Proza, Recensies

Een boek over een huis, of toch gewoon over een SS’er

De opgang

Stefan Hertmans

De Tweede Wereldoorlog is de voorbije jaren in Vlaanderen uitgegroeid tot een plaats van ongemeen boeiende ontmoetingen tussen literatuur en geschiedschrijving. Historici erkennen de meerwaarde van literaire technieken voor de reconstructie van het verleden, literatoren doen een beroep op de expertise van academische historici. Dat heeft vele opmerkelijke resultaten opgeleverd, met sterk verschillende doseringen van feit en fictie, en ook met diverse gradaties van betrokkenheid van de auteur bij de materie. Jeroen Olyslaegers koos in Wil (2016) zonder meer voor de historische roman, maar documenteerde zich grondig en liet zich daarin bijstaan door de historicus Herman Van Goethem. Deze laatste schreef met 1942. Het jaar van de stilte  (2019) dan weer een academisch boek, maar opteerde voor het dagboekgenre om de authenticiteit van zijn verhaal te verhogen. Zowel Olyslaegers als Van Goethem werden gedreven door hun positie als Antwerpenaar die in het reine probeert te komen met de uitzonderlijk pijnlijke rol die zijn stad heeft gespeeld in de grootschalige moord op de Joodse bevolking. Bij Van Goethem speelde op de achtergrond ongetwijfeld ook de betrokkenheid van zijn eigen grootvader bij de collaboratie. Volop naar de voorgrond verschuift de relatie met een collaborerende grootvader in Drieman (2020), een intrigerende  graphic novel van de jonge kunstenaar Wide Vercnocke. Die grootvader, de Vlaams-nationale dichter Ferdinand Vercnocke, verschijnt op zijn beurt kort in Het verdriet van Vlaanderen, het literaire non-fictieboek dat Kristien Hemmerechts in 2019 liet verschijnen. Daarin positioneerde Hemmerechts zich als de onwetende buitenstaander die door de televisiereeks De kinderen van de collaboratie (2019) werd geprikkeld om twee geïnterviewden bij de hand te nemen in hun zoektocht naar het collaboratieverleden van hun eigen ouders.

En nu is er ook Stefan Hertmans. Terwijl de relatie met zijn grootvader hem in het gevierde Oorlog en terpentijn (2013) naar de Eerste Wereldoorlog had meegevoerd, blijkt hij met de Tweede Wereldoorlog verbonden te zijn via een huis in het Gentse Patershol dat hij twintig jaar heeft bewoond. Eerder had het immers onderdak geboden aan het gezin van Willem Verhulst, een van de meest gevreesde SS’ers van Gent. Het huis en zijn bewoners vormen het voorwerp van De opgang, een boek dat Hertmans en uitgeverij De Bezige Bij resoluut als een roman presenteren. Alleen al het feit dat Hertmans zijn boek met een verantwoording laat beginnen, toont echter meteen dat het ook iets anders dan een roman wil zijn. Die verantwoording bevat zelfs zoiets als wat academische historici een historiografische situering zouden noemen. Hertmans gaat er immers de kritische discussie aan met het boek dat Willem Verhulsts zoon, de inmiddels overleden Gentse mediëvist Adriaan Verhulst, in 2000 over zijn vader schreef. De bewering dat De opgang niet een zoveelste verhaal van een SS’er wil zijn – ‘die zijn er al genoeg’ – doet dan ook niet helemaal overtuigend aan. De vele historische illustraties en de bibliografie versterken nog de hybride indruk die het boek wekt.

In de eerste helft van De opgang weet Hertmans meestal de illusie op te houden dat het inderdaad om een roman gaat. De stiltes van zijn bronnen vult hij, zoals het een romancier betaamt, ongegeneerd in met zijn eigen verbeelding en virtuoze stijl. Het levert een even intrigerend als geloofwaardig beeld op van de Werdegang van de jonge Willem Verhulst – een beeld dat in vele opzichten rijker is dan wat een academische tekst kan bieden. Juist omdat in de verantwoording historiografische ambities worden uitgesproken, ervoer ik als historicus niettemin ook enig ongemak – hetzelfde ongemak dat de nochtans literair bevlogen historicus Johan Huizinga bekroop bij het lezen van histoires romancées. Het blijft immers meestal onduidelijk waar de bronnen eindigen en waar de verbeelding begint. En wanneer Hertmans zijn zoektocht naar bronnen wel expliciet vermeldt, stoort soms het nogal halfslachtige karakter ervan. Over de achtergrond van de eerste echtgenote van Willem Verhulst, de in New York geboren, Duits-Joodse Elsa Meissner die in Vilvoorde met een bakker gehuwd was, schrijft Hertmans bijvoorbeeld geen informatie te hebben gevonden. Zijn vraag bij The Genealogy Institute in het Center for Jewish History in New York leverde immers niets op. Maar heeft hij ook gezocht in de onmetelijk rijke dossiers van de vreemdelingenpolitie, die zich in het Algemeen Rijksarchief bevinden?

