Proza, recensie

Onvoorspelbaarheid van het leven

Het goede kwaad

Samantha Schewblin (vert. Eugenie Schoolderman)

Met haar relatief bescheiden oeuvre neemt de Argentijnse, in Duitsland woonachtige Samantha Schweblin (1978) in de internationale literatuur al een toonaangevende positie in. Haar werk is in meer dan veertig landen vertaald en overladen met diverse prijzen, waaronder recentelijk nog de National Book Award voor Translated Literature voor haar verhalenbundel Zeven lege huizen (2022). Meermaals zijn haar verhalen vergeleken met die van Franz Kafka, Jorge Luis Borges, Shirley Jackson en Flannery O’Connor. Net als die literaire grootheden laat Schweblin de grillige, onbeheersbare kant van het leven zien. Haar stijl is helder, alledaags en zonder opsmuk; haar verhalen hebben doorgaans een net zo alledaags begin, maar al gauw breken fantastische, surrealistische of andere onvoorspelbare wendingen de grenzen van de werkelijkheid open.

Haar geprezen en door Netflix verfilmde debuutroman Gif (2016) is bijvoorbeeld een dystopische, ecokritische vertelling over twee moeders die hun door gif aangetaste kinderen willen redden. In Kleine ogen (2020) wordt aan de hand van robotachtige knuffels de vraag gesteld of en in welke mate technologie werkelijk voor verbinding zorgt. Over de verhalenbundel Mond vol vogels (2023), die onder meer op de longlist stond voor de International Booker Prize 2019, schreef de jury dat haar verhalen ‘spine-tingling and strange’ zijn vanwege de manier waarop Schweblin de grens tussen de alledaagse werkelijkheid en het surrealistische vervaagt. In de bekroonde en eerder genoemde Zeven lege huizen laat Schweblin op geestige en unheimische wijze zien hoe de huizen en, in het verlengde hiervan, de levens van vrouwen vooral worden gedomineerd door leegte, miscommunicatie en beklemming. In die verhalen wordt duidelijk dat huizen lang niet altijd voor zekerheid en geborgenheid staan, maar eerder kunnen desoriënteren en vervreemden.

 

Gekantelde werkelijkheid

Een soortgelijke lijn zet Schweblin ook voort in haar recente verhalenbundel Het goede kwaad. Waar in Zeven lege huizen de (on)veiligheid van het huis werd onderzocht, staat nu het dunne onderscheid tussen goed en kwaad centraal. Door wederom het alledaagse leven om te draaien laat Schweblin zien dat het goede evengoed tot kwaad kan leiden en het kwade misschien wel het goede in gang zet. Niet voor niets is het motto van de bundel ‘In het vreemde schuilt altijd meer waars’. Dit motto, afkomstig uit Brieven van de eveneens gelauwerde en Argentijnse auteur Silvina Ocampo, benadrukt dat een gekantelde werkelijkheid juist kan leiden tot nieuw inzicht.

Het omslag van Het goede kwaad – het beeld ‘Girls in the sun’ van schrijver en schilder Matthew Buckett – alludeert hier ook al mooi op. Dit schilderij van een foto van twee meisjes is een mooi voorbeeld van een gemedieerde en verdraaide werkelijkheid: door het gekantelde perspectief verandert de gezichtsuitdrukking van beide meisjes, krijgen ze meer schaduwen in hun gelaat en is het lastiger om hun intenties in te schatten. Ze lijken zo onschuldig en vol goede bedoelingen, maar zijn ze dat ook? Wie zijn de meiden eigenlijk? Zijn het misschien de dochters van de naamloze vrouw uit het openingsverhaal ‘Welkom bij de club’? In dat verhaal gaat het onder meer om twee dochters die een week voor het zorgkonijn Tonnetje mogen zorgen. Zou deze omslag dan het moment verbeelden waarop de dochters boven Tonnetje hangen?

Bij de ogenschijnlijk goede maar in werkelijkheid onachtzame intenties van de meisjes kunnen kritische kanttekeningen worden geplaatst. Wie heeft er precies baat bij de zorg voor een zorgkonijn? Is dat Tonnetje, die te stevig door de kinderen wordt vastgehouden, of zijn dat de meisjes, die het konijn vervolgens kwijtraken? Kan er nog wel van ‘zorgen voor’ worden gesproken als de kinderen die zorg niet kunnen waarmaken? En hoe goedbedoeld is het idee van de vader wanneer hij, om de meisjes te troosten (dat dan wel), oppert om een nieuw konijn te kopen? Schuilt in die pragmatische maar achteloze houding niet juist nog meer kwaad?

