, onder meer door deze ambivalente uitspraken van critici op de achterflap van zijn nieuwste Obelisque te plaatsen. De illustraties zijn nu aangenaam lila, een kleur die nog enigszins in de mode is, maar net zoals millennial pink bij het verschijnen van Obelisque in 2018 haar houdbaarheidsdatum tegemoet rent in de onvergeeflijke marketingmachine van de mode-industrie (inmiddels is geel de kleur die men aan ons opdringt, zelfs de Amerikaanse designer Rick Owens liet zijn weerzin voor felle kleuren los en verwerkte geel in zijn meest recente herfst- en zomercollectie).

Toch is er wat veranderd in deze tweede Obelisque. De eerste editie van de poëzieglossy werd naar mijn idee gekenmerkt door een zekere hardheid, die als een beschermend pantser om het lyrisch ik heen lag. Emotie of gevoel werden zelden of nooit getoond zonder dat er meteen een terugslag volgde. Na een suggestieve getuigenis van psychisch leed zoals ‘De paranoia in mijn lichaam’ volgde dan een regel die de gevoeligheid snoeihard onderuit haalde, in dit geval ‘the plot thickens… // … like your cock’. Samen met het subtiele en hyperzelfbewuste gebruik van (net niet of net wel) clichématige beeldspraak, maakte dat Obelisque tot een uiterst boeiende maar ook wel vermoeiende bundel. Alkema legde de vinger op de wonde door te demonstreren hoe moeilijk het is om oprecht en met je eigen stem over je gevoelens van somberheid, angst en depressie te spreken in een tijd van waarin alle emoties door sociale media zijn voorgekauwd tot potentieel verdienmodel zijn gemaakt. De vinger werd echter ook meteen geridiculiseerd, kreeg nooit de kans om te gaan zweren. De boodschap was scherp en relevant, maar door het gebrek aan die stem voelde ik me nog niet echt aangesproken.

Dat is anders in 2022. Het lyrisch ik laat hier meer zien van de psychische pijn waar Obelisque in 2018 slechts in bedekte termen over sprak. Alkema weet het spel tussen verhullen en onthullen nog beter in te zetten. Dat begint al met de eerste zin, die je als sleutelzin voor de hele bundel zou kunnen opvatten: ‘je bent een huis met verborgen gebreken.’ De gebreken blijven verborgen, we weten immers nog niet om welke gebreken het gaat, maar tegelijkertijd wordt het bestaan ervan meteen in de eerste regel benoemd. En dan nog met een juridische term uit de vastgoedsector. Dat sociaal en financieel beladen thema van wonen wordt in Obelisque geregeld ingezet om te spreken over de eigen poëzie (‘ik onderschat het genre waarin ik woon’) of de gevoelens van de angst en onderwerping waar het lyrisch ik mee worstelt (‘Ik wacht op een financier en domesticatie’). Ook in deze tweede Obelisque wordt er dus weer behendig gebruik gemaakt van net-niet clichématige uitdrukkingen, heerlijk op de grens tussen kunst en kitsch. Behalve de alomtegenwoordigheid van zoom fatigue en de snedige manier waarop Alkema dat algemene gevoel van uitputting en verveling in kaart brengt (‘Het leven is buitenspel gezet. / Spreken in een microfoon die uitstaat.’) bevat Obelisque in 2022 veel gedichten waarin de psychische druk van het lyrisch ik op scherpe en relevante wijze aan sociale thema’s wordt gekoppeld. De eerste strofe van ‘Logistiek’ doet dat bijvoorbeeld goed:

In de truth booth van de stemmingsstoornis

bereid ik een nieuwe innigheid met de wereld voor.

De last van lelijkheid, van het manische positieve denken.

Shell, de eenentwintigste-eeuwse mobiliteit.

Dat misschien in mijn hoofd.

Een ander voorbeeld is het gedicht ‘Purpose’:

Mag ik een ontboezeming doen en uitleggen

Waarom alles voor mij zo ingewikkeld is?

Overschatting van gedachten.

Overschatting van gevaar.

Zoektocht naar totale zekerheid.

Vandaag is mijn cheat day.

