Proza, Recensies

Reynaert verlost

ReinAard

Schelmenroman

Tom Lanoye

Dat Tom Lanoye zich ooit zou meten met Willem die Madocke maecte: het lijkt de evidentie zelf. Is hij niet afkomstig uit Sint-Niklaas, hoofdstad van een streek die overstroomt van liefde voor de Reynaert? Leerde hij de Reynaert niet kennen door zijn leraar Nederlands Anton van Wilderode, die, om Lanoye zelf te parafraseren, het vuur van de literatuur zo wist op te poken dat het nooit meer zou doven? En was hij zelf niet een van de ‘voskens’ in het grootse klank- en lichtspel Reynaert, dat in mei 1973 tot viermaal toe op de Grote Markt van Sint-Niklaas werd opgevoerd?

Maar juist die populariteit van de vos lijkt de reden te zijn geweest waarom Lanoye, die Euripides, Shakespeare, Goethe, Tsjechov en ‘de rest van de reutemeteuten’ (ReinAard, p. 5) niet uit de weg ging, zo lang in een grote boog om dit Vlaamse epos is heengelopen. Was de vos in het Waasland, in Vlaanderen, immers niet vooral wat Lanoye niét kon bekoren? Een uithangbord voor ‘fluitjesbier, eetgelegenheden, taarten en pralines met likeur’ (p. 7). Een icoon van belegen flamingantisme. Of, juist integendeel, zoals in dat zo-even genoemde klank- en lichtspel, in de woorden van Reynaertkenner Yvan de Maesschalck, ‘een gedreven idealist, zo uit het ei van de jaren zestig gepeld’. Té naïef dus, té braaf, té veel ‘een peperkoeken kneus’ (p. 7).

Dat beeld van Reynaert als schalkse guit of vrijheidslievende rebel is in het literair-historische onderzoek van de voorbije decennia danig bijgesteld. Een beslissend moment was de baanbrekende lezing ‘Reynaert primair’, die de toen piepjonge, kersverse hoogleraar Frits van Oostrom op het Nederlands Filologencongres van 1982 ten beste gaf. Kern van zijn betoog was dat het oorspronkelijke (primaire) publiek Reynaert veel negatiever zag dan het beeld van de vos dat de negentiende en twintigste eeuw domineerde. Reynaert was een scalc, jazeker, maar dan in de betekenis die dat woord in de middeleeuwen had: een onbetrouwbare, hypocriete en boosaardige vleier, die alleen uit is op eigen gewin. Dit beeld van de vos als schurk is in het onderzoek van de voorbije decennia dominant geworden. Soms zelfs te dominant, want men verloor wel eens uit het oog dat de Reynaert ook mikte op de lach, of toch zeker op het meesmuilend gegrinnik van het middeleeuwse publiek.

Veertien jaar later bracht de Gentse hoogleraar Joris Reynaert een noodzakelijke nuancering van dit negatieve Reynaert-beeld, in een opstel dat door Van Oostrom in zijn recente boek De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk (2023) terecht ‘een van de beste artikelen ooit over de Reynaert geschreven’ wordt genoemd. Ook al is Reynaert een schurk, toch sympathiseren wij met de vos: vanwege zijn superieure intelligentie, ongetwijfeld, maar ook vanwege het leedvermaak dat zich aan ons opdringt om de wijze waarop hebzucht, schijnheiligheid en domheid door de vos genadeloos worden afgestraft.

Ruim veertig jaar na ‘Reynaert primair’ heeft Van Oostrom in zijn Reynaert-boek die ambiguïteit van de vos voortreffelijk in beeld gebracht: enerzijds is hij oplichter, narcist, zelfs psychopaat, anderzijds is hij door ‘zijn superieure autonomie toch bewonderenswaardig, benijdenswaardig en zelfs navolgenswaardig’ – al voegt Van Oostrom hier voorzichtigheidshalve aan toe:  ‘al was het maar in onze literaire dromen’.

