Echolood
Literatuurprijzen zijn ultieme tests voor het schrijversego. De uitreiking van de Deutscher Buchpreis 2024 bewees dat eens te meer. Clemens Meyer, schrijver van het monumentale, duizend pagina’s tellende Die Projektoren, zag tot zijn ergernis en frustratie hoe niet hij, maar Martina Hefter bekroond werd voor haar ogenschijnlijk lichtere roman Hey guten Morgen, wie geht es dir?. Meyer kon zijn irritatie niet verbergen: hij verliet briesend de zaal, noemde de jury ‘verdammte Wichser’ (verdomde rukkers) en verklaarde dat het een schande voor de literatuur was dat zijn boek niet bekroond werd. In een interview met Der Spiegel enkele dagen later gaf hij toe dat hij het prijzengeld (25.000 euro) bovendien goed had kunnen gebruiken: zijn echtscheiding had hem een fortuin gekost en hij zat opgezadeld met 35.000 euro aan belastingschulden.
Een tweetal weken later kreeg Meyer zijn ‘revanche’ toen hij de Bayrischer Buchpreis won. Opvallend aan deze prijs is de bijzondere formule: de winnaar wordt gekozen na een uur ‘live’ beraadslaging door de jury, in aanwezigheid van het publiek én de drie genomineerde auteurs. Onder de genomineerden bevond zich ook Martina Hefter. In zijn dankwoord omschreef Meyer zijn visie op literatuur als volgt: ‘Literatuur mag niet aan de oppervlakte blijven, maar moet als een echolood de diepte binnendringen. […] Literatuur moet vechten – telkens weer – om lezers voor zich te winnen.’ Literatuur, aldus Meyer, moet graven naar diepgang en resonantie. En mag best moeilijk zijn. Hij zegt het niet met zoveel woorden, maar – met wat slechte wil – kan je hier een kritiek op Hefters roman in lezen: voor diepgang moet je bij Clemens Meyer zijn; voor oppervlakkige autofictie kan je bij Martina Hefter terecht.
Love Scamming
Centraal in Hé goedemorgen, hoe gaat het? staan Juno en Jupiter. Hij is een schrijver die aan een zware vorm van multiple sclerose lijdt en zijn tijd grotendeels doorbrengt in zijn slaapkamer in een Leipzigs appartement – zittend in zijn rolstoel of liggend in een zorgbed. Zij is Jupiters echtgenote:
Juno Isabella Flock: witte vrouw, woonachtig in Duitsland.
Geprivilegieerd.
Geen kinderen.
Wijkt daardoor iets af van het gemiddelde in Duitsland.
Freelance performancekunstenaar, verdient de ene keer wat meer, de andere keer wat minder geld.
Hoopt dat ze tot het einde van haar leven als kunstenaar kan blijven werken.
En dan dood neervallen, zonder al te veel drama.
Flock is de vijftig gepasseerd en daardoor ook niet meer zo heel geprivilegieerd
[…]
Flock leeft in een mooie stad, met brede straten.
Flock heeft nog ongeveer drieëntwintig jaar te gaan, als alles goed meezit.
Dansen is voor Juno het middel bij uitstek om te ontsnappen aan haar deprimerende en vaak uitzichtloze situatie. Binnenskamers jaagt ze haar vage verlangens na door lange, slapeloze nachten te surfen op zogenaamde love scammer-websites en te chatten met mannen van wie ze heel goed weet dat ze niets anders van haar willen dan haar geld. Ze voert gesprekken die in de vroege uurtjes vaak beginnen met ‘Hé goedendag, hoe gaat het?’ en Juno speelt het spel mee: ze liegt net zoveel tegen haar zogenaamde minnaars als de scammers tegen haar. Op een dag ontmoet ze Owen_Wilson223, die al spoedig in werkelijkheid Benu blijkt te heten, een 32-jarige man uit Nigeria. Ze begint zich te interesseren voor zijn leven en zijn land. Wat begint als een afstandelijke observatie, mondt uit in een betrokkenheid die haar rationele evenwicht aan het wankelen brengt.
