De wereld van Tomas Lieske is wonderlijk, en hoewel er soms gruwelijke gebeurtenissen plaatsvinden, is er toch altijd een zekere vrolijkheid, zowel bij de personages als bij de verteller, die maakt dat zijn boeken een louterende werking hebben. Misschien komt het doordat bij Lieske de dood nooit definitief is, je kunt, met enig geluk, altijd een tweede kans krijgen. In De vrolijke verrijzenis van Arago (2018) staat een doodgereden vos weer op, in Honderd hoge dagen (2020) krijgt een kraandrijver bezoek van Beethoven en in Niets dat hier hemelt (2023) komt een prehistorisch veenlijk tot leven. Ook in de Parijse dichtbundels Daedalea (2016) en Keto Stiefcommando (2019) viert de verbeelding hoogtij, op zo’n manier dat een gemeenschap van Afrikaanse migranten op exuberante wijze in een mythische wereld terechtkomt. De vrolijkheid schuilt niet alleen in wat er gebeurt, maar ook in de stijl en de woordkeus, die altijd verrassend en verfrissend zijn en zo een licht ironische afstand tot de verwikkelingen scheppen, terwijl de personages, hoe gestoord ze soms ook zijn, toch volkomen serieus worden genomen. Verwondering en verbazing, dat is wat je als lezer ondergaat.
In de zojuist genoemde boeken, die slechts een kleine selectie vormen uit Lieskes inmiddels imposante oeuvre, raken heden en verleden met elkaar verweven. De geschiedenis is niet weg, maar kan ieder moment uiterst concreet en tastbaar opduiken. Dat zou kunnen suggereren dat er in wezen nooit iets verandert, en ik geloof inderdaad dat Lieske wil aangeven dat we in iedere generatie opnieuw dezelfde idealen koesteren en dezelfde stommiteiten begaan. Maar de ontmoeting tussen toen en nu is nooit vanzelfsprekend, ze brengt onvermijdelijk ervaringen van verwarring en misplaatstheid teweeg. En zelfs als de personages gewoon tijdgenoten zijn, blijven ze altijd vreemden voor elkaar.
Twee grote kunstenaars
In Wij van de Ripetta is het niet de verteller die wonderlijke werelden schept. Alles wat in deze roman gebeurt, had best kunnen plaatsvinden in het universum zoals het zich gewoonlijk aan ons voordoet, met strakke coördinaten van tijd en ruimte. Het verhaal speelt zich af in Rome, rond het jaar 1600, toen paus Clemens VIII de scepter zwaaide in het Vaticaan. Het is de tijd van godsdienstoorlogen in heel Europa, van Reformatie en Contrareformatie, toen wetenschap en bijgeloof nog innig met elkaar verstrengeld waren. Giordano Bruno werd in 1600 verbrand op het Campo dei Fiori, tien jaar later zou Galileo in conflict komen met de kerk. Maar het is ook de tijd van Claudio Monteverdi, Miguel de Cervantes, Shakespeare en Caravaggio.
Die laatste twee komen in Wij van de Ripetta met elkaar in contact. Caravaggio, van wie bekend is dat hij een nogal wild leven leidde, krijgt in dit boek eervolle opdrachten van decadente, verwijfde kardinalen. We zien hem werken aan schilderijen die tegenwoordig als hoogtepunten uit zijn oeuvre worden beschouwd. Tegelijkertijd is de schilder een ongeleid projectiel, een man die veel drinkt en veel ruzie zoekt, zodat hij steeds onder de littekens zit. Hij woont samen met Cecco, een mooie jongen, even ontheemd als Caravaggio zelf. Hun verstandhouding heeft een erotische component, maar het is niet duidelijk of ze het ook met elkaar doen.