 

Schelm ReinAard

Lanoye heeft Van Oostroms boek duidelijk grondig gelezen, en in zijn proloog erkent hij ruiterlijk – niet toevallig op de plaats waar Willem (ironisch?) de hoofse dame bedankt die hem gevraagd had dese avontuere van Reynaerde te maken – dat het ‘Professor Frits, dé specialist / In vossenzaken’ is geweest die hem bad dat hij zich ‘vastbeet in het wilde beest’. In de ambiguïteit van de vos ligt, vermoed ik, de reden waarom Lanoye zijn ReinAard een schelmenroman heeft genoemd, ook al kan men zelfs in de recentste Reynaert-literatuur steeds weer lezen dat de vos geen schelm is, maar een schurk. Maar is de schelm niet per definitie een schurk die zich ten koste van anderen weet te handhaven en desondanks de sympathie van de lezer krijgt?

Die ambiguïteit lijkt me al aanwezig in de op het eerste gezicht verrassende naam die Lanoye aan zijn hoofdpersonage geeft. Natuurlijk is de naam ReinAard een leugen, en heeft de vos geen reine ziel, zoals Canteclaar helaas voor hem al te laat beseft: ‘Die ploert, / Die slang, die slager die de naam / Van ReinAard nooit zou mogen dragen’. Maar de naam verraadt ook dat de vos in het verhaal het enige dier is dat trouw is aan zichzelf, aan zijn eigen aard. Als dief, als bedrieger en als moordenaar gehoorzaamt hij slechts aan zijn eigen wetten. In zijn woorden: ‘Forever ik! Geen ander nodig – Geen knecht, geen God, geen meester’. In tegenstelling tot al die anderen in het verhaal, ‘ALL the other snokkers […] met praatjes van Eendrachtigheid, / Society and Law and Peace and Piss, / Van Erfgoed tot Geschiedenis, van Bravery tot Stamina, / Van Sacrifice pro Patria’, / Van Patati tot Patata […] Maar krab eens aan die laag vernis? / You’ll be surprised how thin it is, / If there was one at all’.

 

Corrumperen …

Lanoyes versie volgt het plot van het middeleeuwse verhaal zeer getrouw en wie vertrouwd is met de Middelnederlandse tekst hoort ook voortdurend verzen van Willem doorklinken in zijn tekst. Of liever: gedicht. Want Lanoye heeft niet gekozen voor een bewerking in proza, maar voor een vrije variant op het Middelnederlandse vierheffingenvers. Doorgaans schrijft hij achtlettergrepige blanke verzen in jambisch metrum, met een vuurwerk van enjambementen, alliteraties, assonanties, binnenrijmen, middenrijmen en parallellismen die aan zijn strofen van wisselende lengte vaart en dynamiek verlenen, tot ze soms halfweg even blijven hangen aan één woord of een halfvers, of uitlopen op een puntig geformuleerd slotakkoord. In vet gedrukte strofen wordt vaak de stem van de commentariërende verteller hoorbaar, en strofen in rood geven de monologues intérieurs van de vos zelf weer, die met hun rapachtige mengeling van Engelse en Nederlandse straattaal zijn vileine gedachtekronkels perfect weerspiegelen.

De souplesse, de variatie en de welluidendheid van de versificatie, de talrijke, levendige en vaak flitsende dialogen zorgen ervoor dat ReinAard, net als zijn middeleeuwse voorganger, prima geschikt is voor opvoering en voordracht, ongetwijfeld een kolfje naar de hand van zijn auteur. Alleen maakt de lengte – zijn ReinAard is, schat ik, ongeveer tweeënhalf keer zo lang als zijn middeleeuwse voorganger, en een integrale performance zal vermoedelijk al vlug vijf à zes uur in beslag nemen – de tekst allicht geschikter voor een podcast dan voor een live opvoering.

Een vrijmoedige omgang met de middeleeuwse Reynaert dus, waarin de afwijkingen juist bedoeld zijn om de sterkte van de tekst ook voor hedendaagse lezers weer tastbaar te maken, en relevant. Of om woorden van Camille Paglia te lenen die in het motto vooraan in het boek figureren: corrumperen om te verlossen. Zo bespeelt Lanoye onze neiging tot besmuikt leedvermaak door zijn ReinAard nog wreder te maken dan het origineel. De vos stelt zich niet tevreden met de moord op Coppe, maar misbruikt haar stuiptrekking ‘voor het liefdesspel dat zij nooit kende’; tijdens Bruins déconfiture bij de dorpelingen steelt hij niet slechts één hoen van Lamfred, maar moordt hij louter om het plezier het hele kippenhok uit; wanneer hij de zwaar toegetakelde beer bespot, is het zijn bedoeling dat die finaal door hartfalen het loodje legt; na zijn lekenbiecht bij Grimbaart bespringt hij niet alleen een haan, sodat (hem) die plumen stoven (Reynaert, vs. 1717), hij maakt het werk ook af door met één beet diens nek van romp te scheiden.

