Als New York net als Amsterdam een grachtengordel had gehad, dan was Susan Sontag er de ideale bewoonster van geweest. Ze was kosmopolitisch, vooruitstrevend, belezen, scherpzinnig, uitgesproken en zelfbewust. Je zou dat ook anders kunnen formuleren: elitistisch, modieus, betweterig en hooghartig. Beide kanten krijgen in de omvangrijke biografie die Benjamin Moser over haar geschreven heeft de volle aandacht. Het resultaat is een even bewonderend als ontluisterend portret van een schrijfster die in Amerika een onuitwisbaar stempel heeft gedrukt op haar tijd. Tegelijk is het een indringende beschrijving van die tijd zelf, althans voor zover en zoals die werd waargenomen vanuit het milieu waarin Sontag de intellectuele scepter zwaaide.
Dat het zover kwam lag niet direct voor de hand. De vrouw die op 16 januari 1933 als Sue Rosenblatt in New York geboren werd, sleet het grootste deel van haar jeugd in de cultureel weinig stimulerende kleinstedelijkheid van Californië en Arizona. Haar achternaam kreeg ze van haar moeders tweede echtgenoot, die net als haar eerste vader jong zou overlijden. Met haar moeder, even geobsedeerd door Hollywood-glamour als door de fles, zou ze haar leven lang een haat-liefdeverhouding onderhouden.
Maar de literatuur redde haar. Zelfs in het toentertijd nogal achterlijke Tucson (Arizona), waar ze belangrijke opvoedingsjaren doorbracht, las ze alles waarop ze haar hand kon leggen. In de eerste plaats was dat de reeks klassieke werken die ze in een kantoorboekwinkel ontdekte achter tijdschriften van deels dubieuze inslag. Met haar fenomenale geheugen legde ze daarmee de grondslag voor haar indrukwekkende eruditie, die al snel ook muziek, beeldende kunsten, opera, film en fotografie zou omvatten. Er loopt een onmiskenbare lijn van de scholier die (veel) meer gelezen had dan haar docenten naar de diva van de Hogere Cultuur die zij op rijpere leeftijd worden zou.
Interpretatie
Maar recht loopt die lijn niet. Of beter: lijkt ze niet te lopen. Wanneer de naam ‘Susan Sontag’ in 1964 bijna van de ene dag op de andere bij iedereen die er in de culturele wereld toe doet op de lippen komt, is dat met een artikel dat het onderscheid tussen hoge en lage cultuur tot de grond toe lijkt af te breken. Sontag schreef ‘Notes on Camp’ nadat ze kennis had gemaakt met de kring rond Andy Warhol en diens oeuvre. Anders dan bij de grote klassieke werken leek daarin elke diepzinnigheid te worden geschuwd. Het werk was pure oppervlakte, een ‘esthetisch fenomeen’, zoals Sontag het in haar essay noemde. Daarin konden ‘alle objecten gelijkwaardig’ worden en Het Zwanenmeer, King Kong, Flash Gordon en de opera’s van Bellini moeiteloos in één adem worden genoemd. Het ding was wat het was, niet een metafoor voor iets anders, aldus Sontag. Niet voor niets zou dit essay de afsluiting vormen van de twee jaar later verschenen bundel Against Interpretation.
Sontags essay werd als vernieuwende, jonge stem op het intellectueel-artistieke toneel enthousiast ontvangen én weggehoond als ondergang van alle beschaving: een omineuze voorbode van het postmoderne anything goes van de jaren ’80. Dat laatste was maar gedeeltelijk terecht. Zoals Sontag zelf later zou opmerken, veronderstelde het positieve smaakoordeel over camp ‘nog steeds de oudere, hogere standaarden van onderscheidingsvermogen’. Met andere woorden: de voorwerpen van het ‘smaakvolle’ mochten dan veranderen, de structuur van de scheidslijnen bleef dezelfde.
Onder de schijnbare emancipatie van het banale bleef zich dus een onverminderd elitisme verbergen: ‘het gevoel erbij te horen’, zoals Moser het noemt. Hogere cultuur kenmerkt zich volgens de Franse socioloog Pierre Bourdieu (in zijn boek De la distinction uit 1979) nu eenmaal door een enigszins pervers spel waarin de ingewijden zich voortdurend weer weten te onderscheiden van de brede massa ‘liefhebbers’. Op de smaak van die laatsten zijn zij altijd één stap vooruit. Wat gisteren gold als le dernier cri, tekent vandaag de goedgelovige volgzaamheid van een klasse die amechtig probeert te zijn wat zij niet is – en zich daarmee de risee maakt van de culturele smaakmakers en trendsetters.