Centraal staan de ziekte van haar man (die hun precaire leefsituatie kan verbeteren door het winnen van een literaire prijs), het dansen, het nachtelijke surfen op het internet en de leugens, altijd weer de leugens. Anders gezegd: eigenlijk gebeurt er niet zo veel in Hé goedendag, hoe gaat het? Over hoe Jupiter zich voelt en wat hij denkt, komen we weinig te weten. Wat zijn ziekte voor hun relatie betekent, laat zich enkel raden. Gebruikmakend van een flexibele auctoriële verteller die nu eens het gebeuren vanuit Juno’s perspectief beschrijft, dan weer freewheelend vanuit een alleswetend vertelstandpunt de dingen overschouwt, schrijft Hefter in een hybride, ietwat jazzy vorm die balanceert tussen proza, poëzie en dramatische tekst. Haar boek is fragmentarisch opgebouwd uit korte scènes, dialogen (al dan niet verpakt in chatgesprekken), flarden van gedachten en observaties, die samen een associatief, gelaagd beeld vormen van de onderlinge relaties tussen de verschillende personages. Hoewel de thematiek behoorlijk zwaar is, is de toon vaak verrassend lichtvoetig, soms zelfs speels of ironisch.
Hefters roman wordt daarnaast gekenmerkt door een ietwat ongebruikelijke typografie. De dialogen met de scammers wisselen links en rechts uitgelijnde pagina’s af, nemen veel ruimte in beslag en creëren lege ruimtes in de hoofdtekst, die sowieso al genereus is gezet. Dansen is een belangrijk motief in het boek, en dat doet de tekst ook, zowel typografisch, stilistisch als inhoudelijk. Ritmisch-performatief, zo zou je Hefters opmerkelijke boekje kunnen omschrijven: met herhalingen, staccato zinnen, tijdsprongen, emoji’s en witruimtes. Deze ingrepen geven het geheel een theatraal en choreografisch karakter, alsof de tekst zelf beweegt of opgevoerd wordt. Dit performatieve karakter van de tekst komt het duidelijkst naar voren in de twee intermezzi (‘Beelden van verliefde mannen’ en ‘Beelden van oudere vrouwen’) die als uitgeschreven performances naar het einde toe in de tekst zijn opgenomen, en in de zogenaamde ‘trailer’ helemaal in het begin van Hefters roman. Als een filmregisseur zoomt Hefter hier – letterlijk aan de hand van enkele close-ups – in op de verschillende tatoeages op Juno’s lichaam die in zekere zin een voorafschaduwing zijn van wat komen gaat.
Hé goedemorgen, hoe gaat het? is een easy-read. In een tweetal Duitstalige podcasts wordt Hefters roman zelfs expliciet aanbevolen als schoollectuur (alsof gemakkelijk leesbaar en onderwijs onlosmakelijk met elkaar verbonden zouden zijn). Inhoudelijk heeft het inderdaad ook iets lichts en oppervlakkigs, maar bij een tweede of derde lectuur toont Hefters tekst zich veel gelaagder en subtieler dan je op het eerste gezicht zou denken. Of zoals de verteller in Hefters roman schrijft over de chatgesprekken tussen Juno en Benu: ‘Een soort smalltalk die een vorm van diepgang had, omdat vrijwel niets echt uitgesproken werd.’
Planetair
Een van de opvallendste kenmerken van Hefters roman zijn de mythologische of, zo u wil, planetaire verwijzingen die subtiel en betekenisvol door de tekst zijn verweven. Juno, Jupiter en Benu verschijnen niet louter als namen uit een ver verleden of uit een of ander sterrenstelsel, maar fungeren als symbolische spiegels voor de psychologische toestanden, verlangens en conflicten van de personages. Ze verleiden de lezer tot een lezing waarin het alledaagse en het kosmische, het intieme en het universele voortdurend in elkaar grijpen.
Jupiter is de oppergod, de heerser over hemel en aarde. Juno is zijn gemalin – een godin die in verschillende tradities wordt gezien als beschermster van vrouwen en het huwelijk, en zo symbool staat voor zorg, toewijding en vrouwelijke kracht. Beide namen verwijzen echter niet alleen naar mythologische figuren: Jupiter is ook de vijfde en grootste planeet van ons zonnestelsel en Juno is de naam van een NASA-ruimtesonde die sinds 2016 in een baan rond deze gasreus cirkelt. Het symbolische verband met de zieke Jupiter en de zorgende Juno in Hefters roman, wier leven grotendeels bepaald wordt door de toestand van haar lijdende partner, ligt voor de hand.
