Proza, Recensies

Ontregelde eenlingen in sprookjesachtige alledaagsheid

Wanneer de herten komen

Joke van Vliet

In 2011 werd de toen 26-jarige Eugene Ashley uit de Amerikaanse staat Georgia veroordeeld voor het zetten van een tattoo op zijn tweejarige zoontje. Op diens schouder had Ashley de afkorting ‘DB’ (‘Daddy’s Boy’) gezet. Het resultaat van de tattoo is op zichzelf treurig maar wordt nog schrijnender door het verhaal erachter: Eugene Ashley was niet de biologische vader van het kind, maar adopteerde het toen hij met de moeder van het jongetje trouwde. Over het motief achter de daad bleef Ashley vaag. In de rechtbank vertelde hij dat hij dronken was en zich niet kon herinneren dat hij een tattoo had gezet. Dronken of niet; waarom koos hij uitgerekend voor de afkorting van ‘Daddy’s Boy’? En waarom op zijn schouder? Was het een uiting van een freudiaans verlangen om een kind, dat biologisch gezien niet van hem was, alsnog tot ‘zijn kind’ te labelen? Is die tattoo in feite niet een problematisch maar tegelijkertijd tragisch teken van een man die zijn vaderrol wil vervullen, maar geen idee heeft hoe dat moet?

Zou Joke van Vliet ook aan deze situatie (en een dergelijke bijbehorende interpretatie) hebben gedacht toen ze aan het verhaal ‘De jongen en de matroos’ uit haar debuutbundel Wanneer de herten komen begon? In dat verhaal draait het om Jim, die op zijn zevende zijn vader verliest. Zijn moeder laat er geen gras over groeien en slaat de stoere zeebonk Billy aan de haak, die vooral bekend staat om zijn tattookunstwerken. Nog amper gewend aan het idee van een nieuwe man in huis, wordt Jim op een nacht door zijn moeder gewekt. ‘Je zult een echte man worden,’ zegt ze nog. ‘Je moet vader vergeten. Vanaf morgen is Billy je nieuwe vader.’ Zij brengt hem naar de kelder, waar Billy met naald en inkt op zijn nieuwe (stief)zoon wacht. In een raptempo beschrijft Van Vliet hoe Jim wordt vastgebonden door zijn moeder en Billy. Jim protesteert nog, maar zijn moeder steekt een sigaret op alsof er niets aan de hand. Dan laat Billy zijn naald  op Jim los:

‘Jim voelt een knuist rond zijn enkel klemmen. Het doet een beetje pijn, zo hard knijpt de hand. Hij huilt, tot teleurstelling van zijn moeder. Dat ziet hij door zijn tranen heen. Het trilgeluid zwelt aan. Vader Billy pakt een glanzende, dikke naald tussen duim en wijsvinger. Zwarte inkt schiet omhoog door een rubberen slang en Jim voelt een stekende pijn in de bal van zijn voet. Zijn been wegtrekken lukt niet meer. Er zit geen beweging in door de stevige grip van de hand van vader Billy. Jim hijgt van de pijn en zijn oren suizen tot plots al het geluid wegvalt. Het voelt alsof hij zweeft en de pijn ergens anders plaatsvindt, wel in zijn lijf maar een lijf dat is losgeraakt van zijn hoofd.’

Schrijnende semi-realistische sprookjes

Op een beklemmende wijze laat Van Vliet het tafereel symbool staan voor kindermisbruik. Vanaf dat moment beschouwt Billy Jims lichaam als zijn ‘persoonlijke canvas’. Tien jaar lang neemt Billy met zijn tattoos bezit van Jims lichaam en sleurt hij zijn onder getatoeëerde stiefzoon als een bezienswaardigheid mee naar havens om op te treden. De zorgelijke (stief)ouder-kindrelatie, de bijbehorende uitbuiting en de eind negentiende-, begin twintigste-eeuwse setting geven het verhaal iets sprookjesachtigs. Uiteindelijk weet Jim zich los te maken van deze onderdrukking. Zoals Rapunzel en Sneeuwwitje en tig andere sprookjesfiguren gered worden door een prins, zo vindt Jim een nieuw begin in de armen van een smetteloze matroos, die zo puur en (letterlijk) onbevlekt is dat één aanraking al een louterend effect op Jim heeft. Net als in veel sprookjes wordt de ultieme loutering/redding van de held bezegeld met een kus. Wanneer de matroos Jims allereerste tattoo onder zijn voet kust, wordt Jim weer zichzelf: ‘Het is te lang geleden dat mijn huid aanvoelde als iets van mezelf, denkt de jongen, en als de matroos naast hem komt liggen kruipt hij dicht tegen hem aan.’