Het was deze code van culturele distinctie die Sontag zich al jong had voorgenomen te ‘kraken’, aldus Moser, en daarin betoonde zij zich vanaf dit essay méér dan succesvol. Niet alleen ontrafelde zij het mechanisme van die code, ze wist haar ook met één slag om te draaien tot een nieuwe vorm van distinctie. In plaats van de cultuur te nivelleren werd er door haar, nog steeds volgens Moser, ‘een nieuwe hiërarchie gedefinieerd’, met een nieuwe toonaangevende klasse van ‘ons-kent-ons’. En deze nieuwe ‘aristocratie van de smaak’ zag ze vooral terug in het ‘gevoel voor esthetiek en ironie’ onder de zich op dat ogenblik rap emanciperende homoseksuelen, aangevuld met de ‘Joodse ernst op moreel gebied’.
Sontag zelf behoorde tot beide groepen en dat maakte haar bij uitstek geschikt voor de sterrenstatus die zij vanaf dat moment in de beau monde van geld en culturele chic zou genieten. Haar distinctie werd extra onderstreept door de grote verering voor de Europese cultuur en literatuur die zij al vroeg had opgevat. Als student (later maakte zij er zelf ‘scholier’ van) interviewde zij Thomas Mann, die in Los Angeles niet ver van haar ouderlijk huis woonde, en was daar diep van onder de indruk. Notes on Camp schreef ze in Parijs, waar zij tot haar dood veelvuldig, vaak voor langere tijd, zou verblijven. Against Interpretation bestaat voor een belangrijk deel uit essays over Pavese, Lukács, Ionesco en Franse auteurs als Simone Weil, Camus, Leiris, Lévi-Strauss, Sartre, Sarraute en Artaud of filmmakers als Godard, Bresson en Resnais. Drie jaar later voegde ze daar in haar bundel Styles of Radical Will Bataille (door Moser merkwaardig genoeg ‘onbeduidend’ genoemd), Réage en Cioran aan toe.
French Theory
Helaas laat deze over het algemeen zorgvuldige biografie het nogal afweten waar het de kennis van Sontags Franse inspiratiebronnen zelf betreft. Beweren dat Susan Sontag niets met mystiek had, zoals Moser doet, is één ding; datzelfde te beweren over Cioran, zoals Moser in zijn weergave van haar essay over hem direct daarop doet, is iets anders. Ciorans groeiende reserve jegens de mystiek kwam juist voort uit het feit dat hij er juist te véél ‘mee had’. Alleen bleven de mystieke ervaringen van zijn jeugd gaandeweg uit. Wat resteerde was de nostalgische hunkering daarnaar die in de mystieke literatuur acedia heet en die Ciorans werk zijn specifieke melancholische ondertoon geeft. Sontag zelf spreekt in haar essay nergens over Ciorans mystiek.
Dat is misschien een detail, maar in zijn lofwaardige ijver Sontags genie te laten schitteren vergeet Moser wel eens hoeveel zij in werkelijkheid aan haar Franse bronnen te danken had. Noch Against Interpretation noch haar boek On Photography uit 1977 was denkbaar geweest zonder het in 1957 verschenen Mythologies van Roland Barthes, dat door Mosel wel genoemd maar nauwelijks op waarde geschat wordt. Niet alleen omdat Barthes daarin al beschreef hoe elke afbeelding bijna automatisch het voorwerp wordt van onbewuste interpretatie en deze daarmee ‘ontmaskerde’, maar ook omdat hij de fotografie – zelfs in de meest banale gestalten daarvan in reclame en jounalistiek – al volkomen serieus nam als voorwerp van verborgen betekenissen.
Dat we bij het waarnemen van wat dan ook uiteindelijk niet om ‘interpretatie’ heen kunnen (want zonder haar bestaat er voor ons geen levenswereld) is iets dat Sontag uiteindelijk ook moest erkennen. ‘Ze geloofde niet echt dat inhoud niet bestond’, schrijft Moser later, maar was ‘geïnteresseerd in de verschuiving van het onderzoek naar wat iets betekent – de klassieke taak van de kritiek – naar hoe die betekenis tot stand komt’.
Met die constatering is de biografie inmiddels aangeland in de jaren ’80, wanneer de Amerikaanse academische wereld zich massaal bekeert tot wat in de VS ‘French Theory’heet: een nogal eenzijdige lezing van Franse auteurs als Derrida, Foucault, Deleuze en Baudrillard, die via die Amerikaanse omweg gezichtsbepalend is geworden voor een belangrijk deel van hun receptie. Dat strekte deze auteurs niet tot hun voordeel: met zijn waarheidsrelativisme zou dit ‘postmodernisme’ – zo luidt inmiddesl het cliché – de weg hebben geplaveid voor de ruk naar rechts onder Ronald Reagan en volgens sommigen zelfs voor de tweets van Donald Trump. De werkelijkheid is aanzienlijk genuanceerder, gecompliceerder en vaak zelfs tegengesteld daaraan.