Ook de figuur Benu draagt mythische diepgang in zich. Hefter: ‘Benu was een wezen uit de Egyptische mythologie, een soort voorloper van de feniks, een god van de doden. Benu bracht de macht in de Doat, het dodenrijk, en herrees in het ochtendgloren als een reiger.’ Daarnaast leert enig opzoekwerk op Wikipedia dat Bennu (met dubbele ‘n’) de naam is van een afgeplatte asteroïde met een diameter van ongeveer 482 meter die door de NASA als potentieel gevaarlijk object wordt gezien. Zo zou er tussen 2175 en 2199 een cumulatieve kans van 1 op 1800 zijn dat Bennu de Aarde raakt. Bij een eventuele inslag wordt de kinetische energie die vrijkomt geschat op 1200 megaton in TNT-equivalent. De inslag zou – houd u vast – een energie vrijmaken die 80.000 keer zo groot is als die van de atoombom op Hiroshima.
Het moge duidelijk zijn: ook in Hefters roman is Benu een kracht die ontwricht en opschudt. Net zoals de reële asteroïde Bennu een potentiële bedreiging vormt voor het leven op aarde, belichaamt Benu in het verhaal een sluimerend gevaar voor de relatie tussen Jupiter en Juno. Benu is niet alleen een metgezel of passant, maar een katalysator: zijn komst, zijn vragen en zijn aandacht voor Juno’s binnenwereld dwingen haar tot introspectie en herpositionering. Zoals een hemellichaam dat met duizelingwekkende snelheid een baan doorkruist, dreigt Benu het gesloten systeem van hun verhouding open te breken. Hij is een verleidelijke kracht van buitenaf, een mogelijk onherroepelijk keerpunt – of, in mythologische termen: een reiger in de dageraad van een nieuw begin, dat ook een einde kan betekenen.
Het is best mogelijk dat menig lezer dergelijke verbanden pretentieus of zelfs ridicuul vindt. Ze werken echter wel degelijk. De wisselwerking tussen het intieme en het planetaire levert soms verrassende passages op. Wanneer Juno met twee jonge Spaanse junks in een Leipzigs café belandt, lezen we het volgende:
Wisten jullie dat Jupiter met zijn zwaartekracht de aarde beschermt tegen inslagen van asteroïden, zei ze toen.
Als Jupiter er niet was, dan waren wij er waarschijnlijk ook niet. Dan zou er constant van alles uit de lucht vallen en was de mensheid helemaal nooit ontstaan.
Hefter gebruikt hier heel subtiel de planeten om de relatie tussen Juno en Jupiter te typeren. En wanneer Benu naar het einde van de roman toe bekent dat hij verliefd op Juno geworden is, dan wordt dit meteen kosmisch vertaald: ‘Bam. Een soort felle explosie, misschien kromp het heelal precies op dat moment weer ineen.’ Om een halve pagina als volgt verder te gaan: ‘De kracht van aardplaten, hoe ze tegen elkaar aan duwden. De Afrikaanse plaat, de Euraziatische plaat. Er ontstond geen aardbeving, alleen een voelbare leegte in de kamer.’
Melancholia
De dialectiek van het kleine en het grote, van micro- en macrokosmos, van het intieme en het planetaire komen we ook tegen in de verwijzingen naar Lars von Triers film Melancholia (2011) waarvan Hé goedemorgen, waar ben je? doordesemd is. Net als bij Hefter vormt een kosmische dreiging – een planeet op ramkoers met de aarde – ook bij von Trier het kader waarbinnen menselijke angsten, relaties en trauma’s worden uitgetekend. Het planetaire fungeert opnieuw niet louter als decor, maar als spiegel en katalysator van innerlijke beroering.