In de Via di Ripetta, een lange straat in het noorden van de Romeinse binnenstad, bevindt zich het stamcafé van Cecco en Caravaggio. Op een dag stapt daar een Engelsman binnen die bloemrijk maar bepaald niet vlekkeloos Italiaans spreekt. Het blijkt de grote toneelschrijver te zijn. In een periode waarin vanwege een uitbraak van de pest het culturele leven in Londen stilligt, komt hij er inspiratie opdoen voor nieuwe stukken en gedichten. Shakespeare en Caravaggio observeren elkaar geïntrigeerd, maar echte vrienden worden ze niet, niet alleen omdat ze totaal van elkaar verschillen in temperament, maar ook omdat de Engelsman een verhouding begint met de beeldschone prostituee Lena, met wie ook Caravaggio intieme betrekkingen onderhoudt. Ook Cecco komt in de ban van Shakespeare. In meer dan één opzicht zijn de dichter en de schilder dus rivalen.
Bij beide kunstenaars vormt het eigen leven een inspiratiebron voor wat ze maken, en in beide gevallen schuiven heden en verleden over elkaar heen. Shakespeares Hamlet was er niet geweest als de schrijver zijn zoon niet had verloren, en in het café aan de Ripetta verklaart hij over zijn historische stukken:
Nooit […] gaat bij ons toneel over vroeger en over ver weg. Het publiek ziet meteen de verbanden met de politiek van vandaag. Met de keuze tussen goed en kwaad. En met de gevaren die ons bedreigen. Kloek en manmoedig.
Ook de poëzie zou rechtstreeks verband houden met wat Shakespeare beleeft, want Lena mijmert over het feit dat hij ‘van plan was een aantal sonnetten te schrijven, en dat hij bij het schrijven aan haar zou denken als aan zijn donkere lieverd’.
Bij Caravaggio is de connectie tussen werk en biografie nog sterker, niet het minst doordat hij voor zijn religieuze kunst modellen uit zijn eigen omgeving gebruikt. Cecco staat model voor Johannes de Doper, die op de schilderijen inderdaad verbluffend jong is, en de Heilige Maagd heeft de trekken van Lena. Het onberekenbare karakter van de schilder, zijn bijna bipolaire wisselingen tussen euforische scheppingskracht en duistere nachtmerries komen tot uitdrukking in de scherpe contrasten tussen donker en licht op zijn doeken. Net als bij Shakespeare zie je in het werk van Caravaggio altijd verschillende werelden tegelijk.
Daarbij gaat het overigens vooral om een combinatie van het sacrale en het vulgaire:
Je kon als zondaar geloven in de heiligheid van de Madonna en tegelijk kon je als minnaar geloven in het vuur van de lichamelijke opwinding. Het was het mengen van die twee dat het buitengewone geluksgevoel opleverde. Dat was trouwens de specialiteit van Caravaggio: voorstellingen maken waar de eerbied en heiligheid van afdropen terwijl je de vrouwen die op het Piazza Navona tippelden herkende. Want hoe Caravaggio ook schilderde, de begeerte en de vroomheid waren een mysterieus verband aangegaan [.]
Verbeelding en werkelijkheid lopen in deze roman in zoverre door elkaar dat reële en fictieve personages elkaar op allerlei manieren spiegelen. Shakespeare laat in Londen mooie jongens vrouwenrollen spelen, wat bij de kroegtijgers uit de Ripetta het vermoeden oproept dat hij net als Caravaggio een pederast zou zijn. Beide kunstenaars worden dan ook belaagd door puriteinen. Shakespeare wordt soms subtiel in verband gebracht met zowel Christus als Johannes de Doper, en Lena voert voor hem een striptease op die haar vereenzelvigt met Salome, voor wie het afgehakte hoofd van Johannes wordt opgediend. Caravaggio’s obsessie met onthoofdingen zou voortkomen uit een traumatische gebeurtenis. Cecco en hij waren vlak na hun aankomst in Rome getuige van een brute moord, in een steegje dat uitkomt op de Ripetta. Dat zowel Shakespeare als Cecco met Johannes wordt geassocieerd, doet dan weer vermoeden dat Caravaggio op zijn manier een evangelist is, of zelfs een manifestatie van Christus.