Maar Lanoyes feest van bloed en pijn beperkt zich niet tot de vos alleen: koninklijke bode Bruin dreigt persoonlijk ReinAards rovershol ‘rechtsgeldig te bestormen’, de vos ‘op zijn klep te slaan’ en diens ‘ruggengraat in twee te stompen’; tijdens zijn mislukte muizenjacht bij de pastoor verliest de kater niet zomaar een oog, maar ‘het spat als een bes uiteen en hangt vervolgens leeg en aan een rode draad te bungelen aan Tybaarts kaak’; zelf verliest de pastoor niet één, maar allebei zijn ballen, en dan nog wel door toedoen van zijn ‘huishoudhulp’;  de van samenzwering tegen de koning beschuldigde beer, wolf en wolvin worden op bevel van Nobel ‘met natte koorden ingesnoerd, zodat het touw, eens opgedroogd, nog harder knellen zou, en schuren’. Het universum van Lanoyes ReinAard is nog gemener, nog gruwelijker, nog sadistischer dan de martelkamer van zijn middeleeuwse collega.

Lanoye heeft ook niet geaarzeld om personages in vergelijking met het middeleeuwse verhaal sterk bij te kleuren. Knap – en dankbaar voor een voorlezer – vind ik de vondst om Pantser de bever vanwege zijn grote tanden te laten lispelen én slissen: ‘Het spuug vloog in het rond wanneer / Hij sprak en vaak verstond geen hond / Waar hij ’t in godsnaam over had’. Met zijn geaffecteerde tongval maskeert de ‘adellijke’ schoothond Courtois ‘een stamboom op de boerenbuiten en een carrière als prostitué’. Van Tybaart maakt Lanoye een zwaarlijvige, vadsige kater, die met tegenzin zijn chaise longue en zijn goed humeur voor een koninklijke, maar gevaarlijke opdracht verruilt. Koninklijke klerk en pennenlikker Botsaart, ‘een dik bebrilde baviaan’, is in tegenstelling met zijn middeleeuwse naam- en vakgenoot niet verbijsterd wanneer hij Couwaarts afgekloven kop uit ReinAards afgedankte ‘pelgrimstas’ haalt, maar rapporteert ‘als altijd vakbekwaam en ongestoord’. Grimbaart de das – door Van Oostrom nog een Gutmensch genoemd – is er tijdens ReinAards lekenbiecht wel zeer op gespitst om alle sappige details te weten te komen van diens geflikflooi met de wolvin: ‘Er is geen mens of Allerhoogste / Die niet daarbij zijn vingers en zijn duimen af zou likken’, waarbij zijn lid als bewijs van ReinAards vertelkracht flink overeind komt te staan. Grimmiger wordt het wanneer Lanoye in de Tybaartpassage de priesterzoon Bernolet vervangt door een dochter, Bernadet, die ’s nachts lastiggevallen werd door haar vader de pastoor en daarom uit woede ‘met vlakke hand het kroonjuweel van haar verwekker’ zo hard wegslaat dat ‘het nog even bleef kleven aan de wand’.