Obelisque gaat dit keer verder dan alleen een scherpe analyse van hoe sociale media ons uitputten of de uitdrukkingskracht van de taal aantasten. De discursieve ruimte van reality tv (‘truth booth’) en het wekelijkse schema van populaire dieetmethodes (‘cheat day’) worden ingezet om te spreken over een periode van ernstig psychisch leed. Er is sprake van opname, ambulante hulp en groepstherapie. En dit keer volgt er geen terugslag, geen ironisering. Hier staat werkelijk iets op het spel.

De taal van sociale media, waarin ieder woord en iedere originele uitdrukking in een mum van tijd afgesleten raakt en inhoudsloos wordt, lijkt bijna volkomen samen te vallen met de taal en praktijken van mentale gezondheid (hashtag self-care) en haar onpersoonlijke industrie (hashtag groepstherapie). Dat is een probleem, zeker als je werkelijk hulp nodig hebt. Want wat doe je dan? Toch weer ironiseren, of je overgeven? Dat laatste lijkt onvermijdelijk. Maar is het mogelijk? Hoe geef je je over aan een zorgsysteem waartegen je ook fundamentele, onoverkomelijke bezwaren hebt? Ik zou ook voor mezelf graag het antwoord op deze vraag weten.

Een antwoord geeft Alkema natuurlijk niet. Obelisque is net als andere boeiende dichtbundels van een jonge generatie dichters die dit thema adresseren, geen zelfhulpboek. Alkema onderneemt een vileine verkenning van een onoverkomelijk dilemma. In de beste passages spat de wanhoop met versnipperende, middelpuntvliedende kracht van de pagina:

Ontvel het levensverhaal.

Benevel het met SSRI’s of met een plantenspuit.

Het voelt alsof ik herboren ben. Belaad het met complexen.

Dit is de huid waar ze de elektrode plakten.

Voor mijn gevoel zitten ze er nog, melanomen waar dokters niets om geven.

Catalogiseer de wereld om je heen. Caring is creepy.

Het lezen van Obelisque is ook in 2022 weer een uitputtingsslag. Een reactie die ik bij de eerste editie uit 2018 hoorde, en die ook in de bespreking van NRC Handelsblad leidend leek: te veel tekst, te weinig poëzie. De nieuwe bundel telt 165 pagina’s, veertig meer dan de Obelisque uit 2018. Een onderdeel van de leeservaring is dat gevoel van lichte afstomping, het gevolg van een groeiende geheel aan schijnbaar ongerelateerde regels en beeldspraak die zich welgevallig op de grens tussen het glamoureuze en het banale positioneert. Maar ook die ervaring is poëzie. Niet de ervaring van schoonheid, maar van uitputting en onthechting is de inzet van Obelisque. Het werk laat je overprikkeld achter, zonder vluchtlijnen of ontsnappingsroutes. De herkenbaarheid van die ervaring is verontrustend, en Alkema weet dit heel precies te orkestreren.

Welke taal dat ook moge zijn

Je zou je kunnen afvragen wat dit nog met het emancipatoire ideaal van schoonheid te maken heeft, of juist met het verlies ervan. Wat vertellen die gevoelens van verveling en lichamelijke onrust ons die als een achtergrondruis in al onze sociale interacties aanwezig lijken te zijn en zich zomaar opeens tot een briesende orkaan kunnen ontwikkelen? Kortom: wat moeten we met al die herkenbare gevoelens die Alkema in Obelisque zo nauwkeurig in kaart brengt?

Ook die ervaringen en gevoelens zijn historisch te kaderen natuurlijk. Van alle recente dichters is Alkema wellicht degene die het meest beïnvloed is door het werk van de dichter, blogger en essayist Jeroen Mettes (1978-2006). Die invloed is te zien in de vele nevenschikkingen, de overdadige sociale intertekst en de goed gemikte oneliners die het werk van beide dichters kenmerkt. Verveling, alledaagsheid en banaliteit zijn ook nadrukkelijk aanwezig in het werk van beide auteurs. Er zijn meer dan voldoende dichters die er een uitdaging in zagen om het banale te laten oplichten en een glans mee te geven. J.C. Bloem bijvoorbeeld, die in een nagelaten aforisme uit 1956 observeerde: ‘de hoogste dingen des leven kan men alleen uitdrukken in banaliteiten, niet in subtiliteiten.’ Zo niet Mettes of Alkema, dichters die zich moedwillig door het moeras van de alledaagsheid bewegen zonder ook maar iets tot ‘hoge dingen’ te willen verheffen.

