Filosofie, Signalement

Gedachteloos kwaad

De schuldvraag

Karl Jaspers (vert. Mark Wildschut)

Ontzetting in Duitsland, toen in de zomer van 1945 in de straten aanplakbiljetten verschenen met beelden en verslagen uit Bergen-Belsen en de niet mis te verstane stelling: ‘Dit is jullie schuld!’ De ontzetting werd veroorzaakt zowel door de gruwel van de onthulde feiten als door het besef dat de wereldopinie het Duitse volk als geheel veroordeelde. Voor de Duitse filosoof Karl Jaspers (1883-1969) staat het weliswaar buiten kijf dat Duitsland schuldig is aan de oorlog, die het planmatig heeft voorbereid en zonder provocatie is begonnen, maar toch vindt hij het absurd om een heel volk van een misdaad te beschuldigen. Uiteindelijk wordt in die beoordeling, die alle Duitsers over dezelfde kam scheert, op dezelfde manier te werk gegaan als in het antisemitisme dat van alle Joden woekeraars maakt of moordenaars van Jezus, de Zoon Gods. Met klem stelt Jaspers dan ook dat de Duitsers op heel verschillende manieren de gebeurtenissen vanaf de jaren dertig hebben ervaren: sommigen spraken in 1933 al van een nationale schande, anderen vanaf juni 1934, toen tijdens de Nacht van de Lange Messen de Sturmabteilung (SA) van Ernst Röhm werd uitgemoord door de Schutzstaffel (SS) van Heinrich Himmler, weer anderen vanaf 1938 met de Kristallnacht toen meer dan duizend synagogen werden in brand gestoken en gesloopt, velen vanaf 1942, toen de nederlaag zich aandiende, sommigen pas in 1945.

Met het schrijven van De schuldvraag – in feite de neerslag van een reeks colleges die in het wintersemester van 1945-1946 aan de universiteit van Heidelberg gegeven werden – beoogt Jaspers dus tweeërlei: hij wil effectief onderzoeken in hoeverre de Duitsers schuldig zijn aan wat tijdens de oorlog gebeurd is en hij wil de ziel van het Duitse volk herstellen, omdat hij blijft geloven dat er in het naoorlogse Europa een plaats is voor de cultuur van Goethe en Kant.

In zijn behandeling van de schuldvraag onderscheidt Jaspers vier vormen van schuld: juridische, politieke, morele en metafysische schuld. Zoals gezegd, wijst Jaspers een collectieve schuldtoewijzing af, omdat die niet-misdadige Duitsers schuldig zou maken en bovendien de schuld van de echte misdadigers zou verkleinen. Daarom verdedigt hij het Neurenberg-proces, waar niet het Duitse volk, maar de topfunctionarissen van het naziregime als individuele misdadigers terechtstaan: juridische schuld betreft altijd een individu. Jaspers pleit de Duitsers evenwel niet vrij van collectieve of politieke verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid: ze zijn verantwoordelijk voor zover ze het Hitler-regime hebben gedoogd en gesteund. Morele en metafysische schuld beschouwt Jaspers eveneens als een individuele zaak. De morele schuld treft vele Duitsers afzonderlijk, omdat ze zich een goed geweten hebben aangepraat en zich hebben verscholen achter het excuus van de gehoorzaamheid en de niet-actieve betrokkenheid. Metafysische schuld, ten slotte, bestaat uit het besef dat een fundamentele menselijke solidariteit door het naziregime geschonden is. Uiteindelijk hoopt Jaspers dat een dergelijk metafysisch schuldbesef een transformatie zal teweegbrengen in het zelfbewustzijn van elke Duitser en zo zal leiden tot de opbouw van een nieuwe samenleving.

Volgens Jaspers zal het Neurenberg-proces een wezenlijke rol spelen in de opbouw van het nieuwe Duitsland. Hij weerlegt dan ook de bezwaren die tegen het proces geuit worden, onder meer het gekende bezwaar ‘nulla poena sine lege’ (‘geen straf zonder wet’). Dat wil zeggen dat een oordeel alleen kan worden geveld op basis van een wet die van kracht was voor de misdaad werd begaan. In Neurenberg wordt echter geoordeeld met terugwerkende kracht op basis van wetten die de overwinnaars pas nu hebben opgesteld. Jaspers brengt daartegen in dat er misdaden tegen de mensheid zijn gepleegd, dat er dus wetten zijn geschonden die ver de wetten van een specifiek land overstijgen en tot de beschaving als zodanig behoren. (Hannah Arendt zal hetzelfde argument gebruiken naar aanleiding van het Eichmann-proces, dat in 1961 in Jeruzalem plaatsvindt.) Ook zijn er op grote schaal oorlogsmisdaden gepleegd en zijn de wetten die bij oorlogvoering gelden met de voeten getreden. Jaspers herinnert aan de uitspraak van Kant ‘dat in de oorlog geen handelingen verricht mogen worden die een latere verzoening zo goed als onmogelijk maken’. Dit principe is door nazi-Duitsland van de hand gewezen, met als gevolg dat de oorlogsterreur, nog aangezwengeld door het destructieve potentieel van de techniek, geen grenzen meer kende.