 

Een vastgeroest bestaan

De antwoorden op deze vragen laten zich gemakkelijk raden, zeker met de rest van het verhaal in gedachten. ‘Welkom bij de club’ gaat namelijk ook – of: nog meer – over een naamloze vrouw die op een ochtend besluit man en dochters achter te laten om uit het leven te stappen. Met de eerste zin wordt de werkelijkheid al gelijk op scherp gezet: ‘Ik spring vanaf het uiteinde van de steiger in het water en zink, terwijl ik mijn neus dichtknijp.’ De nuchtere stijl waarmee de handeling wordt beschreven maakt de werkelijkheid extra grillig. Kalm registreert ze haar lichaam onder water; bijna dood staat ze meer in contact met zichzelf dan levend. Maar Samantha Schweblin zou Samantha Schweblin niet zijn als ze die werkelijkheid niet opnieuw zou kantelen: wanneer de vrouw een tijdje onder water zweeft, ervaart ze echte angst: ‘Nooit meer voor- of achteruit kunnen, geen enkele kant op kunnen.’

Ze besluit haar zelfmoordpoging te staken en haar oude leven te hervatten. Het is tragisch om te zien hoe ze de afscheidsbrieven aan haar man en dochters weggooit, het wier uit haar haren spoelt en weer verder gaat met het maken van de lunch alsof er niets is gebeurd. Extra tragisch wordt het wanneer dochters en man ook niets doorhebben van wat er werkelijk in de vrouw omgaat. Zo leeg kan het huiselijke gezinsleven zijn. De dochters merken nog wel op dat de vrouw ‘naar vieze blubber of zo’ ruikt, maar daarmee is de kous af. In plaats daarvan beginnen de dochters over het betreffende zorgkonijn Tonnetje, dat steeds meer een metafoor voor de betreffende vrouw wordt.

Aanvankelijk lijken de vrouw en het konijn eerder elkaars tegenpolen dan gelijken: ‘Terwijl Tonnetje als een doorgewinterde reiziger nieuwe gebieden verkent, ben ik deze vrouw die altijd vastzit op dezelfde plek.’ Wanneer het konijn echter zoekraakt, komen de overeenkomsten tussen vrouw en konijn sterker naar voren. Allebei lijken ze even voorgoed te verdwijnen. Allebei krijgen ze dezelfde achteloze aandacht van man en kinderen. Allebei worden ze ‘gered’ door de problematische en jagende buurman. Hij is het die met zijn jagersoog het konijn vindt, het weliswaar bruut bij de poten vasthoudt maar wel teruggeeft aan het gezin. Op onverklaarbare wijze heeft hij eveneens als enige gezien dat de vrouw zichzelf wilde doden; hij is de enige die aan haar vraagt of het wel goed met haar gaat. Zoals hij het konijn in zijn greep houdt, zo grijpt het idee dat haar buurman haar doorziet ook bij de keel. Ze voelt zich aanvankelijk zijn prooi – ‘Wat ik wil is dat hij me vilt’ – maar ontdekt dat hij in wezen een lotgenoot is. In plaats van de schrik van de buurt is hij juist diegene die de vrouw ‘overeind’ probeert te houden.

Hiermee vervaagt de grens tussen goed en kwaad al enigszins, al kan de hulp van de buurman op zijn beurt ook weer worden bevraagd. Door te zeggen dat ze moet blijven leven voor haar dochters, wordt ze in feite veroordeeld tot haar grootste angst: een vastgeroest leven waarin ze geen kant op kan. Wat dat betreft borduurt het aangrijpende en benauwende ‘Welkom bij de club’ voort op de thematiek van Zeven lege huizen. Ook in dit verhaal gaat het immers om de leegte en verstikking die zo dominant kunnen zijn in de huiselijke gezinslevens van vrouwen. Zoals Tonnetje aan het einde verstrikt zit ‘in de armen van de oudste’, zo zit de vrouw vast in een huis dat alles en iedereen absorbeert en waarin het beklemmende lot van echtgenote en moeder haar naar de keel blijven grijpen.

