Proza, Recensies

Vertrouw nooit een snoephuis

Het snoephuis

Jennifer Egan (vert. Arjaan & Thijs van Nimwegen)

Eerst een bekentenis: mijns ondanks kruipen er rillingen over mijn rug zodra in een roman, kortverhaal of gedicht gerept wordt over Instagram of vergelijkbare moderne technologie (als er een zinnetje staat als ‘hij scrolde langs haar Instagram-posts’): ik trek dan een grimas en moet even wegkijken. Wat ogen zulke termen toch ontegensprekelijk lelijk op een blad! Nu is deze afkeer moeilijk rationeel te beargumenteren; het heeft, ogenschijnlijk, met persoonlijke smaak of voorkeur te maken. En dat zou geen rol mogen spelen bij het vellen van een oordeel (maar wat is die intuïtie toch moeilijk uit te schakelen).

Jennifer Egans (1962) laatste worp, Het snoephuis (vertaald vanuit het Engels door Arjaan en Tijs van Nimwegen, oorspronkelijke titel The Candy House), zou daarom mijn afkeer moeten oproepen, want het is (net als haar grote succes uit 2011, A Visit from the Goon Squad, waarin al enkele personages figureerden die hier terugkeren) wat we een internetroman zouden kunnen noemen, een betrekkelijk recent genre waarin de invloed van technologie, het internet en sociale media op onze hedendaagse samenleving gepeild en beschreven wordt. Logisch dus dat de objecten en termen die mijn afkeer oproepen veelvuldig in het werk voorkomen, – maar Egan komt ermee weg: de verhaalwereld die ze oproept is bezwerend en de personages zijn levendig en memorabel; bovendien maakt die moderne technologie niet zomaar deel uit van haar fictieve wereld, maar is ze het voorwerp van Egans scherpzinnige en humane analyses en overpeinzingen, die gestalte krijgen in de levensloop en de woorden van haar personages.

Als fictioneel bouwwerk is Het snoephuis een indrukwekkende krachttoer: veertien keer springt Egan van het ene personage naar het andere, zonder dat iemand tweemaal een hoofdstuk voor zich opeist. Allemaal hebben ze op de een of andere wijze, rechtstreeks dan wel onrechtstreeks, iets met elkaar te maken, zodat ze elkaar ook vaak tegenkomen of vernoemd worden. Er wordt veelvuldig gesprongen in de tijd, gaande van de tweede helft van de twintigste eeuw tot 2034, maar nooit verliest Egan de verschillende kluwen uit het oog, ze heeft altijd nog de touwtjes in handen. Er zit ook een methode in Egans waanzin, want de rode loper voor een nieuwe ‘protagonist’ wordt in elk hoofdstuk altijd al uitgerold doordat hij of zij daar een prominente bijrol in vertolkt. De sprong is niet willekeurig.

Beginnen doen we met Bix Bouton, die als spilfiguur van alle andere verhalen kan fungeren, omdat hij de entrepreneur is die bedrijf Mandala oprichtte, een soort sociaal medium dat (in Egans fictieve wereld) in 2016 de app ‘Greep op uw onbewuste’ lanceerde. Met deze app kan ieder persoon al zijn herinneringen externaliseren en opslaan op een harde schijf die voor iedereen toegankelijk is; allemaal bij elkaar opgeteld, en dankzij erg geavanceerde gezichtsherkenningssoftware, krijg je zo een Collectief Bewustzijn. Bix kreeg als Zwarte man (naar Angelsaksisch model hanteren de vertalers een hoofdletter) op een dag een Visioen van een nieuwe metafysische hemelsfeer, te weten de sociale media – ‘éénmaal onstoffelijk, zo geloofde hij, zouden Zwarte mensen bevrijd zijn van de haat die hen in de fysieke wereld blokkeerde en verstikte.’ Een nobel oogmerk, dus; daarnaast zorgde ‘Greep op uw onbewuste’ in het begin voor nog andere positieve effecten, zoals het opsporen van seksuele delinquenten et cetera (niemand kon zich nog verbergen; zodra iemand een herinnering aan bv. een verkrachting uploadde, kon de verkrachter gevat worden dankzij gezichtstherkenning). Maar al snel sorteert de app ook andere effecten: privacy bestaat eigenlijk niet meer, iedereen heeft toegang tot elkaars intiemste herinneringen en geheimen, zodat sommigen besluiten onder te duiken en uit het systeem te stappen.

