Overweeg dit sociaal experiment: stel een beginnend kunstenaar aan als assistent van een beruchte culturele superster. Laat de kunstenaar kennismaken met de zoon van haar baas. Breng hen samen onder in het huis van de mentor. Vraag haar vervolgens om haar nieuwe bestaan en het vreemde psychologische krachtenveld te beschrijven.
De Amerikaanse auteur Sigrid Nunez (1951) voerde het experiment daadwerkelijk uit. In 1976 was ze afgestudeerd en probeerde ze voet aan de grond te krijgen als schrijver in New York. Op een voorjaarsdag werd ze gebeld door Susan Sontag (1933-2004), die haar nummer had doorgekregen van The New York Review of Books, waar Nunez enige tijd werkte als redactie-assistent. Sontag was drieënveertig en had zich in het decennium na haar doorbaak met Against Interpretation (1966) ongekend succesvol en snel opgewerkt in de culturele wereld. Ze gold destijds als een gezaghebbende en invloedrijke criticus en werkte op het moment dat ze Nunez belde aan On Photography (1977), het boek dat haar internationaal als essayist op de kaart zou zetten. Ze was echter ook herstellende van een intensieve kankerbehandeling en een borstamputatie. De achterstallige correspondentie had zich opgehoopt en ze kon wel een assistent gebruiken.
Nunez stemde met het voorstel in. Na een paar halfslachtige, quasi-verveelde sessies in het appartement van Sontag, bleek echter dat er op meer dan alleen een werkrelatie werd aangestuurd. Sontag probeerde haar assistent namelijk te koppelen aan haar zoon en huisgenoot David Rieff (1952). Met succes: mede omdat Nunez bedrogen werd door haar toenmalige vriend en in een lastige woonsituatie verkeerde, versleepte ze haar spullen al snel naar de kamer van David. Aan de andere kant van de muur sliep Susan Sontag zelf. Het was het begin van een merkwaardige periode van ruwweg anderhalf jaar:
Was het echt een goed idee om met zijn drieën – Susan, haar zoon en ik – een huis te delen? Konden David en ik niet beter elders iets voor ons tweeën zoeken? Ze zei dat ze geen reden zag waarom we niet allemaal konden blijven samenwonen, zelfs niet als David en ik een kind zouden krijgen. Ze zou met alle plezier in het onderhoud van ons allemaal voorzien, zei ze. En toen ik hardop mijn twijfels uitte: “Doe niet zo conventioneel. Wie zegt dat we moeten leven als alle anderen?”
Decennia later werd Nunez, inmiddels een gearriveerd romancier, door de dood van Sontag aangezet om haar bijzondere ervaringen te boek te stellen. Dat resulteerde in Sempre Susan. A memoir of Susan Sontag (2011), dat dit jaar voor het eerst in Nederlandse vertaling verscheen.
Nabijheid en afstand
In tegenstelling tot sommige collega’s en generatiegenoten was Nunez niet idolaat van Sontags oeuvre: ‘Zoals veel lezers van haar werk vond ik de essays boeiend en de romans moeilijk om door te komen.’ De combinatie van haar kritische afstand en haar uitzonderlijke positie heeft ze gebruikt om een uniek persoonlijk portret van Susan Sontag te schetsen – haar minnaar Rieff blijft daarbij grotendeels buiten beeld. Nunez kon bijzonder dichtbij komen, maar keek consequent met een schrijversoog, dat wil zeggen: nauwkeurig en analytisch. Dat levert enkele zeer gedetailleerde beschrijvingen op van Sontags gedragingen en voorkomen, die een ongekend intieme blik in haar persoonlijk leven bieden. Bijvoorbeeld van haar kleding: ‘Ze droeg altijd broeken (meestal een spijkerbroek) en lage schoenen (meestal sneakers) en weigerde een handtas te gebruiken.’ En zelfs van haar loopje:
Ze deed niet aan sport – ze is haar hele leven niet in vorm geweest – maar zolang het lekker weer was en ze in de stad was, wandelde ze graag. Ze had een trage, ontspannen, ietwat platvoetige tred, niet sierlijk, maar zeker niet onaantrekkelijk. Als ze liep stak ze haar kin omhoog en ze haakte vaak haar duimen om haar tailleband of aan de zakken van haar spijkerbroek.