 

Gelaagde onbeheersbaarheid

Ook in de rest van de bundel wordt meermaals duidelijk dat goede bedoelingen, zoals zorgen voor iets of iemand, extreem nadelige gevolgen kunnen hebben, zeker als de mensen met die ogenschijnlijk juiste intenties niet echt oog voor de ander hebben. In de andere verhalen zitten de vrouwelijke personages eveneens vastgeroest in hun huis en leven. Het verhaal ‘Een fabelachtig dier’ draait bijvoorbeeld om een telefoongesprek tussen de oud-vriendinnen Leila en Elena. De eerste zinnen van dit verhaal zetten gelijk de toon: ‘Bijna twintig jaar na het ongeluk belt Elena me in Lyon. Ik herken haar stem niet, maar zodra ze haar naam zegt, weet ik precies wie ik aan de lijn heb.’ Waar Leila het verleden achter zich lijkt te hebben gelaten – ze herkent Elena’s stem niet meer en is constant op reis – zit Elena nog op precies dezelfde plek als waar twintig jaar geleden haar zoon Peta tragisch om het leven is gekomen. Elena heeft Leila nodig om de herinnering aan Peta levend te houden. Leila is namelijk de laatste persoon die bij Peta was, voordat hij overleed: ze mocht hem naar bed brengen en speelde, om het kind tegemoet te komen, een paardenspelletje met hem. Het is extra zwartgallig dat uitgerekend dat paardenspel de oorzaak is van de dood van het kind. Wat zo lieflijk en onschuldig lijkt, verandert, temeer omdat Leila niet echt aandacht heeft voor Peta’s fantasie, in een tragedie wanneer de jongen even later op eigen houtje het paardenspel voortzet en daarbij uit het raam valt en op de binnenplaats overlijdt.

Zo onbeheersbaar als het leven kan zijn, zo onbeheersbaar wordt ook ‘Een fabelachtig dier’. Aan het einde ontfermt Leila zich niet over Elena en haar man, maar trekt ze juist de deur achter zich dicht en komt ze op bijna sprookjesachtige wijze oog in oog met een gewond paard. Waar ze Peta niet kon redden, wil ze er nu alles aan doen om het paard een beter bestaan te geven. Het einde is echter wel heel abrupt en doet niet helemaal recht aan de sterke opening, maar ondanks – of misschien juist wel door dat gehaaste einde – wordt des te meer duidelijk dat sommige verhalen of gebeurtenissen zich niet laten verklaren.

De onvoorspelbaarheid van het leven komt nog sterker naar voren in ‘De vrouw in Atlántida’. In dit verhaal draait het andermaal om vrouwen die grotendeels vastgeroest zitten in het leven. Om te beginnen zijn er twee zussen die zich tijdens hun vakantie in Atlántida overdag enorm vervelen, maar ’s nachts, wanneer hun ouders slapen, tot in de achtertuinen van anderen sluipen. Ze ontmoeten een dichteres die, vanwege een alcoholverslaving en schrijversblok, op haar beurt ook vastzit in het leven. Als geesten uit een verhaal van Dickens presenteren de meisjes zich aan de dichteres als ‘de inspiratie’. Het is aandoenlijk om te lezen hoe de zusjes zich over de vrouw ontfermen. Met bijna hetzelfde enthousiasme als waarmee de dochters uit ‘Welkom bij de club’ voor het konijn willen zorgen, willen de meisjes het uiterlijk en het huis van de vrouw (wederom worden huis en vrouwelijk lichaam hier gelijkgesteld) op orde brengen.

Net wanneer hun missie geslaagd lijkt, krijgt het verhaal een noodlottige wending, waarmee alle goede bedoelingen overboord worden gegooid en alleen de tragiek overblijft. Bijzonder mooi is de wijze waarop Schweblin het leven van een van de zusjes letterlijk en figuurlijk spiegeltaan dat van de dichteres. Net als in ‘Een fabelachtig dier’ zijn beide vrouwen door het noodlottige verleden veroordeeld tot elkaar.