In dat eerste hoofdstuk treffen we Bix nog vóór hij zijn monsterlijke uitvinding op de wereld loslaat. Centraal staat een intellectueel gesprek tussen verschillende academici over een zekere Miranda Kline, die als een fantoom over alle hoofdstukken van Het snoephuis hangt, maar nooit een eigen hoofdstuk krijgt (we komen één keer dichtbij via haar twee dochters-vertellers): Kline is een antropologe die een boek schreef vol algoritmen die vertrouwen en beïnvloeding tussen Braziliaanse stamleden verklaarden, formules waarmee menselijke genegenheid kan voorspeld worden. Bix Bouton en andere socialemediamoguls zijn er als de kippen bij om die ideeën voor eigen gewin te gebruiken: als je op basis van een aantal kenmerken kan voorspellen wat iemand al dan niet leuk zal vinden, ben je als beheerder van een sociaal medium binnen.

Dat is het toneel waarop Egan haar personages opvoert: ieder persoon en iedere herinnering kan via een technologisch snufje terug naar boven gehaald en bekeken worden. Zo kun je bijvoorbeeld een avontuur van je vader, toen hij nog jong was en jij nog maar een kleuter, terugzien alsof het een film is, om een beter beeld van je vader (of van de jonge versie van je vader) te krijgen. Dat is wat Charlene in haar hoofdstuk doet, met een herinnering van haar vader Lou Kline, een platenbaas en op een gegeven moment getrouwd met Miranda Kline. Er is zoals gezegd in Het snoephuis niets dat niet iets anders binnen dezelfde wereld aanraakt: als Bix in hoofdstuk één terloops vermeldt dat een zekere Rob verdronk en dat daar een Drew bij aanwezig was, krijgen we twee hoofdstukken later een ontmoeting tussen een ander personage en dezelfde Drew. Misschien wil Egan daarmee de claustrofobie van een gesloten systeem benadrukken: niemand kan zich isoleren van de buitenwereld, de tentakels van het systeem brengen je met alles en iedereen in verbinding. In elk geval is het een ingenieuze manier om alle hiaten en vragen die gaandeweg ontstaan één voor één op te vullen en te beantwoorden. Zoals in een Faulkner-roman klaren de mistwolken uiteindelijk op en kom je de bredere context van een gebeurtenis, die aanvankelijk mysterieus is, te weten (al is de roman lang niet even moeilijk als pakweg Absalom, Absalom! (1936) of The sound and the fury (1929), noch van hetzelfde niveau, maar dat zou dan ook straf zijn).

Vooral de sprongen in de tijd in Het snoephuis zijn gewaagd en vernuftig: een personage kan in een bepaald hoofdstuk overleden zijn, en in een volgend hoofdstuk in de kracht van zijn leven de hoofdrol opeisen. Sommige personages worden eerst als kind opgevoerd en spelen later als volwassene een rol. Het is de kracht van zulke non-lineaire narratieven om de kringloop van het leven of de evolutie van een persoon te kunnen vatten zonder er expliciet bij stil te staan.

Het meeste lof verdient Egan voor de uitwerking van de personages: elk nieuw hoofdstuk presenteert een overtuigende persoonlijkheid in wiens hoofd we kruipen, op verschillende manieren: het kan via een alwetende verteller zijn, of via niets anders dan de weergave van mailverkeer tussen een aantal personen, of via een stream-of-consciousness-passage vanuit het ik-perspectief. Dat laatste is één van de vermakelijkste hoofdstukken: één lange, emotionele en warrige monoloog van een jong meisje, Molly, op een prestigieuze Country Club, – het soort club waar rijke moeders naartoe gaan om te tennissen, maar ook om gezien te worden, om hun hoog echelon in de maatschappelijke hiërarchie in de verf te zetten. Molly zit in die puberfase waar je coûte que coûte met het populaire meisje bevriend wil zijn en je beschroomd verliefd bent op je knappe buurjongen, – dat zou betrekkelijk banaal kunnen zijn, maar de unieke vertelstijl en -stem, met niet veel meer interpunctie dan haar naamgenote Molly Bloom (Egan verbergt haar inspiratiebron niet; ook eerder in de roman is er al een verwijzing naar Ulysses), verheft het materiaal tot iets groters. Via Molly kan Egan laten zien dat ze gezegend is met een groot gevoel voor humor, zoals wanneer ze filosofeert over het concept populariteit:

En waarom is Stella dan nummer één? Nou ja, wie snapt er nu iets van Populariteit, al wordt het vast op universiteiten bestudeerd, de familie van Stella is rijk maar kom op, niemand is hier arm, ze is ontzettend knap met dik bruin haar en groene ogen maar dat is ‘het’ toch niet want er zijn meisjes die net zo knap zijn maar die hebben niet dat elektrische. Als Stella jou haar volle aandacht geeft zijn de kleuren letterlijk feller, je hoeft niet te rennen of te ruziën om ergens anders te komen want je BENT er, maar dat is allemaal weer juist OMDAT Stella populair is, het is niet waarom ze zo populair is, het is een kip-of-ei-vraag denk ik.

