Samenleving, Signalement

Van de wijs

Pandemie. Hoe corona de wereld verandert

Slavoj Zizek

‘Stop ermee experts te vragen de toekomst na het coronavirus te voorspellen’ – de verzuchting van Mark Lilla, hoogleraar aan de Columbia University in New York, komt te laat voor Slavoj Zizek (1949), want minder dan vier maand na de eerste berichten over een vreemd soort van pneumonie in de Chinese stad Wuhan heeft die een geschrift klaar over wat intussen wereldwijd bekend geworden is als de coronacrisis. Haastwerk?, vraagt u. Wie het boek leest, kan zich niet helemaal van die indruk ontdoen. Haastwerk heeft ook de Nederlandse vertaling, die nu, een maand later, voorligt, aangetast. Slechts één voorbeeld, maar wel een met verreikende consequenties voor de lectuur. De Engelse titel luidt: Pandemic! Covid-19 Shakes the World. Het uitroepingsteken, dat paniek(zaaierij) suggereert, is weggevallen en ‘covid-19’ is ‘corona’ geworden – tot daaraan toe. Maar ‘shakes’ is nooit ‘verandert’ en ‘hoe’ staat er niet. Covid-19 ‘schokt’ of ‘verontrust‘ de wereld, doet de wereld beven, maakt de wereld overstuur, brengt de wereld aan de kook. Dit is geen spijkers op laag water zoeken, want uit de lectuur blijkt dat Zizek niet weet of de wereld zal veranderen en al zeker niet hoe.

Je ziet Zizek twijfelen. Hij begint met een verwijzing naar Hegel, volgens wie het enige wat we van de geschiedenis kunnen leren is dat we niets van de geschiedenis kunnen leren. Maar Zizek wil iets leren of wil conclusies trekken uit wat er gaande is. Hij negeert meteen die andere beroemde uitspraak van Hegel – ‘De uil van Minerva begint zijn vlucht bij valavond’ – die te kennen geeft dat denken volgens Hegel neerkomt op na-denken: het denken neemt een aanvang nadat de feiten zich hebben voorgedaan, het loopt er niet op vooruit.

Deze twijfel, dit onvermogen om ja en neen te scheiden doortrekt het hele boek. Enerzijds wil Zizek iets zeggen over wat ons te wachten staat, wil hij de toekomst voorspellen, anderzijds neemt hij de overweging ernstig ‘dat alles nu mogelijk is’ en ‘dat alles alle kanten opgaat, van de beste tot de slechtste’. Het is mogelijk (en ongetwijfeld wenselijk) dat er een mondiale samenleving ontstaat en een wereldwijde solidariteit, maar het is eveneens mogelijk dat extremistische groeperingen de bovenhand halen en zich beroepen op een door het nazisme beïnvloede ideologie, die ‘zwakken en ouderen laat sterven om de natie te redden en te verjongen’. Zizeks commentaar dat ‘beide alternatieven waar zijn’ kan moeilijk worden tegengesproken, maar helpt ons niet echt verder.

Die dubbelheid of halfslachtigheid houdt aan. Je zou verwachten dat een mondiale samenwerking en solidariteit zich nu aandienen, omdat het coronavirus haarscherp laat zien dat ‘we allemaal in hetzelfde schuitje zitten’. Dit beeld, dat Zizek naar eigen zeggen aan Martin Luther King ontleent, wordt tegelijk bevestigd en ontkend: immers, het coronavirus maakt overal slachtoffers, maar het treft rijken en armen toch op een verschillende manier. Of nog: het virus toont aan dat er in het welvarende Westen nog altijd een groot klassenverschil bestaat en dat de klassenstrijd er verre van gestreden is en het legt meteen de kloof tussen het rijke Noorden en het arme Zuiden bloot.

