Proza, Recensies

Waar is Hitler?

Afscheid

Sebastian Haffner (vert. Elly Schippers)

Bildungsbürger

Sebastian Haffner (1907-1999) is een fenomeen. Samen met Golo Mann en Joachim Fest behoorde hij tot de belangrijkste naoorlogse historici van Duitsland. Met werken als Die sieben Todsünden des Deutschen Reiches im Ersten Weltkrieg (1964), Die verratene Revolution – Deutschland 1918/19 (1969) en Anmerkungen zu Hitler (1978) analyseerde hij op een scherpe en tegelijk toegankelijke wijze de woelige geschiedenis van Duitsland tijdens de twintigste eeuw. Haffner schreef met een essayistische directheid die zijn historische beschouwingen een zeldzame urgentie verleende.

Hij was niet de man van het acribisch historisch onderzoek. Wat hem vooral interesseerde, waren de grote verbanden en de onderstromen die de loop van de geschiedenis bepaalden. Zo ontleedde hij in zijn misschien wel beroemdste boek Anmerkungen zu Hitler de machtsgreep van de Führer niet door elk document minutieus uit te pluizen, maar door de paradoxen in Hitlers persoonlijkheid bloot te leggen en de fatale aantrekkingskracht te duiden die van zijn politiek uitging.

Haffners analyses waren daarbij helder en prikkelend, maar vaak ook provocerend. Hij weidde in Anmerkungen zu Hitler bijvoorbeeld uitvoerig uit over de al te gemakkelijk over het hoofd geziene ‘socialistische’ component in Hitlers politiek, om vervolgens te betogen dat het werkelijke gevaar voor de Führer tijdens zijn regeerperiode niet lag bij communisten, sociaaldemocraten of liberalen, maar juist in de conservatief-rechtse kringen die zijn macht van binnenuit konden ondermijnen. Toen Haffners boek in de loden, door geweld en polarisatie getekende jaren zeventig van de vorige eeuw verscheen, was dit zonder meer dynamiet.

Met politiek links heeft Haffner, die zijn sympathie voor conservatief gedachtegoed nooit onder stoelen of banken stak, altijd op gespannen voet gestaan. In ‘Der Fremde Freund’, een essay dat in 2003 in Der Spiegel verscheen, schreef Hitler-biograaf Joachim Fest dat zijn collega en vriend ‘de wereld bij uitstek zag als een toneel vol Shakespeareaanse personages’. De moderne, door het marxisme geïnspireerde leer van de geschiedenis als sociale wetenschap bestempelde Haffner als ‘verleidelijke onzin’. De geschiedenis heeft zich nooit aan een wet onderworpen, zei hij: ze is altijd door mensen gemaakt. Het heeft Haffner behoorlijk wat kritiek opgeleverd (en niet alleen uit linkse hoek). En die was niet helemaal onterecht – zeker wanneer Haffner het over Hitler had, omdat zijn nadruk op Hitlers persoonlijkheid en politieke instincten te weinig ruimte liet voor structurele, maatschappelijke verklaringsmodellen.

Daarnaast was Haffner geen academische historicus in de strikte zin; zijn outsiderpositie – opgeleid als jurist en aanvankelijk werkzaam als journalist – gaf hem een vrijere, minder dogmatische blik op de twintigste eeuw. Eind jaren dertig koos hij eieren voor zijn geld en volgde hij zijn Joodse verloofde naar Engeland, waar hij al snel een stevige reputatie opbouwde als journalist. Beroemd werd hij met Germany: Jekyll and Hyde (1940), een boek dat volgens de overlevering zulke indruk maakte op de Britse premier Winston Churchill (aan wie Haffner later een monografie zou wijden) dat deze zijn oorlogskabinet opdroeg het te lezen. Begin jaren vijftig keerde Haffner terug naar Duitsland, waar hij uitgroeide tot een graag geziene gast in radio- en televisieprogramma’s en zijn stem steeds prominenter werd in het publieke debat.