Heel erg veel gebeurt er niet in het hoofdstuk (Molly maakt een nieuwe vriendin; die vriendin blijkt twee jongens te kennen, van wie er eentje al lang stiekem het object van Molly’s hartstocht is; met z’n vieren trekken ze naar een rustig plekje in de Club en roken ze een joint), zodat de vraag rijst wat het te betekenen heeft in het grotere geheel. Een mogelijk antwoord is dat dit duidelijk een Grote Herinnering is, één van die langzaam verstrijkende namiddagen en avonden uit onze jeugd toen alles precies was zoals het moest zijn, het soort gelukkige dagen dat nostalgie oproept. Die herinnering kan Molly terughalen via het Collectief Bewustzijn, – maar wil je dat wel? Uit een eerder hoofdstuk blijkt dat Molly als volwassene samenwerkt met Chris Salazar, zo’n beetje de grote antipode van Bix Bouton: Chris is de oprichter van Mondrian, een bedrijf dat mensen helpt het Collectief Bewustzijn te ontduiken met behulp van lege online-identiteiten die door een derde worden beheerd om te verhullen dat de persoon die erachter zat verdwenen is (die valse identiteiten worden proxy’s genoemd). Zo is Mondrian de grote vijand van Mandala, symbolen van een existentieel gevecht – kijk ook naar de symboliek van de namen: een mandala, wat een perfect geometrische en systematische figuur is, versus een Mondriaan-schilderij, waar weliswaar orde en symmetrie heersen, maar waar bijna elk vakje anders is dan de anderen.

Het is een door de mysterieuze antropologe Miranda Kline uitgesproken zinnetje, te weten ‘Ik ben mijn verleden zat’, dat Chris Salazar tot nadenken aanzet en uiteindelijk doet inzien hoe verwerpelijk het concept van het Collectief Bewustzijn is. Iedereen zou vrij moeten zijn van zijn verleden en van dat van anderen, – de verbondenheid die zogezegd via ‘Greep op uw onbewuste’ gecreëerd wordt, is niets dan het omhulsel van een opslokkende alwetendheid. En het feit dat mensen herinneringen kunnen ophalen zonder menselijke interactie werkt vervreemding en eenzaamheid misschien net in de hand: in plaats van haar vader te vragen hoe die dag verliep, waaruit een gesprek zou ontstaan, doet Charlene een beroep op het Collectief Bewustzijn, een beetje zoals zelfscanners in de supermarkt menselijk contact tenietdoen. En is het ideële karakter van herinneringen niet sacraal? Het leven is niet het leven dat je geleefd hebt, maar dat je je herinnert, en hoe je je dat herinnert, aldus García Márquez, de melancholieke Colombiaan; geconfronteerd met de naakte waarheid van een herinnering-als-film, waar niets meer bij verzonnen of verdraaid kan worden, waar tout court niets meer aan kan toegevoegd worden, dreigt de poëzie te vergaan.

In die zin suggereert Egan misschien (want ze begeeft zich nooit op de voorgrond, laat de vertellers en personages voor zich spreken) dat ‘Greep op uw onbewuste’ op paradoxale wijze de mensheid meer uit elkaar zou trekken in plaats van dichter bij elkaar te brengen. Wat natuurlijk in de echte wereld al langer de gruwelijke ironie van de sociale media is: bedoeld om mensen bij elkaar te brengen, zorgen ze ook voor polarisatie.

Maar misschien hoeft niet alles wat in de roman gebeurt in het licht van die tweestrijd gelezen te worden: je kan die ook zien als een achterdoek dat op sommige verhalen geen rechtstreekse impact heeft. Een klassieke roman met een rechtlijnige plot, met een begin, midden en einde is Het snoephuis in geen geval, wat er net de kracht van uitmaakt. Egan is sterk in het evoceren van gevoelens van spijt en teleurstelling (er loopt een niet gering aantal sukkelaars rond in Het snoephuis, stakkers wier leven niet gelopen is zoals ze gehoopt hadden) en in het tekenen van familiedrama’s en conflicten: het contact tussen ouders en kinderen loopt vaak behoorlijk stroef. Onbegrip overheerst.