In de gehele bundel vormen verstoorde familierelaties – of relaties an sich – de rode draad. Zo worstelt Carla in ‘Zwarte kamer’ met de dood van haar zoontje Gijsje. Bijna elke dag wordt ze bezocht door haar buurjongetje. Hij mag ongeveer dezelfde leeftijd hebben als Gijsje, qua gedrag en uiterlijk staat hij in schril contrast met haar zoon. Hoe vaker het buurjongetje haar bezoekt, hoe meer ze hem toch als een surrogaatzoon in haar leven toelaat. Althans, dat lijkt zo. Uiteindelijk probeert Carla op lugubere wijze weer in contact te komen met haar eigen kind.

Of neem Sabine uit ‘De glazen kooi’. Als kind is zij zo erg door haar vader gekleineerd dat haar zelfbeeld en haar beeld van mannen getroebleerd is geraakt. Wanneer Sabina na haar werk bij de skigondels in de après-skihut de nogal zwijgzame maar drinkgrage Rolf ontmoet, trekt ze zonder al te veel woorden bij hem in. Hoe sprookjesachtig haar nieuwe leventje met haar eigen alpenprins ook lijkt, ze raakt stukje bij beetje in dezelfde houdgreep als bij haar vader. Rolf behandelt haar steeds meer als een stuk vlees. Letterlijk. Als een omgekeerde Hans en Grietje propt Rolf Sabine vol. ‘“Hoe meer vetjes, hoe meer Sabine,” zegt hij verlekkerend’. Goed, Rolf houdt Sabine niet letterlijk gevangen zoals de heks dat bij Hans deed.  Hij wil haar evenmin opeten zoals de heks dat wel wilde (al is sinds Freud ook wel duidelijk dat in sprookjes de consumptie van jongens vooral een seksuele connotatie heeft). Dat neemt echter niet weg dat er in beide gevallen sprake is van een verstoorde relatie waarbij de één al dan niet op psychologisch niveau gevangen wordt genomen door de ander. Alleen op de piste in haar gondelhuisje, afgezonderd van alle mensen, voelt Sabine zich vrij. Dat is de ironie van de titel van het verhaal: juist in haar glazen, anonieme kooi voelt ze bevrijding. Dat verandert echter wanneer Sabine zelf moeder wordt. Haar kind heeft net als haar vader een hazenlip. Door zijn uiterlijk wordt ze constant aan haar vader herinnerd. Hoeveel ze ook van het kind houdt, de herinnering aan haar vader en zijn toenmalige beledigingen ontneemt Sabine zelfs in haar glazen kooi steeds meer haar eigenwaarde en autonomie.

Troost via anoniem contact

Dat geldt in zekere zin ook voor kapster Bianca uit het mooie verhaal ‘Zonder afspraak’. Haar zwangerschapsverlof zit er gelukkig op. Hoewel ze haar zoontje met enige moeite bij de kinderopvang heeft achtergelaten, voelt ze zich tegelijkertijd bevrijd dat ze niet meer hoeft ‘te friemelen met drukknoopjes en te wiegen met een dreinende baby’. In plaats daarvan mist ze ‘zachte haren die door haar vingers glijden’. Het lijkt bijna alsof ze troost zoekt in anoniem contact. Ze is niet de enige: een vuilnisman gaat tijdens zijn werk gauw naar de kapper. Wanneer hij in de stoel plaatsneemt, ontdekt ze dat de man kaal is. Toch wil de man geknipt worden. Hoewel ze zich aanvankelijk afvraagt of ze in de maling genomen wordt, speelt Bianca het spel mee. Sterker nog, deze fantasieknipbeurt wordt gaandeweg intiemer dan alle echte voorgangers:

‘Ze zucht en klikt opnieuw de tondeuse aan, stuurt het apparaat vlak langs zijn oorschelp, raakt de lel met de rug van haar hand. Teer als een jong dier, denkt ze, en ze voelt haar maag tintelen. Ze herhaalt de beweging. Wat een tederheid kan er schuilgaan in een klein lichaamsdeel.’

Zoals Carla bij haar buurjongen steeds aan haar zoon moet denken en Sabine uit ‘De glazen kooi’ bij elke aanblik van haar zoontje geconfronteerd wordt met haar vader, zo wordt Bianca via de kale man aan haar pasgeboren kind herinnerd.

In Wanneer de herten komen wordt de herinnering aan familieleden niet alleen via andere mensen geactiveerd. In het titelverhaal heeft Mark zich teruggetrokken in een huisje bij het bos. Als een moderne Adam bewerkt hij zijn gazon alsof hij een nieuw paradijs wil stichten: ‘Dit gazon is de ultieme samenwerking tussen mens en natuur, denkt Mark. Hier zal ik rust vinden, eindelijk alleen met mezelf.’ Hij is amper gesetteld of er komt al een hinde in zijn tuin. In de ogen van het dier herkent hij de verwijtende blik van zijn moeder vanwege zijn vaders dood. Hoewel Mark zich er in het begin nog voor probeert af te sluiten, dringt de hinde zich steeds vaker aan hem op. Zodoende moet Mark zijn verleden letterlijk en figuurlijk onder ogen komen.

Grip op de buitenwereld en zichzelf

In de andere verhalen uit Wanneer de herten komen proberen de ontregelde personages eveneens via de buitenwereld weer grip op hun leven te krijgen. Joke van Vliet doet dat dermate vakkundig dat het een verrassing is dat deze bundel haar debuut is. Ze creëert een prikkelende gelaagdheid in haar verhalen, waarbij verschillende personages steeds met elkaar in contrast staan.  Haar personages voelen zich gevangen in het contact met hun naasten en zoeken desalniettemin – of juist daarom – contact met de semi-anonieme buitenwereld: Jim met de matroos, Carla met het buurjongetje, Sabine met de skiërs die haar niet zien, Bianca met de eveneens naamloze vuilnisman en Mark met de hinde. Van Vliets verhalen bestaan uit ogenschijnlijk doodgewone, alledaagse eenlingen die in magisch-realistische situaties terechtkomen of bij wie het leven een al dan niet sinister sprookjesachtige wending neemt.

 Die originele aanpak valt te prijzen. Het is knap hoe Van Vliet ervoor zorgt dat de werelden in haar verhalen lijken op die van ons, met personages die op het eerste ogenblik uit krantenknipsels lijken te zijn ontsnapt, maar tegelijkertijd vervreemdend zijn zonder dat het ongeloofwaardig wordt. Wellicht dat Van Vliets achtergrond als beeldend kunstenaar hier ook mee te maken heeft. Haar schilderijen zijn net als haar verhalen een mysterieuze en ietwat duistere weergave van de werkelijkheid. Haar portretten ogen zowel alledaags als geheimzinnig: ze kijken je aan, maar laten in hun mimiek niet zien wat ze denken. In plaats daarvan houden sommigen duistere maskers vast, alsof ze zelf ook niet weten hoe ze hun emoties moeten reguleren. Juist in de afwezigheid van die emoties wordt hun ontregelde staat gemarkeerd.