Verheven of niet, de poëzie van Mettes stelde zich wel als doel om een wereld te maken. De politieke realiteit van waaruit Mettes die wereld wilde laten ontstaan was nochtans behoorlijk grimmig. Het epos N30 schreef de jonge auteur tussen 2000 en 2006. Het deprimerende gevoel dat er niets te beginnen viel tegen de strakke neoliberale consensus werd door de Britse essayist Mark Fisher beschreven als kapitalistisch realisme. Mettes nam iets van dat realisme mee: zijn zinnen zijn bij elkaar gesprokkeld in die realiteit. Dat wil echter niet zeggen dat ze zich erbij neerleggen, of zelfs erin wegzinken. Net zoals Fishers essay een poging tot uitdrijving was, om ons weer ontvankelijk te maken voor de mogelijkheid dat een andere wereld binnen bereik ligt, plaatste Mettes zijn zinnen in een politiek kader dat wees op de mogelijkheid te strijden tegen de kapitalistische consensus.

De titel van N30 verwijst naar de Battle of Seattle, het protest dat tussen 28 november en 3 december 1999 het topoverleg van de Wereldhandelsorganisatie in Seattle verstoorde. In de ochtend van 30 november blokkeerden tienduizenden activisten een tijdlang het vergadercentrum waar de top plaatsvond. Het tactische succes werd toegeschreven aan de brede, intersectionele coalitie van anarchisten, inheemse activisten, arbeiders, milieuactivisten enzoverder.

De overrompelende hoeveelheid alledaagsheid en banaliteit die Mettes in zijn schrijven omarmde, werd zo gekoppeld aan een politiek moment. De vele giftige momenten waar het dagdagelijkse leven aan ten onder gaat, de vele manieren waarop geweld de alledaagse taal en verhoudingen binnensluipt en de bestaande orde in stand houdt, zijn door Mettes meegenomen in N30. Terecht stelde Alkema in 2018 in een essay voor nY dat het epos van Mettes doorprikt wordt met heteronormatieve en misogyne zinnen. Door het werk van Mettes liep nog een zwakke romantische onderstroom: de politieke kracht van schoonheid was finaal verdwenen, maar het idee dat een poëtische vorm – hoe vormeloos ook in het geval van N30 – een gemeenschap of zelfs een wereld zou kunnen maken, was nog aanwezig. De disparate zinnen zouden samengebracht worden in een verzameling die de naam van een beslissend politiek moment meekreeg. De particuliere betekenis van de zinnen zou daarmee overstegen worden en er zou een vluchtlijn ontstaan naar een andere mogelijke wereld, een andere politiek.

Niets van dat alles bij Alkema, die in Obelisque geen vluchtlijnen of ontsnappingsroutes meer duldt. Kapitalistisch realisme zit in een nieuwe fase: de hyperinflatie van het zelf, dat manisch heen en weer beweegt tussen beauty bloggers en life coaches enerzijds en ecologisch catastrofisme anderzijds. Van die realiteit, onze realiteit, is Alkema de chroniqueur. Zoals verwacht wordt van een goed kroniekschrijver, legt Alkema de dagbesteding van de gemeenschap nauwkeurig vast in de taal die eigen is aan die gemeenschap. De disparate zinnen en nevenschikking openen geen deur naar een andere wereld en worden niet meer verzameld in een politieke vorm, ze laten ons diep wegzakken in een lyrisch ik waarvan de psyche volledig lijkt samen te vallen met de de neoliberale logica die eigen is aan sociale media, alles wordt tot een individueel project gemaakt waarin de vorming van het eigen zelf volledig moet samenvallen met individueel financieel succes. Dat maakt dat het werk van Alkema ondanks de vormelijke overeenkomsten met Mettes, een heel andere politieke inslag heeft. We zijn hier in de greep van wat de socioloog Eva Illouz in Cold Intimacies (2007) zag als de recentste fase van emotioneel kapitalisme.