In Melancholia vertelt von Trier het verhaal van twee zussen, Justine (Kirsten Dunst) en Claire (Charlotte Gainsbourg), in de dagen voorafgaand aan een catastrofale botsing tussen de aarde en de zwerfplaneet Melancholia. De film bestaat uit twee delen, elk gewijd aan een van de zussen. In het eerste deel, tijdens het luxueuze maar ontwrichtende huwelijksfeest van Justine, wordt duidelijk dat zij lijdt aan een zware depressie. Ondanks de uiterlijke pracht en praal van het feest, glijdt ze steeds verder af in apathie en wanhoop. In het tweede deel verschuift het perspectief naar Claire, die zich zorgen maakt over de steeds dichterbij komende planeet Melancholia. Waar Justine in haar depressie rust en overgave vindt bij het vooruitzicht van het einde, raakt Claire – voordien nochtans de pragmatische en emotioneel stabiele zus – juist in paniek. De planetaire dreiging keert zo de rollen van de zussen om: de een kalmeert, de ander wankelt.
De film culmineert in een grandioze slotscène: Justine, Claire en haar zoontje Leo zitten samen in een geïmproviseerde ‘magische grot’ van takken en stokken, wachtend op het einde. Terwijl de planeet steeds groter en dreigender aan de hemel staat, zoeken ze samen troost en houvast in een ritueel gebaar van verbondenheid. Onstuitbaar nadert de vernietiging, op de klanken van Wagners Tristan und Isolde (1859). In het verstilde moment vóór de inslag vinden dood en schoonheid elkaar – in een beeld dat zowel verpletterend als subliem is. Op het einde van het boek schrijft Juno in een chatgesprek aan Benu:
Heb je de film intussen gezien?
Ik kan niet kiezen wie ik liever zou willen zijn, Claire of Justine.
Ze zijn allebei sterk op hun eigen manier en toch overleven ze het allebei niet, maar ze hebben elkaar in elk geval.
Misschien ben ik allebei.
En heb ik uiteindelijk alleen mezelf.
Juno’s identificatie met Claire en Justine weerspiegelt de dubbele rol die ze in het verhaal op zich neemt: enerzijds de zorgende, meer rationele en afwachtende Claire, anderzijds de gevoelige, intuïtieve Justine die zich in de dreiging van het einde juist het meest helder weet te gedragen. Deze ambivalente identificatie – ‘Misschien ben ik allebei’ – onderstreept de complexiteit van Juno’s innerlijke leven. Ze is zowel draagster van zorg (voor de zieke Jupiter) als iemand die zich in haar gevoelswereld terugtrekt en probeert om te gaan met verlies, dreiging en eenzaamheid. De afsluitende zin – ‘En heb ik uiteindelijk alleen mezelf’ – resoneert krachtig met het motief van existentiële eenzaamheid. Want hoewel Juno zich omringt met chats, namen, leugens en mythologische vermommingen, blijven die allemaal pogingen om betekenis en houvast te vinden – maar slagen ze er niet in haar fundamentele eenzaamheid op te heffen.
Ouderdom
Melancholia toont Justine in haar depressie; Hefters roman stelt ons een even fragiele, vaak neerslachtige Juno voor. Herhaaldelijk begint Juno zonder duidelijke aanleiding te huilen. Het verdriet doemt op, verdwijnt weer, keert terug en is als een constante onderstroom aanwezig. Hefter toont een vrouw die functioneert, schrijft, zorgt en praat — maar tegelijk langzaam wegglijdt uit haar eigen leven.
Tezelfdertijd wordt haar depressie verbonden met iets ruimers: met het ouder worden, met het langzaam uit het centrum van het leven verdwijnen. De aftakeling van Jupiter is geen geïsoleerd drama, maar in zekere zin ook een spiegel voor haar eigen angst om onzichtbaar of overbodig te worden, uitgeput te zijn nog vóór het echte einde. Het thema ouderdom is zeer aanwezig in de roman, gaande van de balletlessen die Juno als vijftiger opnieuw opneemt en de tatoeages die ze laat zetten tot opmerkingen over de plastische chirurgie bij Madonna. Bijzonder pijnlijk komt de ouderdomsthematiek tot uiting in het volgende fragment, waarin Juno in de supermarkt voor Jupiter speculaas wil kopen:
En de veertiende september moest nog komen. De dag waarop Juno speculaas wilde kopen in de Konsum en een jonge vrouw hoorde zeggen dat het allemaal de schuld was van al die oude mensen die in september zo nodig hun kerstdingen moesten kopen, zoiets zei ze, de dag waarop Juno huilend in het gangpad stond, omdat ze niet wist wat ze eigenlijk nog allemaal moest kopen, of juist niet moest kopen, zodat Jupiter zou overleven, maar de wereld dat ook zou doen, zij, Juno, dacht dat ze op de een of andere manier de schakel tussen simpelweg alles was, dat de levenswegen van anderen in haar samenkwamen en dat zij verantwoordelijk was voor hoe die levenswegen verder liepen.