Later, met name bij de herdruk van De schuldvraag in 1962, drukt Jaspers zijn ontgoocheling uit: hij geeft toe zich in het Neurenberg-proces te hebben vergist. Hij noemt het dan een ‘eenmalig proces van zegevierende mogendheden tegen de overwonnenen’. In de Koude Oorlog is de hoop op een internationale rechtsorde en een nieuw tijdperk verwaterd. De aanwezigheid van een uit stalinistisch Rusland afkomstige rechter, van een rechter dus uit een staat die de totalitaire evenknie was van nazi-Duitsland, is hem nu een doorn in het oog. Even ergerlijk en onrustwekkend is het feit dat het Neurenberg-proces verzuimd heeft om de oorlogsmisdaden van westerse mogendheden te onderzoeken. En dat het te weinig heeft stilgestaan bij de medeplichtigheid van vele landen: in 1933 het concordaat van het Vaticaan met Hitler, in 1936 de participatie van nagenoeg de hele wereld aan de Olympische Spelen in Berlijn, de aanvankelijke bewondering van vele politieke leiders, inclusief Winston Churchill, voor Hitler, de passiviteit van Frankrijk (en andere landen) toen Duitsland in 1936 het Rijnland militair bezette en zo het Verdrag van Versailles aan zijn laarzen lapte.

Een vergelijking met actuele gebeurtenissen dringt zich op, want het kan niemand ontgaan dat vandaag gelijkaardige opmerkingen kunnen worden gemaakt aangaande de oorlog in Oekraïne. Enerzijds is die zonder directe provocatie door Poetin begonnen, anderzijds kan men zich vragen stellen bij de dubbelzinnige houding die onder meer de Europese Unie de afgelopen jaren heeft aangenomen in de betrekkingen met Rusland. Maar als we die vergelijking maken, dienen we ons ook af te vragen wie nog bereid is om naar de eigen morele schuld te peilen en hoe zwaar de metafysische schuld nog doorweegt. Want dat is misschien wel het meest treffende in Jaspers’ geschrift: meer nog dan op de politieke aansprakelijkheid van de Duitse bevolking ligt het accent op de bezinning omtrent het mens-zijn. Herbronning is enkel mogelijk als wij, mensen, onze menselijkheid overdenken: vanwaar komt dit kwaad, hoe kan het dat mensen tot zulke gruwelijkheden in staat zijn?

Met deze oproep bevindt Jaspers zich opnieuw op dezelfde golflengte als Hannah Arendt. Ook zij zag in gedachteloosheid het grootste kwaad en was van oordeel dat het ergste kwaad gedaan wordt door mensen die niet kiezen tussen goed en kwaad. Deze gedachteloosheid herkende ze in Eichmann: de gedachteloosheid van de banale nulliteit.

Daarom zijn de eerste bladzijden van De schuldvraag misschien wel het indrukwekkendst. ‘We moeten de bereidheid tot nadenken herstellen’, schrijft Jaspers. Daarbij kunnen we enkel vertrekken van wat we delen: ‘wat we gemeen hebben, is een gebrek aan gemeenschappelijkheid’. Die zoektocht begint met het voeren van een gesprek: ‘Duitsland kan alleen weer tot zichzelf komen als wij Duitsers in de communicatie de weg vinden naar elkaar. Als we leren echt met elkaar te praten, dan alleen in het besef hoe groot onze verschillen zijn.’

Boom, Amsterdam, 2022
Vertaald door: Mark Wildschut
ISBN 9 789024 442959
140p.

Geplaatst op 06/07/2022

Tags: De schuldvraag, Eichmann-proces, Hannah Arendt, Karl Jaspers, nazi-regime, nazisme, Neurenberg-proces

Categorie: Filosofie, Signalement

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.