 

…om te verlossen

Met een ingreep als deze ‘verlost’ Lanoye zijn ReinAard uit de veilig-verre middeleeuwen en haalt hij het verhaal naar een onwelriekend heden. Geregeld kruidt hij zijn tekst bij met toespelingen op (Vlaamse) politiek en politici: zo is de leeuw zeker niet toevallig extra gevoelig voor ‘vlagvertoon en samenzang’, zijn zelfs katholieken vergeten ‘wat de portee behelst van Pinksteren’ en ‘leest’ Reynaert wel niet toevallig aan het geknielde gezin van de ontmande pastoor het ‘Nil Arduum Volentibus’ uit het Boek der Farizeeën voor. Dergelijk gesnier blijft echter genietbaar ook voor wie de allusies niet herkent. Fundamenteler voor een goed begrip van de politieke betekenis van heel Lanoyes epos lijkt me Reins uitspraak tegenover Bruin te zijn: ‘Een feit is maar een feit voor wie erin gelooft’. Deze uitspraak had ook al kunnen dienen als motto voor Willems werk, maar is in deze tijd van ‘alternatieve feiten’, ‘fake news’ en influencers extra pregnant.

Hier schuilt mijns inziens de reden voor wat wellicht Lanoyes radicaalste ingreep is in het plot van de ReinAard: het opduiken, al in het eerste hofgeding, van de luipaard Firapeel, raadgever, zeg maar spindoctor van de koning. Wellicht is Lanoye op het idee gekomen omdat de verschijning van Firapeel als een deus ex machina in de allerlaatste (zeventig) verzen van het middeleeuwse verhaal vaak als een zwaktebod wordt gezien. Zelf ben ik het daar niet mee eens: de late en onverwachte verschijning van de luipaard, die voor de middeleeuwers een bastaardleeuw was, behept met alle ondeugden die men aan de leeuw liever niet wilde toeschrijven, onderstreept mijns inziens dat de wereld van Nobel, ook al is Reynaert naar zijn paradijselijke wildernesse ru (Reynaert, vs. 3178) verdwenen, wel definitief door leugen en bedrog wordt beheerst, en dat het woord pais, waarmee Willem zijn verhaal beëindigt, voor altijd de cynische travestie van een wereld impliceert waar enkel nog de wet van de sterkste geldt. Hoe het ook zij, het feit dat Firapeel in Lanoyes versie al van het begin als raadgever van Nobel optreedt, maakt duidelijk dat recht en wetten in Nobels wereld slechts gelden als dekmantel, meer zelfs: als instrumenten voor het uitoefenen van brute macht. In zijn allereerste advies aan Nobel bijvoorbeeld dringt Firapeel aan op respect voor de wet, niet uit eerbied voor het recht, maar wel om de gewenste uitslag te bereiken: ‘We mogen Rein de kans niet laten om / Beroep, zelfs vrijspraak, af te dwingen / Door slordigheid van onze kant’. En zoals blijkt uit zijn allerlaatste advies aan Nobel moet alles, en zeker de waarheid, wijken voor de handhaving van de eigen heerschappij: ‘Bestrijd elk feit / Dat een vergissing suggereert. Val aan, verdraai, ontken, ga wild / Tekeer en accepteer geen jota / van wat Uw kijk zou corrigeren […] Volhard totdat zo’n feit kapseist / En wijkt voor Úw realiteit – Zij is de basis van Uw macht, Uw ware soevereiniteit’.

Nu we voor onze ogen zien hoe gladde demagogen hun macht proberen te vergroten door feiten naar hun hand te zetten en instituties uit te hollen, is het goed dat Lanoye de middeleeuwse vos weer heeft losgelaten. Op onnavolgbare wijze heeft hij deze klassieker gecorrumpeerd én verlost. ‘Voor ieder die er leedvermaak / En lering uit wil trekken’. Vooral dat laatste, valt te hopen.

Prometheus, Amsterdam, 2025
ISBN 9789044653090
328p.

Geplaatst op 24/06/2025

Tags: Camille Paglia, Frits van Oostrom, Joris Reynaert, ReinAard, Tom Lanoye, Willem die Madocke maecte

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

  1. Franco Mosca

    Kort: De Vos behoort tot de oeroude figuur van de trickster. Goddelijk en beestig. Goed noch slecht. Boven? Filosofisch noch politisch echt te plaatsen. Dat is de Achilleshiel bij Tom.
    Wij zijn nog -ondanks de sloper/schrijvers- te moralistisch om deze goede schurk onbevangen te waarderen. Wellicht zal AI ooit een humorvolle finale gestricksterde versie “produceren” In alle geval bravo voor Madocke redivivus (voor het te laat is – want de mens/schrijver vervaagt) en zijn benevolente kriticus.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.