Wie houdt dit vol, zou Juno die veertiende september denken, terwijl ze huilend op haar knieën viel in de Konsum en niemand haar overeind hielp.
Uiteindelijk komt de gerante van de supermarkt te hulp. Juno maakt er zich zoals wel vaker met een leugentje van af: ‘Ja, alles goed, dank je wel, ze had alleen net te horen gekregen dat haar kat was overreden.’
Hefter gebruikt geen grote woorden om deze existentiële crisis uit te drukken. Ze had kunnen teruggrijpen op Kierkegaard, Heidegger of Sartre, maar ze kiest eerder voor Bob Dylan, wiens ‘he who is not busy being born is busy dying’ uit ‘It’s alright ma (I’m only bleeding)’ (1965) resoneert in de laatste regel van volgend poëtisch fragment:
Tijd is geen straal, meer een soort soep.
Onze sterfelijkheid het enige dat er altijd is, dat overal doorsijpelt.
Wat je ook aan het doen bent,
de bloemen water geven,
een boterham eten,
je doet het onderweg naar de dood.
Dat proces noemen we ouder worden.
We worden ouder vanaf onze geboorte.
Hefters roman is in zekere zin, net als de film Melancholia, een werk over het naderen van grenszones: tussen zorg en zelfopoffering, tussen leven en dood, tussen euforie en melancholie – die laatste twee woorden laat Juno niet toevallig op haar lichaam tatoeëren. Juno, zoals Justine, wéét iets wat vele anderen nog ontkennen: dat dit verdriet niet moet worden geneutraliseerd, maar gedragen. De Juno op het einde van de roman heeft een ontwikkeling doorgemaakt: ze leert de eindigheid en het onherroepelijke aanvaarden en daardoor valt ze tot op zekere hoogte samen met de Justine op het einde van von Triers film.
Dekolonisatie
Hé goedemorgen, hoe gaat het? is een ingetogen, goed opgebouwde en subtiele roman die zijn geheimen maar met mondjesmaat prijsgeeft en zich niet zomaar laat vastpinnen. ‘De film [Melancholia] staat online, je moet hem echt eens kijken’, zegt Juno in het begin van de roman tegen Benu. In zekere zin geldt dit advies ook voor lezers. Wil je Juno doorgronden, dan moet je het verhaal van de twee zussen gezien hebben.
Hé goedemorgen, hoe gaat het? is een uitstekend boek, maar het heeft ook zijn zwaktes. Zo overtuigt Hefter helaas niet helemaal wanneer ze via Benu een dekoloniserend perspectief in haar roman probeert binnen te halen. Benu draagt niet alleen een mythologische naam, maar hij spreekt ook vanuit een andere geopolitieke realiteit – een wereld die gekenmerkt wordt door structurele ongelijkheid, uitbuiting en de doorwerking van westerse kolonisatie. In de gesprekken tussen Juno en Benu sluipen er kleine fricties binnen, vaak in de vorm van terloopse opmerkingen of stiltes die wijzen op verschillen in macht, privileges en culturele blik. Toch blijft Benu’s context opvallend vaag. Zijn geopolitieke situering wordt onvoldoende uitgewerkt; ze fungeert eerder als decor dan als werkelijk ethisch ankerpunt. Daardoor mist de roman de kans om het intieme overtuigend te verbinden met het mondiale. Het mondiale blijft suggestief, esthetisch, en te weinig politiek. Zo dreigt de roman zelf onderdeel te worden van het probleem dat hij aanraakt: een westerse blik die de ander inzet als spiegel, zonder die ander ten volle als zelfstandig subject te erkennen.