Haffner was het prototype van de Duitse Bildungsbürger, gevormd door muziek, literatuur en een diep historisch bewustzijn. Geboren als Raimund Pretzel, nam hij tijdens zijn ballingschap in Engeland het pseudoniem Sebastian Haffner aan om naar eigen zeggen de Gestapo op het verkeerde been te zetten – een naamkeuze die veel zegt over zijn culturele inbedding. Met Sebastian verwees hij naar Johann Sebastian Bach en met Haffner naar Mozarts beroemde Haffner-symfonie: twee componisten die voor hem de essentie van de Duitse geest belichaamden. Een cultuurideaal ook dat in schril contrast stond met de vulgaire simplificaties en culturele verloedering die het nationaalsocialisme met zich meebracht. Zoals zijn idool Churchill was Haffner een uitgesproken man of letters: iemand voor wie schrijven geen bijzaak was, maar een manier om de wereld te ordenen en om politiek, geschiedenis en cultuur in hun onderlinge samenhang te duiden. Hij was iemand die de erfenis van de klassieke Bildung tot in zijn vezels met zich meedroeg.

Haffners invloed werkte door na zijn dood. Zijn postuum gepubliceerde Geschichte eines Deutschen. Die Erinnerungen 1914-1933 werd een wereldwijde bestseller en verraadde de literaire ambities die hij altijd al had gekoesterd. In een nietsontziende, bijna romaneske stijl beschrijft hij hoe Duitsland afgleed naar autoritarisme en hoe het dagelijks leven ongemerkt werd doordrongen van angst, conformisme en morele erosie. In zijn memoires die hij in 1939 in Engeland schreef, probeert Haffner van binnenuit te begrijpen wat er in zijn land gaande is. Zo ontstaat een subtiele dubbele beweging: hij documenteert een tijdperk dat in real time ontspoort, terwijl hij tegelijk een voorlopige historisering van zijn eigen levensgeschiedenis ontwerpt. Centraal in Haffners analyse staat de verantwoordelijkheid van het individu (of het gebrek daaraan): de blindheid en naïviteit van hemzelf en zijn generatiegenoten, die zoals zovelen Adolf Hitler en zijn nazi’s lange tijd niet serieus namen, de vernietiging van de instellingen van de Duitse democratie niet opmerkten en die hun burgerrechten vrijwillig afstonden om met rust te worden gelaten.

En nu – twintig jaar later – heeft zijn zoon Oliver Pretzel opnieuw een werk uit zijn nalatenschap opgevist: Abschied. Het manuscript in kwestie omvat 169 handgeschreven pagina’s. Volgens Haffners eigen datering zou Afscheid geschreven zijn tussen 18 oktober 1932 en 23 november 1932. Het waren toen uiterst turbulente weken: na het aftreden van het kabinet-Papen won Hitlers NSDAP opnieuw de verkiezingen (zij het met een lichte terugval van 37 naar 33 procent), terwijl onder meer grootindustriëlen als Krupp en Thyssen achter de schermen bij president Hindenburg pleitten voor Hitlers benoeming tot rijkskanselier. Iets wat bijna drie maanden later – op 30 januari 1933 – ook effectief zou gebeuren.

 

Verliefd

Zoiets moet, zo zou je denken, zeker afstralen op zijn korte roman. Maar Haffner verrast. Je hebt een vergrootglas nodig om verwijzingen naar de explosieve politieke situatie in Duitsland te ontwaren. In plaats daarvan schotelt Haffner ons een vlot geschreven, bijna vederlichte liefdesgeschiedenis voor, die zich bovendien exclusief in Parijs afspeelt. Uiteraard kon Haffner in 1932 niet weten hoe het Duitsland in de daaropvolgende jaren zou vergaan, maar Haffners latere reputatie indachtig valt op hoe afwezig het nationaalsocialisme in dit verhaal is. Het is alsof hij bewust kiest voor een wereld in de schaduw van de dreiging, een plek waar zijn personages nog één keer vrij kunnen ademhalen.

In Afscheid vertelt de auteur over een weekend in Parijs in het voorjaar van 1931. De jonge jurist Raimund Pretzel heeft twee weken in de Franse hoofdstad doorgebracht. Daar heeft hij Teddy bezocht, zijn grote Berlijnse liefde. Teddy heeft Duitsland de rug toegekeerd en studeert nu aan de Sorbonne, woont in een hotel in het Quartier Latin en leidt daar samen met enkele andere gestrande figuren een bohemienachtig leven. Net als Pretzel (die overduidelijk gebaseerd is op Haffner zelf) heeft ook Teddy echt bestaan. Ze heette, zo lezen we in het nawoord van Volker Weidermann, Gertrude Joseph en was de in Wenen geboren dochter van een Joods echtpaar.