De schrijver wordt hier benaderd als een personage en de fenomenale, levendige karakterisering van Sontags doen en laten is op zichzelf al reden genoeg om dit boek te lezen.
Toch doet Nunez veel meer dan alleen beschrijven. Op een nonchalante manier, die liefhebbers zal herinneren aan haar eerder vertaalde en met de National Book Award bekroonde roman The Friend (2018), vermengt ze haar observaties met essayistische reflecties. Al herinnerend lijkt ze namelijk ook te willen verklaren waarom Susan Sontag werd zoals ze was: tomeloos ambitieus, ascetisch, geobsedeerd met kunst en schoonheid, militant intellectualistisch en gedreven door een enorme geldingsdrang.
In de eerste plaats komt Nunez in Sempre Susan op de proppen met een psychologische verklaring. Sontags vader overleed aan tuberculose toen ze pas vijf jaar oud was. Dit schiep overigens een persoonlijke band met Nunez, die ook op jonge leeftijd haar vader verloor. Daarna kreeg Sontag een stiefvader, maar ze werd vooral afhankelijk van haar nalatige moeder, ‘een kille, egoïstische, narcistische, wrede vrouw, die Susan nooit genegenheid had getoond, haar begaafde dochter nooit had gestimuleerd, niet eens in de gaten leek te hebben gehad dat ze een begaafde dochter hád.’ Die onverschilligheid zou Sontag het gevoel hebben gegeven nooit goed genoeg te zijn, hoe vaak ze ook in prestigieuze tijdschriften publiceerde of hoeveel boeken ze ook schreef. Het was ‘[e]en wond die nooit heelde’.
Maar waarom dan per se een intellectueel worden, in plaats van een advocaat, chirurg of astronaut? Nunez suggereert dat Sontags bewijsdrang tijdens haar studie definitief vorm kreeg: op de universiteit merkte Sontag dat ze met haar manische werkdrift en leeshonger kon excelleren, wat haar eindelijk bevestiging van autoriteiten opleverde. De ijverige levensstijl paste perfect bij haar. Vandaar dat ze ook op latere leeftijd zo bleef functioneren:
Het blijvende beeld dat ik van haar heb past precies bij dat van een student, een heel fanatieke student: ’s nachts opblijven, omgeven door stapels boeken en papier, speed slikken, kettingroken, lezen, aantekeningen maken, op de schrijfmachine rammen, gedreven, competitief. Ze zou dat briljante essay schrijven. Ze zou als beste van haar jaar eindigen.
In de ogen van Nunez was Sontag dus een eeuwige student, wat ook de spartaanse inrichting van haar woning verklaart: ‘Zelfs haar appartement, absoluut antiburgerlijk, onbeschaamd ongezellig, deed denken aan het studentenleven. Het belangrijkste kenmerk ervan was het groeiende aantal boeken, maar het waren grotendeels pocketuitgaven en de planken waren van goedkoop grenen.’
In Sempre Susan treedt Nunez naast verteller afwisselend op als biograaf en psychoanalyticus. Die keuze maakte het boek al eerder tot een belangrijke bron voor Benjamin Moser (1976). Diens Sontag. Her Life and Work (2019) was een internationale hit en werd dit jaar bekroond met een Pulitzer Prize. De Nederlandse vertaling van deze herinneringen is dan ook niet los te zien van het succes van die biografie.
Moser stelde zich ten doel om de spanning tussen het publieke persona en het privéleven van ‘America’s last great literary star’ in beeld te brengen. Beide Sontagboeken in ogenschouw nemend, valt echter op hoeveel van zijn inzichten reeds in Sempre Susan te vinden waren. Ook Moser richt zich op Sontags gecompliceerde verhouding met haar ouders om haar excentrieke levensloop te verklaren, hoewel zijn interpretatie volgens sommige critici wat te plat of te Freudiaans was. Daarnaast stelde hij dat Sontag niet de coauteur maar de enige schrijver was van The Mind of the Moralist (1959), het bekendste boek van haar eerste man Philip Rieff (1922-2006). Het werd bij het verschijnen van de biografie als een unieke ontdekking gepresenteerd, maar Nunez beweerde bijna tien jaar eerder praktisch hetzelfde. Het inhoudelijke verwantschap tussen deze twee zeer verschillende projecten is duidelijk. De vraag is nu: welk beeld van Susan Sontag krijgt de lezer van deze boeken?