Theater
In deze roman is het theatrale een belangrijk motief. ‘Met dat feilloos gevoel voor symbolen, voor het ritme van treurige tijden die gevolgd worden door opwindende feestdagen, voor het fantasierijke leven van heiligen, kon de kerk doorgaan voor een grandioos theater.’ Wie het café binnenkomt, betreedt een podium. De moeder van de kroegbaas schuift ‘de vette stroken van het vliegengordijn open met een dramatische toewijding alsof ze een toneelvloer betrad en applaus verwachtte’. Caravaggio’s taferelen hebben, met name door hun lichtval, een onmiskenbaar theatrale compositie, en Lieske beschrijft een scène waarin de schilder zijn model instrueert alsof hij een actrice regisseert. De manier waarop de rijke, verdorven prelaten zich gedragen doet hier en daar sterk denken aan de betoverende film La Grande Bellezza (2013) van Paolo Sorrentino, op zijn beurt een hommage aan Fellini. Alles is onecht, alles is gespeeld en uitvergroot, maar onder de oppervlakte schuilen eenzaamheid en verdriet. Consequentie daarvan is dat de personages elkaar niet werkelijk kunnen kennen, omdat ze hun binnenwereld voor zichzelf houden.
‘Wij van de Ripetta’, dat zijn de vaste gasten van het etablissement van Emile. In een deel van de hoofdstukken fungeren zij als collectieve verteller. Zij introduceren zich in cursief gezette zinnen, zoals deze:
Wij, dat zijn de toehoorders van verhalen over eerzucht en gevangenschap, over spaghetti aglio e olio en zuppa inglese, over rijpen en rotten. Hebben we zelf een gezin? Of bestaat ons thuis alleen in onze wijnkleurige verbeelding?
De kunstgreep van deze vertelinstantie creëert een zekere distantie tussen de lezer en de protagonisten, omdat de cafégangers niet echt op de hoogte zijn van wat Caravaggio, Lena en Shakespeare precies meemaken. Ze verkeren in een geruchtencircuit en schrijven aan hun helden soms beweegredenen toe die op speculatie berusten. Van toneel of schilderkunst hebben ze uiteraard geen verstand. Lieske heeft dit middel echter niet consequent toegepast. In sommige passages lijken we meer direct toegang te krijgen tot wat met name Caravaggio bezielt. Maar ook dan blijft het mysterie goeddeels in stand. Er is eigenlijk maar één gebeurtenis waarvan de psychologische betekenis min of meer wordt uitgewerkt, en dat is de moordpartij uit het begin van het boek. De schilder droomt er steeds opnieuw over, realiseert zich dat dit te maken heeft met zijn angst om Cecco te verliezen, en uiteindelijk verwerkt hij het trauma in een schilderij dat de onthoofding van Johannes voorstelt.
Is dit nu een geslaagde roman? Lieskes proza stroomt als vanouds, maar opwindend of spannend wordt het niet echt. Het was een prachtidee om Shakespeare en Caravaggio met elkaar te confronteren, maar wat ze vervolgens meemaken levert geen nieuwe inzichten op over persoonlijkheid, werk en werkwijze van beide grootheden. Het boek bevestigt wat we al van ze denken te weten. Ik had misschien liever een verhaal gelezen waarin Hamlet Salome had ontmoet, of waarin Caravaggio’s Johannes zich ’s nachts had losgemaakt uit zijn lijst om samen met zijn ram door Rome te zwerven. Daar staat tegenover dat Lieske met dit boek wel weer een pleidooi voor de verbeelding en de kunsten aflevert, die zich steeds opnieuw moeten verweren tegen humorloze moralisten. Intussen zie ik uit naar nieuw werk dat weer uitbundig bruist, fonkelt en onthutst.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.