Rond Teddy verzamelt zich een schare mannelijke bewonderaars die hengelen naar haar aandacht: de kunstzinnige Ernst Horrwitz, de Spaanse muzikant Octavio Zamorilla en de galante, academisch geschoolde Andrews die zich als een van de belangrijkste liefdesrivalen van de ik-verteller opwerpt. De kleurrijkste figuur is evenwel Germanistik-student Franz Frischauer, die door Haffner als volgt beschreven wordt:

Ik moet een paar woorden over Franz Frischauer zeggen. Franz Frischauer was lang, blond en heel knap, hij zag eruit als de aartsengel Michaël. Hij was dikke vrienden met Teddy en ik was erg jaloers op hem. Maar hij had zoveel charme en vooral zijn trouwhartige Zuid-Duitse accent was ontwapenend, hij kwam uit de omgeving van Heidelberg. Van beroep was hij verloren zoon. Hij was ontwikkeld, hoogmoedig, sjofel, erg ijdel, dromerig en eerzuchtig, hij had geen geld en leidde een merkwaardig leven.

Van alle (neven)personages is Franz degene die de geest van het gezelschap het best belichaamt. Tijdens een van zijn nachtelijke zwerftochten door de stad raakt Franz zijn broek kwijt — een gebeurtenis die past bij iemand die altijd blut is en het toonbeeld vormt van een zorgeloos leven. Raimund is als Berlijnse jurist zonder meer de vreemde eend in de bijt. Hij is echter verliefd op Teddy en hij wil koste wat kost zo lang mogelijk in haar nabijheid blijven. De klok tikt evenwel genadeloos voort, want om tien uur die avond vertrekt de trein die hem naar zijn ietwat saaie, gereguleerde Berlijnse juristenbestaan zal terugbrengen.

Met de immer voortschrijdende tijd zijn we meteen bij het structurerende principe van de roman aanbeland. Afscheid laat zich lezen als een gestage countdown. Regelmatig kom je zinnen tegen als: ‘Wat ging de tijd toch snel! Teddy had kleine oogjes. Haar arm vond ik heel sympathiek. Het was al tien over drie. Om tien uur ging mijn trein.’ Of: ‘Het was kwart voor vier, en ik had nog zes uur alvorens mijn trein vertrok.’ Die voortdurende tijdsaanduidingen creëren een subtiele maar dwingende spanningsboog: achter de lichtvoetige dialogen en het frivole Parijse decor voel je het naderen van het onvermijdelijke afscheid.

Dat melancholische besef werkt als een onderstroom in de roman – een stille tegenkracht die de luchtigheid van het verhaal genuanceerder en rijker maakt. En net zoals de tijd raakt ook Raimunds geld langzaam maar zeker op, tot hij op het perron van de Gare du Nord volledig blut is: ‘Ik gaf de kruier een franc, de laatste die ik had, en hing mijn jas en mijn hoed op en ging naar buiten en zag Teddy weer, ze stond voor de deur waardoor ik achter de kruier was ingestapt.’ Wat daarna volgt, leest haast als een onvervalste stationsroman. Toch weet Haffner zich dankzij de nodige (zelf)ironie subtiel boven de kitsch te verheffen:

‘Het ga je goed,’ zei ik, ‘het beste,’ zei Teddy, ‘en word niet ziek,’ zei ik, ‘en het ga jou ook goed,’ zei Teddy. Om ons heen hingen trossen mensen aan de ramen die afscheid namen, en allemaal zeiden ze hetzelfde – een massagraf van afscheid. ‘Vaarwel,’ zei ik, ‘het beste,’ en ik probeerde Teddy’s hand steviger vast te pakken, maar het ging niet, het raam gaf niet mee, ‘vaarwel,’ zei Teddy, ‘tot ziens,’ zei ik, ‘tot ziens,’ zei Teddy, ‘het ga je heel goed’, ‘en jou ook,’ zei ik. Toen floot ook de locomotief. Ik hoor het nog.

 

Lichtheid

Het verhaal van de liefde tussen Raimund en Teddy is eigenlijk al voorbij tegen de tijd dat hij in Parijs aankomt. Hun fragiele geluk was dat van enkele nazomerdagen het jaar voordien in Berlijn. Nu scheidt een wereld hen – Parijs en Berlijn, maar ook de onoverbrugbare kloof tussen toen en nu. Ze hadden hun volmaakte geluk en precies daarom is het nu voorgoed voorbij. Voor Raimund voelt het afscheid van Teddy tegelijk als een afscheid van zijn jeugd: een levensfase waarin verplichtingen nog vaag zijn, waarin tijd elastisch lijkt en je je zonder schaamte of haast kunt overgeven aan je nieuwsgierigheid naar de wereld en haar zintuiglijke overvloed.