De schrijfregels in de vingers

Dat geldt ook voor de personages in Wanneer de herten komen. Stuk voor stuk zijn ze vanuit een personaal perspectief (hier en daar zelfs alwetend) in de tegenwoordige tijd geschreven. In een vlotte sobere stijl beschrijft Van Vliet hoe de personages zich tot hun wereld verhouden. Ze heeft daarbij vooral oog voor beelden, voor de symboliek van een dier, een kleur, een geur, een natuurbeschrijving. Wat er echt in de hoofden van personages omgaat wordt weinig benoemd. De schrijfregel ‘show don’t tell’ is op elk verhaal van toepassing. Zo gek is dat niet, aangezien Van Vliet aan de Schrijversvakschool in Groningen heeft gestudeerd en daar inmiddels zelf doceert. Zij ademt die schrijfregel. In veel gevallen levert dat mooie verhalen op. Een van de beste verhalen is het eerder genoemde ‘Zonder afspraak’. Hier hanteert Van Vliet een perfecte balans tussen Bianca’s binnenwereld en haar waarnemingen; ze geeft net genoeg van Bianca’s twijfels weer om het geloofwaardig en tegelijkertijd spannend te houden.

Wat hier ook zeker aan bijdraagt is dat het verhaal zich in een redelijk beknopt tijdsbestek afspeelt. In amper een uur wordt Bianca’s twijfel over het moederschap subtiel gekoppeld aan de twijfel om met de fantasie van haar kale klant mee te spelen. Hoewel het moederschap nog onzekerheden teweeg zal brengen heeft de interactie met de vuilnisman Bianca wel een stap in de goede richting gebracht.

Ook ‘De glazen kooi’ is een treffend voorbeeld van een verhaal waarbij de ontwikkeling van de gebeurtenissen en het personage mooi samenvallen. Hier hanteert Van Vliet immers eveneens een evenwichtige verdeling van show en tell. Stukje bij beetje wordt duidelijk dat Sabine helemaal niet zo blij is in haar relatie, maar nergens expliciteert Van Vliet dat. Nee, in plaats daarvan laat ze het zien door middel van beelden, zoals Sabines lijf dat almaar groter wordt of het lege sneeuwlandschap waarin Sabine zich uitkleedt. Op zulke momenten schildert Van Vliet met woorden: ze geeft de juiste informatie prijs om het personage te leren kennen, maar laat nog genoeg aan de verbeelding en interpretatie over.

Te veel show?

Helaas gaat die vlag niet bij elk verhaal op. In sommige verhalen, zoals in ‘De visser’ of ‘De man achter het raam’, wordt er zoveel show toegepast dat de personages niet echt tot leven komen. Ze blijven vooral mysterieus. Dat is in het begin wel intrigerend, maar op de den duur beklijven ze minder. Dat heeft ook met de tijdsprongen te maken. In ‘De visser’ komt Maik op een regenachtige dag een mysterieuze, zwijgzame vrouw tegen die wel wat wegheeft van de kleine zeemeermin. Met haar natte haar en kleding is het of ze net haar staart voor benen heeft verruild. In een mum van tijd gaan ze al samenwonen, wat op zich in sprookjes geen probleem is, maar vervolgens graaft Maik een gat, gaat hij naar Japan om een koi karper te kopen, gaat hij weer naar Nederland om de vijver af te maken en laat hij zijn vrouw samen met de karper in de vijver zwemmen. Het magisch-realistische karakter van het verhaal prikkelt de verbeelding zondermeer, maar het ontbreekt hier net iets te veel aan Maiks binnenwereld. Het tempo is zo hoog dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het verhaal en de betrokkenheid met het personage.

Dit zijn echter uitzonderingen in de overwegend interessante debuutbundel. Over de gehele linie vallen de verhalen op door de beeldende details en vakkundige gelaagdheid. Met haar originaliteit en aandacht voor de complexiteit van de menselijke geest laat Joke van Vliet zien dat ze de ogenschijnlijke alledaagse werkelijkheid telkens weer vervreemdend, beklemmend en intrigerend kan maken.

Recensie van Wanneer de herten komen van Joke van Vliet door Pieter Olde Rikkert.

Querido, Amsterdam, 2022
ISBN 978902146144
176p.

Geplaatst op 07/09/2022

Tags: Freud, magisch realisme, Verhalenbundel

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.