Sontags verhouding tot deze denkers moet volgens Moser nogal tweeslachtig zijn geweest. Enerzijds schurkte zij met haar verzet tegen ‘interpretatie’ (en dus de idee van ‘diepere waarheid’) nogal ongemakkelijk tegen deze denkers aan; aan de andere kant moest ze weinig van hen hebben. Kennelijk zag ze niet hoe dicht haar eigen vraag ‘naar hoe betekenis tot stand komt’ in de buurt komt van het deconstructie-denken van Derrida, die wél vaststelt dat ‘waarheid’ een problematisch begrip is, maar dat daarmee (anders dan de Amerikaanse interpretatie van ‘French Theory’ wil) nog niet op de mestvaalt gooit. Van een scherpzinnig denker als Sontag had je méér doorzicht verwacht, en van haar biograaf meer kennis van zaken.
Voor één keer liet Sontag zich zich kennelijk op sleeptouw nemen door de communis opinio van de Amerikaanse intelligentsia. Meestal legde ze aanzienlijk meer onafhankelijkheid aan de dag – al pakte ook dát niet altijd gelukkig uit en liet de stelligheid waarmee ze haar gedurfde standpunten aan de man bracht zich soms weinig gelegen liggen aan nuances. Zo liep haar terechte woede over de oorlog in Vietnam na een bezoek aan Hanoi in 1968 uit op een frontale veroordeling van de Verenigde Staten als geheel, waarmee ze minder haar status van onafhankelijk auteur dan die van wereldvreemde intellectueel bevestigde.
Symbool
Dat was geen geïsoleerd voorval. Vervreemding is zo niet dé dan toch in ieder geval een van de grondtrekken van deze biografie. Als ‘denk-beest’ onderhield Sontag een ongemakkelijke verhouding tot haar eigen lichaam, zo noteert Moser vele malen. Ontluisterender nog is dat zij dat ook deed tot haar directe omgeving. ‘Zij nam de mensen om haar heen waar alsof het personages waren in een boek’, merkt een van haar vrienden op. Keer op keer beschrijft Moser de beschamende botheid waarmee zij zich in het sociale verkeer kon bewegen en de verblinding waarin haar ontging wat voor ieder met een klein beetje gezond verstand evident was.
Daardoor kon Sontag echter wel uitgroeien tot de intellectuele versie van de Hollywood-ster, die eveneens een beetje larger than life is. Dat er achter haar robuuste zelfverzekerdheid veel twijfel en soms wanhoop schuilging, past goed in het beeld van de enigszins tragische heldin dat Moser in deze biografie schildert. Haar persoonlijk bestaan en (voornamelijk lesbische) liefdesleven verliepen meestentijds chaotisch, zo niet rampzalig. Haar worsteling met de kanker die haar al vrij jong overviel en waaraan ze na ogenschijnlijke genezing toch nog in 2004 zou overlijden, verliep aanzienlijk minder stoïcijns dan je zou mogen verwachten op grond van haar boek Illness as Metaphor waarin ze in 1990 haar ziekte-ervaringen verwerkte – zonder daar overigens op enig moment een ego-document van te maken.
Met haar boeken (zoals tegen het eind van haar leven het indringende Regarding the Pain of Others, waarin ze gruwelijke oorlogsbeelden analyseerde, inclusief de recente martelfoto’s uit de Abu Ghraib-gevangenis in Bagdad) én haar publieke rol (zoals haar opvoering van Becketts Wachten op Godot in het belegerde Sarajevo) werd Susan Sontag het zinnebeeld van een heel tijdperk – zij het in de VS meer dan in Europa. Een ster was zij in het Nieuwe Continent; een gerespecteerd schrijfster in het Oude Continent, dat haar een doorslaggevende intellectuele en culturele voedingsbodem bood. In dat opzicht is het passend dat zij op het kerkhof van Montparnasse begraven ligt in het gezelschap van Sartre, de Beauvoir, Cioran, Barthes en anderen in wier kantlijnen zij een groot deel van haar werk schreef.
Voor Amerika was Susan Sontag misschien nog wel meer een symbool dan een auteur. Zij was de ‘grote Cultuur’ en bleef de zeggingskracht daarvan belichamen, ook al kwam deze in de loop van haar leven steeds meer onder het spervuur te liggen van de Cultural Studies en hun strijd voor ‘dekolonisatie’ en tégen de Oude Witte Mannen van de culturele canon. In weerwil van haar – soms modieuze – radicaliteit werd ze ten slotte tot een teken van tegenspraak bínnen de ‘grachtengordel’-intellectualiteit die ze zo glorieus beheerst had. Ook van déze ultieme onwil zich in haar ogenschijnlijke ‘ouderwetsheid’ aan te passen aan de wispelturigheden van de dag getuigt deze biografie op indrukwekkende wijze.
Recensie: Sontag. Haar leven en werk van Benjamin Moser door Ger Groot.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.