Het virus herinnert ons eraan dat we biologische wezens zijn. Volgens Giorgio Agamben (1942), de auteur van het veelgeprezen Homo sacer (1998), luiden de quarantainemaatregelen een uitzonderingstoestand in die ons, mensen, berooft van ons bestaan en ons tot het naakte leven herleidt; de coronacrisis illustreert nog maar eens ‘de groeiende tendens om de uitzonderingstoestand van de kampen als een normaal beleidsparadigma door te drukken’. Zizek is het daar absoluut niet mee eens en hij beschuldigt Agamben ervan de reële dreiging die van de epidemie uitgaat, te ontkennen. Volgens mij mist Zizek het punt: Agamben spreekt over een ‘disproportionele reactie’ en vindt het (terecht) merkwaardig dat wij ons massaal zo vlot aanpassen aan de nieuwe regels, dat wil zeggen: onze vrijheden opgeven en normale dagelijkse activiteiten opschorten. Biopolitieke maatregelen worden gemakkelijk opgevolgd, onder meer omdat ze in wetenschappelijke bevindingen gefundeerd lijken. Een ander belastingsysteem echter dat bijvoorbeeld vermogensbelasting invoert, of een nieuw migratiebeleid, stuiten op onkennelijk veel weerstand.

Nog een tweede opvatting doorprikt Zizek als illusoir – met name de idee dat de coronacrisis een soort immanente gerechtigheid zou dienen of een bestraffing zou inhouden voor een decadente levensstijl. Altijd opnieuw herhaalt Zizek dat een virus ‘een dom, zichzelf reproducerend mechanisme’ is, een parasitair wezen waarvan zelfs niet kan worden gezegd of het dood dan wel levend is: het koestert met andere woorden geen vijandige plannen om de mensheid te vernietigen. Tegelijk erkent hij dat de strijd tegen het coronavirus onderdeel uitmaakt van een algemene ecologische strijd: in onze door afval overspoelde wereld hebben we willens nillens habitats gecreëerd waar virussen makkelijker worden overgedragen. De overdracht van ziekten van (wilde) dieren op de mens noemt Zizek ‘een verborgen kostenpost van de menselijke economische ontwikkeling’. De term ‘antropoceen’ valt niet, maar het lijkt erop alsof het toenemend aantal pandemische plagen mede veroorzaakt wordt door de verpletterende aanwezigheid van de mens op aarde.

Kortom, we kunnen niet om het trieste feit heen, aldus Zizek, ‘dat we een catastrofe nodig hebben om de basiskenmerken van de maatschappij waarin we leven te kunnen overwegen’. Maar hij voegt er niet aan toe dat we alleen iets kunnen leren op voorwaarde dat we bereid zijn te erkennen dat wij, mensen, in de catastrofe verwikkeld zijn. Zolang we de catastrofe afdoen als een vervelend anoniem lot of ongeluk dat ons van buitenaf treft, verandert er niets. Met een variatie op Einstein: grote problemen kunnen enkel worden opgelost als eerst het denken en doen waardoor die problemen veroorzaakt zijn, in twijfel worden getrokken.

Maar Zizek eindigt met een positieve noot. Hij ziet de komst van een nieuw soort communisme, dat hij omschrijft als ‘een soort effectieve internationale samenwerking’. Niet voor het eerst houdt Zizek een pleidooi voor ‘het communisme’, en hoewel hij zich duidelijk distantieert van het stalinisme en het maoïsme, blijft zijn oproep eens temeer heel vaag. Hij eindigt zijn boek met ‘het idee van een wereld waarin je een appartement hebt, basics zoals voedsel en water, de liefde van anderen en een taak die er echt toe doet’. Misschien kunnen we dat een fatsoenlijk leven noemen, maar de vraag blijft hoe je zo’n wereld politiek georganiseerd krijgt.

Neen, dit boek toont niet ‘het denkbeest uit Ljubljana op zijn best’, zoals de flaptekst orakelt. Covid-19 shakes the world. De wereld is van de wijs, en Slavoj Zizek deelt in die malaise. ‘The world wags on, zei de goddelijke William Shakespeare in Romeo and Juliet. De wereld waggelt verder, hij kwakkelt, belaagd door biologische, digitale en intellectuele virussen.

 

Recensie: Pandemie van Slavoj Zizek door Dirk De Schutter

UitgeverIJ, 2020
Vertaald door: Menno Grootveld
ISBN 9789083058658
160p.

Geplaatst op 28/06/2020

Tags: Coronavirus, Covid-19, Georg Wilhelm Friedrich Hegel, Giorgio Agamben, Homo sacer, Slavoj Žižek

Categorie: Samenleving, Signalement

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.