Illouz laat zien hoe kapitalisme in de twintigste eeuw zich nadrukkelijk met onze psychische huishouding ging bemoeien. Meer dan zomaar een verlangen om te consumeren of te ondernemen, was emotionele en affectieve hechting van belang: ons meest intieme zelf ook wezenlijk verweven is met ondernemerschap, onze identiteit als een ondeelbaar en onvervreemdbaar bezit dat we strategisch moeten inzetten in publieke en sociale interactie. Het internet, schrijft Illouz in 2007 en dus vóór Web 2.0 en de explosie van sociale media, stelt ons weer voor een nieuwe uitdaging omdat het een ‘supremely psychological technology’ is die ons ertoe beweegt onze persoonlijke ervaringen en identiteit tot object van publieke discussie te maken. Dat doet iets met onze psyche: nadat onze persoonlijke identiteit en emotionele huishouding grondig onder handen zijn genomen door het kapitalisme, stelt het internet ons nu in staat om die persoonlijke, van kapitalisme doordrongen emoties en identiteit weer in de sociale, publieke sfeer te gooien.

Anno 2023 roept de beschrijving van Illouz misschien een zelfgenoegzaam lachje op, een smirk, omdat het allemaal nog veel extremer is gebleken, nog veel erger dan we dachten. Het kader dat ze schetst, biedt echter mogelijkerwijs een verklaring voor de teloorgang van dat laatste beetje politieke optimisme, die smokkelwaar van de romantiek. Die poëtische vorm is wat het werk van Mettes kenmerkt en wat de zinnen omvormt tot een politieke pijl die een antikapitalistische toekomst inschiet.

Die teloorgang is niet noodzakelijk erg, want wellicht was het een verkeerde vorm. Misschien kwam het er altijd al op aan een andere vorm te vinden, zowel voor poëzie als voor de gemeenschap. Juist in dat opzicht is het werk van Alkema, dat allesbehalve het politieke optimisme van Mettes overneemt, zo boeiend om vandaag te lezen. Zinnen circuleren zonder context, ieder boodschappenlijstje is een slogan en iedere slogan is een verantwoordelijkheid die weer terugslaat op jezelf. Hoe blijf je overeind? Het laatste gedicht van de bundel neemt op die manier het begrip zelfzorg onder handen, een noodzakelijk en eigentijds gegeven. Het leunt sterk op parallellie en losse metafoor. Het gedicht begint met de regels: ‘Zelfzorg brengt ons tot ons meest existentiële zelf. / Zelfzorg bij de zelfscankassa’s.’ Het zijn woorden die meer doen dan enkel de oprechtheid van zelfzorg – een tot cliché verworden begrip op de socials – genadeloos onderuit halen. De zelfscankassa en het existentiële zelf: het zelf waar we emotioneel het meest aan gehecht zijn, is een marketingproduct, we moeten zelf de prijs afrekenen. Alkema brengt hier haarscherp het emotionele kapitalisme in beeld: de fictie van ons ‘ware zelf’ wordt als een onbetwijfelbare werkelijkheid geponeerd, waar we koortsig als goudzoekers naar op zoek moeten gaan, zodat we de kleine glinsterende klontjes emotie die we met veel moeite weten op te delven tot in den treure kunnen vermarkten op de socials. Zinloos? Misschien. En toch, toch willen we ons beter voelen, toch blijven we zoeken. De laatste regels van Obelisque luiden:

Zelfzorg in zak en as.

Zelfzorg is bureaucratie.

Zelfzorg aan de klimwand.

 

Ik hou van dit lichaam, maar ik wil me beter voelen.

Keetje tippel is goed terecht gekomen, nu ik nog.

 

Een recensie over Obelisque (2022) van Obe Alkema door Bram Ieven.

het balanseer, Aalst, 2022
ISBN 9789079202904
165p.

Geplaatst op 01/11/2023

Tags: digitale media, Internet, internetcultuur, populaire cultuur

Categorie: Poëzie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.