In de overige verhalen draait het eveneens om de onverwachtse grillen van het leven. In ‘William in het raam’ hangt alles wat van waarde is aan een zijden draadje. De eerste zin van dit spannende verhaal heeft een nuchtere toon, maar een grillige inhoud: ‘Een paar maanden na het bericht dat hij ziek was en kort voordat de behandeling begon, reisde ik naar Shanghai.’ Een schrijver gaat met andere auteurs op residentie, terwijl haar man wordt behandeld voor zijn ziekte. In Shanghai raakt ze bevriend met Denyse, die eveneens een kwetsbare dierbare thuis heeft achtergelaten: haar kat. Zowel de man van de hoofdpersoon als Denyses kat worden met de dood bedreigd. Wanneer op een verjaarsfeestje een van de andere schrijvers over een lugubere, onverklaarbare familiemoord vertelt, krijgt Denyse te horen dat haar kat dodelijk is vergiftigd. Zo lijkt in dit verhaal alles op onverklaarbare wijze met elkaar samen te hangen. Bovendien benadrukt ‘William in het raam’ dat we het leven niet kunnen besturen of beheersen, maar dat het leven ons bestuurt. Iets vrolijks als een verjaardagsfeestje kan in een onverwachtse handomdraai veranderen in een rouwpartij – het ene moment vier je het leven, het andere moment glipt het leven je door de vingers.

 

Zwartgallig geestig, geestig zwartgallig

Ook in ‘Het oog in de keel’ hebben onverwachtse wendingen de overhand. Hierin vertelt een kind over de kleine maar ingrijpende momenten waarop zijn ouders onoplettend zijn. Bij de eerste keer dat zijn vader niet oplet slikt het kind een batterij in, waarna hij vervolgens niet meer kan praten. Bij het tweede moment van onoplettendheid zijn de ouders met het kind op weg naar het ziekenhuis voor de zoveelste operatie. Terwijl ze denken dat het kind op de achterbank ligt te slapen, is het in werkelijkheid ineens verdwenen.

Niet alleen die plotselinge wendingen maken dit verhaal buitengewoon en ongrijpbaar; wat ‘Het oog in de keel’ vooral uniek maakt is het speelse perspectief. Als een alwetende verteller staat het kind boven het verhaal. Hij verlegt de focalisatie afwisselend van zijn vader naar zijn moeder, waarmee hij de indruk wekt dat hij zijn ouders door en door kent, terwijl zijn ouders vanwege zijn onvermogen om te spreken niet tot hem kunnen doordringen. Dit perspectief wordt bijzonder geestig wanneer het kind is verdwenen: ‘Ik ben weg. Ik ben er niet meer. Ik ben verdwenen. De deken is er wel, en mama die uitstapt, maar ik, waar ben ik?’

In het laatste verhaal ‘De Baas op bezoek’ past Schweblin een soortgelijke frisse verteltechniek toe. Thematisch gezien borduurt dit verhaal voort op de andere verhalen: ook nu gaat het om een vrouw die vastgeroest zit in het leven. Zwevend – zoals de vrouw uit ‘Welkom bij de club’ dat zou zeggen – tussen bezoekjes aan haar moeder in het verzorgingstehuis en wachten op de terugkeer van haar dochter, ondergaat de vrouw de sleur van haar bestaan. Die sleur wordt echter doorbroken wanneer een van de bewoners uit het verzorgingstehuis haar om wat kleingeld voor de bus vraagt. Met de beste bedoelingen speelt de vrouw het spelletje mee, ze geeft de oude vrouw wat kleingeld, om vervolgens te ontdekken dat de oude vrouw werkelijk de benen neemt. Uit schuldgevoel ontfermt de hoofdpersoon zich over de oude vrouw en neemt haar mee naar haar eigen huis.

Dat is niet de enige onverwachtse wending: het wordt helemaal ‘op z’n Schweblins’ wanneer vervolgens de bel gaat en de oude vrouw roept dat het haar zoon is. En warempel, de zoon staat inderdaad voor de deur. Het daaropvolgende contact tussen de zoon en de oude vrouw is bijzonder geestig en weerspiegelt precies de combinatie van het alledaagse en vervreemdende die zo typerend is voor Schweblins werk:

 

Even gluurde hij nieuwsgierig de gang met de slaapkamers in, maar keek toen zijn moeder weer aan en glimlachte naar haar.
   ‘Wat is er gebeurd, ma? Hoe is het toch mogelijk dat mensen je geld blijven geven?’
   ‘Je moet weten hoe je erom moet vragen,’ zei ze.
   Ze was stilletjes blij dat de oude vrouw verder niks zei. Ze vroeg de man of hij een kopje thee wilde, en hij zei ja.