De uitvoerige biografie van Moser gaat tot op het bot. In zevenhonderd pagina’s worden alle inconsistenties, paradoxen en pretenties van Sontag gefileerd. Zo blijkt ze volgens Moser toch niet zo’n originele denker te zijn: de centrale redenering van haar canonieke essay ‘Against Interpretation’ nam ze over van bevriend kunstenaar Paul Thek (1933-1988) en in On Photography leende ze wel heel veel van Walter Benjamin (1892-1940) en Roland Barthes (1915-1980). Haar vroege romans zouden weinig meer zijn dan taaie Nouveau Roman-pastiches, haar toneelstukken en films worden afgeraden.
Sontag krijgt als intellectueel dus flink wat te verduren, maar van de mens zelf blijft nog minder over. Uit Mosers biografie komt ze naar voren als een wereldvreemd wezen dat zich met haar lichaam geen raad wist: toen ze voor het eerst menstrueerde dacht ze dat ze stierf, als volwassene liet ze zich verslonzen en tijdens haar zwangerschap vond ze het niet nodig om ook maar één keer naar een dokter te gaan. Maar het allerergste is haar omgang met andere mensen. Moser beschrijft haar als een grillige, rancuneuze tiran, die haar vrienden bespotte en terroriseerde. Het geeft overigens wel te denken dat de meest ontstellende verhalen afkomstig zijn van geïnterviewde ‘vrienden’, die zich klaarblijkelijk niet geroepen voelden om Sontag in bescherming te nemen.
De anekdotes over haar verhouding met de sterfotograaf Annie Leibovitz (1949) vormen het absolute dieptepunt in de biografie. Sontag weigerde naast het schrijven te werken en toen haar verkoopcijfers slonken, liet ze zich jarenlang onderhouden door de succesvolle Leibovitz, die haar volgens Moser steunde met ruim acht miljoen dollar. Van dankbaarheid, of ook maar enige verstandhouding, leek geen sprake te zijn. Tijdens feestjes vernederde ze Leibovitz door haar te pesten met haar gebrek aan academische opleiding en literaire kennis, tot ze de kamer huilend verliet.
Na het dichtklappen van Mosers biografie is het begrijpelijk als je liever niets meer met Susan Sontag te maken wilt hebben. Sempre Susan heeft echter een ander effect. Hoewel Nunez scherp ingaat op de tekortkomingen van Sontags karakter en werk, toont zij in haar memoires ook steeds haar menselijke kant, die in de biografie meer dan eens door ellendigheid wordt ondergesneeuwd. Prachtig is bijvoorbeeld haar verdediging van Sontags gevoel voor humor, inclusief een lijstje met haar favoriete moppen, waarin Nunez ook aandacht heeft voor haar menslievendheid en vrolijkheid: ‘Laatste opmerking: het uiterlijke kenmerk dat de meeste mensen, afgezien van haar haar, het opvallendst aan haar vonden was haar mooie gulle lach.’
Ondanks haar enerverende sociale leven en haar invloedrijke oeuvre was Sontag volgens Nunez ‘intens ontevreden’. Ze had het idee dat ze het literaire oeuvre waar ze van droomde verkwanseld had met het schrijven van essays en recensies, ze voelde zich miskend als schrijver en ongeliefd als mens. Nunez veroordeelt haar geen moment en laat in dit formidabel geschreven, bijna verslavende boekje de volle mens zien, zonder te zwichten voor een persoonlijke afrekening. Daarom vormt Sempre Susan een perfecte aanvulling op Benjamin Mosers indrukwekkende biografie: bij Nunez krijgen we flitsen van de mens achter het masker te zien, die in hun directheid en alledaagsheid meer dan eens ontroerend zijn. Al lezend leer je Susan Sontag weer bewonderen, zoals ook de jonge Sigrid Nunez dat destijds deed: ‘Geen wonder dus dat ik de kennismaking met haar beschouwde als een van de gelukkigste omstandigheden in mijn leven.’
Recensie: Sempre Susan van Sigrid Nunez door Lodewijk Verduin
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.