In de loop van De opgang krijgt de zoektocht naar de bronnen een steeds grotere rol. Bovendien zwicht Hertmans alsmaar meer voor de begrijpelijke drang om deze fascinerende documenten rechtstreeks aan het woord te laten en wil hij zijn lezers steeds minder door stilistische hoogstandjes behagen. Daardoor vervelt de roman geleidelijk tot wat hij onderhuids al vanaf het begin was, namelijk een literair non-fictieboek. Voor wie vooral naar goede bellettrie op zoek is, kan dit een ontgoocheling zijn; wie De opgang leest om historische inzichten te verwerven, wordt door dit laatste gedeelte het meest bevredigd. Directe actualiteitswaarde krijgt het boek bovendien wanneer Hertmans zijn vondst beschrijft van een lovende redevoering die de Antwerpse burgemeester Bart De Wever, toen districtsraadslid voor de Volksunie in Berchem, in 1997 hield bij de negentigste verjaardag van de jarenlange minnares en derde echtgenote van Willem Verhulst, Griet Latomme. Hij roemde daarin haar niet-aflatende engagement voor het Vlaams-nationale leven, maar vermeldde niet dat in de rusthuiskamer waar zij verbleef een ingekaderd portret van Hitler op de kast stond.

Dat het tweede deel van het boek vanuit historisch oogpunt het meest beklijft, heeft ook te maken met het feit dat de eigenlijke ziel van het huis, Verhulsts echtgenote Harmina – Mientje – Wijers, hier meer op de voorgrond komt. In vele opzichten is haar leven eindeloos veel rijker en interessanter dan dat van haar fanatieke en onsympathieke echtgenoot, van wie ze na de oorlog grotendeels gescheiden leefde. Met haar orthodox-protestantse achtergrond bleef de Nederlandse Wijers zich stug verzetten tegen wat ze als de heidense hybris van haar echtgenoot beschouwde, en zorgde ze er eigenhandig voor dat haar kinderen van de collaboratie verwijderd bleven. Ze kon niet beletten dat ze met de Kinderlandverschickung een zomer in Duitsland doorbrachten, maar wel dat ze daarbij een uniform droegen; ze ontzegde hun bovendien de toegang tot een ruimte in het huis waar een Hitler-buste op de schouw prijkte – een buste die ze later zelfs naar een zolderkamer verbande. Hoewel diezelfde religieuze overtuiging haar ervan weerhield te breken met haar wettige echtgenoot en dus met het collaboratiemilieu, verdienen haar handelingen toch een verzetslabel. Dat het huis van Wijers na de oorlog evolueerde van een toevluchtsoord voor gewezen collaborateurs naar een ontmoetingsplaats voor humanistische intellectuelen, toont nogmaals wat voor een fascinerende vrouw zij geweest moet zijn.

Pas laat komt de lezer te weten dat Harmina Wijers in 2013 al de hoofdpersoon vormde van het boek Dochter van een fantastische moeder,dat Aletta Verhulst schreef als antwoord op Zoon van een ‘foute’ vader (2002) van haar broer Adriaan. Dat het boek in eigen beheer moest verschijnen, is misschien typerend voor de mate waarin de culturele elite in Vlaanderen nog altijd gebiologeerd is door de collaboratie, maar slechts sporadisch aandacht besteedt aan mensen die weigerden in de collaboratie te stappen. Het kan er ook op wijzen dat we de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog nog altijd in de eerste plaats als een geschiedenis van mannen zien. Hoe dan ook, ik vind het jammer dat Hertmans dit boek én de dagboeken die Harmina Wijers jarenlang bijhield niet als uitgangspunt heeft gekozen voor De opgang. Een dergelijke focus zou de logische consequentie zijn geweest van zijn keuze om de geschiedenis van het huis en zijn bewoners te schrijven. Harmina bewoonde en bezielde het immers gedurende decennia, Willem was er het grootste deel van de tijd afwezig. Indien Hertmans Harmina centraal had geplaatst, zouden de met veel oog voor detail geschreven passages over zijn eerste bezoek aan het huis in 1979 ongetwijfeld beter hebben aangesloten bij het historische verhaal waartussen ze zijn geweven. Door vanuit het verhaal van Willem Verhulst te vertrekken, heeft Hertmans ondanks zijn goede voornemen toch vooral een zoveelste – weliswaar bijzonder mooi – verhaal van een SS’er geschreven.

 

Recensie: De opgang van Stefan Hertmans door Marnix Beyen

De Bezige Bij, Amsterdam, 2020
ISBN 9789403101316
412p.

Geplaatst op 30/01/2021

Tags: Bart De Wever, Collaboratie, De opgang, Harmine Wijers, Herman Van Goethem, Jeroen Olyslaegers, Kristien Hemmerechts, Stefan Hertmans, Tweede Wereldoorlog, Wide Verknocke, Willem Verhulst

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

  1. Erik A.

    Knappe recensie, en ik deel voor het grootste deel de teneur ervan. Echter, halfweg het boek, blijft mij vooral de betuttelende stellingen en het tendentieuze karakter van het boek bij: nergens wordt ook maar enigszins de redenen voor de collaboratie beschreven. Namelijk de onderdrukking van alles Vlaams door een franstalige bourgeoisie, en dat sinds de “creatie” van België.

    Beantwoorden

  2. Manu Vanhaverbeke

    Die nationalisten kruipen uit alle gaten. Als u denkt niet gelezen te hebben wat u stelt, dan is dat omdat u niet op elke bladzijde een halve bladzijde daarover iets vond. Als u dus zegt ‘nergens ook maar enigszins’, dan dwaalt u en dan lijdt u net als Willem Verhulst aan het calimerocomplex. Of u hebt het boek niet gelezen, dat kan ook nog.

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.