Een sterk voorbeeld van een sukkelaar is Miles, die we op verschillende momenten in zijn leven treffen, en die evolueert van arrogante man met gezinnetje en leven redelijk op orde naar verdoolde eenzaat. In die laatste hoedanigheid, gescheiden en vervreemd van zijn vrouw en verslaafd aan drugs, poogt hij op een gegeven moment zelfmoord te plegen, na het debiteren van een memorabele innerlijke doodsmonoloog:

Vanaf mijn nieuwe hoogte zag ik mijn leven in alle ruwe eenvoud: mijn overdreven trots en schamperheid en mijn falen, al dat falen, waar ik ook keek: falen. Ik had het geprobeerd, God, wat had ik het geprobeerd. Maar het was niet genoeg geweest; het was niets. Mijn kinderen waren volwassen en gezond en hadden mij niet nodig, vaak had ik het gevoel dat ze zich voor mij schaamden. Ik was alleen, jarenlang was ik weggekwijnd in een vagevuur dat vanaf deze hoogte gruwelijker dan de dood leek. Er was niets om naar terug te keren.

Des te meer memorabel omdat Miles deze monoloog afsteekt vanuit een heteluchtballon: plotseling ziet hij zijn gefaalde leven op aarde helderder dan ooit.

Een idee dat doorschemert in de roman is dat het uniek-zijn van de mens verpulverd is door het Collectief Bewustzijn, dat aantoont dat iedereen min of meer hetzelfde in elkaar zit. De grote verbondenheid heeft voor een radicale democratisering gezorgd; mede daarom duiken sommigen onder, om zich nog singulier te kunnen voelen en niet onvermijdelijk deel van de kudde uit te maken. Het gevoel dat er geen authenticiteit meer is, hangt hiermee samen: het personage Alfred (de broer van Miles), bijvoorbeeld, is van mening dat iedereen op werktuiglijke wijze een rol speelt en bijna nooit iets ‘echts’ doet of zegt: om toch authentieke reacties te verkrijgen, begint hij soms in het openbaar te schreeuwen, omdat mensen dan buiten hun vaste sjabloon vallen. Chris Salazar is op zijn beurt (dit speelt zich af vóór hij Mondrian oprichtte) bezig met het catalogiseren van clichés in films en series en is bang dat mensen ook vastzitten in clichérollen die ze heel hun leven gedoemd zijn te spelen. Over Alfred wordt in het midden gelaten of hij al dan niet deelneemt aan het Collectief Bewustzijn, maar we kunnen aannemen dat hij er geen groot liefhebber van zou zijn; van Chris Salazar weten we dat hij er de grootste tegenstander van is.

Uiteindelijk zorgen de ontwikkelingen in Het snoephuis ervoor dat je alleen maar kan sympathiseren met Salazar. In een hoofdstuk over een muziekproducent wordt aangetoond hoe Napster, een website waarop je gratis muziek kon downloaden, de muziekindustrie in één klap tot as verpulverde; de producent krijgt er een beroerte van en is nooit meer de oude. ‘Vertrouw nooit een snoephuis!’ waarschuwen zijn dochters, verwijzend naar Napster (dat overigens echt bestond) als een snoephuis, maar de strijd is verloren. De analogie met het Collectief Bewustzijn is duidelijk: ook dat biedt vrijwel gratis een onmetelijke schatkist aan informatie, maar is eigenlijk niet te vertrouwen. In een belangrijk laat hoofdstuk staat auteur Gregory Bouton centraal, zoon van Bix, de oprichter van ‘Greep op uw onbewuste’: Gregory is tot zijn spijt nooit hecht geweest met zijn vader, is zelf een ontduiker, en komt er tot zijn grote verbazing na de dood van Bix achter dat hij op het einde van zijn leven spijt had van zijn uitvinding en toenadering zocht tot zijn aartsvijand, Chris Salazar: ‘Wat Gregory pijn deed was de gedachte aan een stervende man die boete wilde doen voor de wereld die hij onbedoeld had geschapen, en die trachtte te repareren. Die man had Gregory nooit gekend, maar hij had hem zo graag willen kennen.’ Het Collectief Bewustzijn heeft geen limieten, maar tegelijkertijd is het een grote leegte, die niet aan de essentie kan raken. Zulks maakt de verteller van het laatste hoofdstuk duidelijk, het enige moment waarop Egan duidelijk stelling inneemt: ‘Alleen de machine van Gregory Bouton – deze machine, fictie – laat ons volledig vrij door het menselijk collectief ronddwalen.’ Een mooie laatste noot van een sterke roman.

 

 

Recensie: Het snoephuis van Jennifer Egan door Arthur Hendrikx

De Arbeiderspers, Amsterdam, 2022
Vertaald door: Arjaan & Thijs van Nimwegen

Geplaatst op 04/09/2022

Tags: Het snoephuis

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.