In Teddy verliest hij niet alleen een geliefde, maar ook de belichaming van dat grenzeloze, lichte bestaan – iets waartoe hij, eenmaal in Berlijn, nooit meer volledig zal kunnen terugkeren. Berlijn is in ieder geval niet langer aan Teddy besteed:

 

‘In Berlijn,’ zei Teddy plotseling fel, ‘heb ik twee mogelijkheden: uitgehuwelijkt worden of een miezerig kantoorbaantje.’

‘Je bent bang voor Berlijn.’

‘Ja.’

We zwegen. Het was twee voor half. De buffetbedienden trokken hun jas aan.

Het is toch ook heel fijn hier,’ zei Teddy. ‘Laat me toch. Ik weet niet wat jullie allemaal willen.’

 

Eigenlijk gebeurt er niet veel in deze roman. Er wordt veel gerookt (‘gitanes rouges’), geflirt en gekletst (vaak over de meest banale onderwerpen), er wordt Chinese thee gedronken en er worden nog snel enkele toeristische attracties bezocht, want het is uiteindelijk Raimunds laatste dag in Parijs. Zo beklimmen Teddy en Raimund de Eiffeltoren en bezoeken ze het Louvre, waar het verrassend richting de El Greco’s en Cimabues gaat. Maar zelfs dan blijven de dialogen nogal oppervlakkig. Niet echt iets wat je van Haffner zou verwachten, maar binnen het kader van deze roman is het zeker op zijn plaats.

Parijs vormt daarbij het ideale decor: de brede boulevards, de cafés en restaurants, de hotelkamers,  het licht dat op de Seine speelt – ze functioneren als een soort decoratief omhulsel van Raimunds laatste dagen van lichtheid. In Parijs kan hij nog heel even doen alsof het leven geen richting hoeft te hebben, alsof keuzes zich vanzelf uitstellen. Onder die glans sluimert echter al de wetenschap dat dit intermezzo eindig is, dat de stad slechts een decor is voor een afscheid dat onherroepelijk nadert. En het moet gezegd: een van de grote charmes van Afscheid is de manier waarop Haffner het Parijs van de jaren dertig evoceert:

We liepen de Boulevard Saint-Michel op en daarna een  zijstraat in naar het Chinese restaurant. Nu was het druk op de Boul’mich, nu waren de studenten uitgeslapen. Het was een feestelijk gedrang en geduw op de trottoirs en op de terrassen voor de cafeetjes, waar de cokeskachels walmden. Iedereen droeg een alpinopet, waaronder je de mooiste en moedigste gezichten zag, en iedereen lachte en was in een goed humeur en kende en groette elkaar, het was heerlijk om te zien.

 

Het verhaal van een Duitser

Teddy mag dan wel het personage zijn waarrond de hele roman zich afspeelt, over haar innerlijke leven komen we eigenlijk niet al te veel te weten. Diezelfde Teddy kennen we overigens al uit dat andere werk van Haffner dat hij in de jaren dertig schreef en dat pas na zijn dood werd gepubliceerd: Het verhaal van een Duitser. Daar lezen we onder andere over Haffners liefdesaffaire met Teddy: ‘Het is het voorrecht van de twintigjarige – en zelfs niet van allemaal – om in een vrouw eenmaal lief te hebben wat de man later als zijn ster zal ervaren.’ Daarover gaat Afscheid en als dusdanig moet je de roman in de eerste plaats ook lezen. Niet meer, maar ook niet minder.

Voor diepgang, duiding en analyse moet je bij andere werken van Haffner terecht. Bij Het verhaal van een Duitser bijvoorbeeld, een werk dat je tot op zekere hoogte als een soort analytisch, politiek-historisch tegenstuk van Afscheid kan beschouwen. Het verhaal van een Duitser zou je parallel met Afscheid moeten lezen, waardoor je een heel andere kijk krijgt op deze laatste roman. Het boek is onderverdeeld in drie grote hoofdstukken. Het laatste deel van zijn memoires, waarin hij het vermaledijde jaar 1933 behandelt, heet niet toevallig ook ‘Afscheid’. Daarin lezen we onder andere de volgende passage, die ook nu nog verbijsterend actueel is:

Het was niet alleen het Kammergericht waarvan ik destijds afscheid moest nemen. ‘Afscheid’ was tot wachtwoord geworden – consequent, radicaal en zonder uitzondering. De wereld waarin ik had geleefd, viel uiteen, loste op, verdween; dagelijks, vanzelfsprekend, en in volstrekte stilte werd ze onzichtbaar. Bijna elke dag kon je vaststellen dat er weer een stuk van verdwenen en weggezakt was: je keek om je heen, en het was er niet meer. Nooit weer heb ik zoiets vreemds meegemaakt. Het leek erop alsof de grond waarop je staat voortdurend en onafwendbaar onder je voeten wegstuift – of beter nog: alsof de lucht die je inademt ergens vandaan gelijkmatig en onophoudelijk wordt weggezogen.

Het afscheid dat in Haffners recentste werk wordt beschreven, heeft iets lichtvoetigs en zelfs iets banaals. Het afscheid in Het verhaal van een Duitser is ‘totaal’ – radicaal, onherroepelijk en onverbiddelijk – zoals ook de tijd en de gebeurtenissen van de jaren dertig ‘totaal’ waren. De tegenstelling is schrijnend: in de ene roman spelen liefde, vergankelijkheid en de vluchtige schoonheid van een paar dagen een hoofdrol; in het andere breekt een historische werkelijkheid in waar niets vluchtigs meer mogelijk is. Waar is Hitler in Afscheid? Hij is niet in Parijs.

Volker Weidemann haalt in zijn nawoord Haffners zoon Oliver Pretzel aan, die bekent dat het boek ‘hem een vader liet zien, zo benaderbaar, kwetsbaar en verliefd als hij hem zelf nooit had leren kennen’. Dat nawoord laat zich overigens deels lezen als een poging om de postume publicatie van Afscheid te legitimeren. Haffners erfgenamen waren al langere tijd bekend met het manuscript, maar het heeft tot na de dood van zijn dochter geduurd voordat het uiteindelijk werd vrijgegeven. Weidemann:

De idolate liefde voor Teddy, dat ademloze ‘en… en… en’, dat schijnbaar ongebreidelde gedweep? Dat is het niet. Het completeert juist het historische beeld dat Haffner in zijn werk, dat ook in de historische geschriften altijd meeslepend is, heeft geschetst. Omdat het de oorsprong van de droefheid beschrijft waarop zijn latere boeken berusten. Alles wat verloren ging aan het goede Duitsland, aan kosmopolitisme, tolerantie, menslievendheid. Haffner zelf heeft steeds weer benadrukt dat de geschiedenis zich voltrekt in persoonlijke geschiedenissen, in microgeschiedenissen die tezamen de grote wereldgeschiedenis vormen. Hier, in Afscheid, is een van de kiemcellen gelegd voor zijn latere geschiedschrijving.

Ik moet eerlijk bekennen dat Afscheid me bij de lectuur enigszins op mijn honger heeft laten zitten. Het is vlot geschreven, de dialogen zijn vaardig opgebouwd en de amper vierentwintigjarige Haffner weet als geen ander de melancholie en de sfeer van het Parijs van de jaren dertig op te roepen. Toch blijft het geheel wat aan de oppervlakte. De analyse – precies datgene waarmee je Haffners latere non-fictie spontaan associeert – ontbreekt nagenoeg. En precies die lichtheid van de dialogen – hoe elegant ook – wordt op bepaalde momenten ondraaglijk.

Moet je Afscheid nu absoluut gelezen hebben? Ja, maar dan in combinatie met Het verhaal van een Duitser en Kanttekeningen bij Hitler. Samen vormen deze drie werken een caleidoscopisch beeld van de jaren dertig en laten ze zien hoe een intellectueel zwaargewicht als Haffner zich tot die turbulente periode verhield. Op zichzelf heeft Afscheid helaas net iets te weinig om het lijf.

Misschien zegt het iets over ons onstuimige, chaotische tijdsgewricht dat een werk van bijna ondraaglijke lichtheid als Afscheid precies nu wordt uitgegeven — als een subtiel tegenwicht in een tijd die aan zwaarte geen gebrek heeft.

De Arbeiderspers, Amsterdam, 2025
Vertaald door: Elly Schippers
ISBN 9789029555098
191p.

Geplaatst op 26/12/2025

Tags: Afscheid, Parijs, Sebastian Haffner

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.