 

Niet alleen deze wending en manier van vertellen zijn onverwachts, ook de manier waarop de man tegen de hoofdpersoon praat is buitengewoon. Met haar frisse stijl maakt Schweblin het zwartgallige geestig en het geestige zwartgallig. Zoals de man fysiek het huis van de vrouw binnendringt en controleert, zo houdt hij ook verbaal de controle:

 

Praten lag hem duidelijk meer dan luisteren. Hij vertelde over zijn leven door zichzelf dingen te vragen en er meteen antwoord op te geven.
   Hij zei dat hij een sportschool had achter het winkelcentrum, en vroeg toen, was die sportschool dan ook echt van hem of was hij gewoon een werknemer? De school was geheel en al van hem. Wat hij er zo mooi aan vond was niet spieren kweken of gewichten liften, maar elke dag geconfronteerd worden met zijn eigen grenzen en die overwinnen. Was dat iets wat hij anderen wilde leren? Nou en of, daarom had hij een sportschool.

 

Dat Schweblins verhalen en personages zo kenmerkend tot de verbeelding spreken is overigens zeker te danken aan de sterke vertaling van Eugenie Schoolderman, die ook eerder werk van Schweblin treffend heeft vertaald. In haar vertaling zorgt Schoolderman ervoor dat de herkenbare en tegelijkertijd onwerkelijke wereld van Schweblin karakteristiek blijft.

De onwerkelijke werkelijkheid wordt in het slotverhaal trouwens nog heerlijk opgevoerd: hoewel de zoon aanvankelijk nog beleefd lijkt, verandert hij al gauw in een Tarantino-achtige driftkikker. Terwijl de oude vrouw een dutje doet, richt hij een geweer op de hoofdpersoon: hij wil hij haar bestelen maar tegelijkertijd ook van toegevoegde waarde zijn door het leven van de vrouw te veranderen. Hoewel het einde van dit verhaal ook niet helemaal tot zijn recht komt, gaat dit laatste verhaal wel mooie dialogen met het openingsverhaal aan. In zekere zin is de man uit ‘De Baas op bezoek’ net als de buurman uit ‘Welkom bij de club’: als enige lijkt hij, ondanks of juist vanwege zijn brute benadering, als enige echt oog voor de vrouw te hebben. Net als de buurman uit ‘Welkom bij de club’, houdt hij de vrouw in zijn greep en weet hij werkelijk iets bij haar los te maken. Evenals bij ‘Welkom bij de club’ ligt de werkelijke pijn van de vrouw bij het (on)vermogen om haar rol als moeder te vervullen.

Zodoende heeft Samantha Schweblin met Het goede kwaad wederom een sterke bundel afgeleverd waarin ze door middel van humor en spanning telkens weer verontrustende werelden oproept. Hoewel niet elk verhaal even sterk eindigt, bewijst iedere vertellingdat de grens tussen goed en kwaad niet zo rigide is; het grootste gevaar schuilt misschien wel in onszelf. Als de verhalen uit Het goede kwaad iets bewijzen, dan is dat wel dat de onvoorspelbaarheid van het leven grotendeels wordt beïnvloed door de eveneens onvoorspelbare interpersoonlijke communicatie. Met iedere handeling kan een mens het leven van een ander onomkeerbaar veranderen: een reikende hand kan in werkelijkheid iemand naar de keel grijpen, iemands verstikkende omhelzing is daarentegen wellicht eerder het startschot voor bevrijding.

Een recensie door Pieter Olde Rikkert van Het goede kwaad van Samantha Schweblin.

Meridiaan uitgevers, Amsterdam, 2025
Vertaald door: Eugenie Schoolderman
ISBN 9789493305618
220p.

Geplaatst op 28/09/2025

Tags: Argentinië, humor, Samantha Schweblin, Verhalenbundel

Categorie: Proza, recensie

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.