Ook Jupiter blijft al bij al een schimmig personage, zijn innerlijk leven wordt nauwelijks verkend. We weten weinig over wat hij denkt, voelt of vreest. Hij is vooral een object van zorg, een lichaam dat onderhouden moet worden. Dit is ongetwijfeld een bewuste keuze van Hefter, maar toch is het spijtig dat Jupiter zo weinig tegenkracht krijgt als personage. Juist in een roman die deels draait rond zorg en afhankelijkheid, zou meer dialoog zijn betekenis kunnen verdiepen. Nu verwordt hij, ondanks zijn symbolische naam en fysieke aanwezigheid, al te gemakkelijk tot decorstuk.
Autofictie
Dat Hefter Jupiter grotendeels buiten beeld houdt, heeft mogelijk ook te maken met het autofictionele karakter van haar roman. Juno en Jupiter vertonen veel overeenkomsten met Martina Hefter en haar man Jan Kuhlbrodt. Hefter is danseres, performance-kunstenaar en schrijfster van enkele romans en dichtbundels (die laatste gepubliceerd bij kookbooks – een uitstekende, onafhankelijke, Berlijnse uitgeverij). Net als Hefter is ook Juno afkomstig uit een dorpje in de Allgäu. Op verschillende momenten duiken er korte flashbacks op naar Juno’s jeugd op het platteland. Kuhlbrodt is dan weer zoals Jupiter schrijver en MS-patiënt. In 2023 won Kuhlbrodt de prestigieuze Alfred-Döblin-Preis voor het toen nog ongepubliceerde Krüppelpassion. De prijsuitreiking wordt door Hefter uitvoerig beschreven in haar roman. Interessant is Krüppelpassion ook omdat Kuhlbrodt hierin zijn ziekte van binnenuit beschrijft. In tegenstelling tot Hefters poëtische stijl is die van Kuhlbrodt eerder essayistisch en reflecterend – over zijn afhankelijkheid bijvoorbeeld en het ongemak dat lichamelijke gebreken oproepen in een samenleving die normaliteit en productiviteit centraal stelt. Krüppelpassion en Hey guten Morgen, wie geht es dir? vormen in zekere mate samen een uniek tweeluik over lichamelijke kwetsbaarheid en relationele zorg. ‘Wird er noch der Liebste sein, wenn er hinkt, über die Berge kriecht?’ (‘Zal hij nog de liefste zijn als hij hinkt, over de bergen kruipt?’) schrijft Kuhlbrodt in een stukje waarin hij net daarvoor uitgebreid uit het Hooglied heeft geciteerd. Het antwoord op zijn vraag kunnen we lezen in de roman van zijn vrouw.
‘Die Wahrheit ist dem Menschen zumutbar’ (‘De mens is op de waarheid aanspreekbaar’), schreef Ingeborg Bachmann in haar gelijknamige toespraak naar aanleiding van de uitreiking van de Hörspielpreis der Kriegsblinden in 1959. Bachmann stelt dat de mens de waarheid niet alleen mag, maar ook moet kunnen verdragen – zeker in tijden van leugens, verdringing en morele lafheid. De waarheid mag niet worden verzwegen of verzacht, zelfs als ze pijnlijk is. In het licht van de Tweede Wereldoorlog en de naoorlogse stilte daarover, was dit een duidelijke ethische en politieke stellingname. De quote wordt geciteerd door Hefter als inspiratie voor een volgende tattoo en ze schrijft: ‘Die [tattoo] zou ik het liefst dwars over mijn borsten laten zetten.’ Het citaat van Bachmann is niet alleen een krachtig ethisch statement, maar ook een oproep die schrijvers en kunstenaars uitdaagt om de waarheid niet te verdoezelen, maar uit te spreken. Dat is precies wat Hefter doet in Hé goedemorgen, hoe gaat het?, Kuhlbrodt in Krüppelpassion en von Trier in Melancholia: ze tonen dat waarheid, hoe pijnlijk ook, niet ontweken moet worden — maar onder ogen gezien, gedragen en uitgesproken.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.