Proza, Recensies

Alles weer voor het eerst

School voor zotten

Sasja Sokolov (vert. Gerard Cruys)

Sommige romans vergen een lezer die zich in wil vechten. Ze bieden een onderdompeling in het onbekende, het hermetische of de chaos, leggen zichzelf niet uit maar laten het aan de ander om gaandeweg de strekking uit te vogelen en met terugwerkende kracht chocola van het geheel (proberen) te maken. The Sound and the Fury (1929) van William Faulkner, The Recognitions (1955) van Williams Gaddis, Clarice Lispectors De passie volgens G.H. (1964) en Gravity’s Rainbow (1973) van Thomas Pynchon zijn enkele bekende voorbeelden; dichter bij huis (en het nu) zou je De zonen van het uitzicht (1989) van M. Februari, Rachels Rokje (1994) van Charlotte Mutsaers en Op de rok van het universum (2015) van Tonnus Oosterhoff kunnen noemen. Niet zelden leveren deze teksten de meest beklijvende leeservaringen op; wie veel in een boek stopt, krijgt er doorgaans ook veel voor terug.

School voor zotten (1976) van Sasja Sokolov (1943) is bij uitstek zo’n veeleisende roman, misschien zelfs in extreme mate. Het boek vangt aan met een wisselvallig geïnterpungeerde interne monoloog, stream of consciousness-stijl, die met een enkele onderbreking van twintig bladzijden tot de slotwoorden doordendert. Dat doet onmiddellijk denken aan het laatste hoofdstuk van James Joyce’ Ulysses (1922), maar daar kreeg de lezer eerst nog 600 andere pagina’s om kennis te maken met de hoofdpersonen en andere constanten te ontdekken. In Sokolovs roman ontbreken van begin af aan alle handvaten, en lijkt überhaupt weinig voor zich te spreken. ‘Ik heb het idee dat het een warboel, een warwinkel is tussen mij en de tijd, het is er niet zo goed mee gesteld als wel zou kunnen’, biecht de verteller al vroeg op, maar het is niet alleen het tijdsverloop dat in School voor zotten op losse schroeven staat: de plaats van handeling is schimmig, personages veranderen voortdurend van naam en gedaante, en doordat het vertelperspectief steeds schakelt tussen de eerste en tweede persoon enkelvoud en de eerste persoon meervoud is niet meteen duidelijk wie nu wat aan wie aan het vertellen is. Uitdagingen genoeg, kortom, maar wat kan een aandachtige lezing van dit schijnbaar onnavolgbaar boek ons opleveren?

 

Schrijvende skileraar

Sasja Sokolov werd geboren in Ottawa, Canada. Zijn vader werkte daar bij de ambassade en was vermoedelijk ook verbonden aan de Russische inlichtingendienst; in 1946 werd hij het land uitgezet en verhuisde de familie terug naar Moskou. Daar studeerde Sokolov van 1962 tot 1965 talen aan de militaire universiteit. In tegenstelling tot zijn ouders was hij de Sovjet-Unie niet gunstig gezind. Zo probeerde hij eens tijdens een exercitie met een vriend de Turkmeense grens over te steken om naar Iran te vluchten. Hij werd betrapt en kreeg een celstraf. Hierna probeerde hij de dienstplicht te ontduiken door krankzinnigheid voor te wenden – blijkbaar overtuigend genoeg om drie maanden in het psychiatrisch ziekenhuis Kashchenko te worden opgenomen.

Toen Sokolov weer vrijkwam, begon hij te publiceren in kranten en literaire tijdschriften. Begin jaren zeventig woonde hij op de Waldajhoogte, waar School voor zotten tot stand kwam. Inmiddels welbekend met de censuur en repressie van het Sovjetregime, besloot hij het manuscript naar het buitenland te smokkelen. En hij kwam er zelf achteraan: na een huwelijk met een Oostenrijkse vrouw en een dubbele hongerstaking lukte het Sokolov in 1975 eindelijk om Rusland te verlaten. Kort daarop verkreeg hij het Canadees staatsburgerschap en trok hij naar de Verenigde Staten, waar School voor zotten gepubliceerd werd door Ardis, een uitgeverij die het werk van dissidente Russische auteurs bleef publiceren, zowel in de oorspronkelijke taal als het Engels; bekende namen uit hun fondslijst zijn Joseph Brodsky, Osip Mandelstam en Vladimir Nabokov. Die laatste kreeg Sokolovs manuscript van uitgever en vertaler Carl Proffer toegestuurd en leverde op diens verzoek een van zijn schaarse blurbs: hij noemde School voor zotten ‘an enchanting, touching and tragic book’. Deze woorden prijken op iedere uitgave van de roman, en de uitgesproken verwantschap met het werk van de magiër onder de schrijvers verklaart mede waarom School voor zotten nog steeds zijn weg naar Nabokovianen– inclusief ondergetekende – weet te vinden.

Na het aanzienlijke internationale succes van zijn eersteling wilde Sokolov zich losweken van zijn literaire voorvader. Daarom schreef hij twee romans, Tussen hond en wolf (1980) en Palisandriia (1985), die de bekende Nabokoviaanse stijlmiddelen radicaliseerden en zozeer op parodie en taalspel steunden dat ze lang als onvertaalbaar golden (toch verscheen er in 2016 een Engelstalige editie van de eerste). Vervolgens deed hij er als romancier het zwijgen toe. Zijn publicatiestop deed allerhande geruchten ontspruiten – Sokolov zou teleurgesteld zijn door de ontvangst van zijn nóg experimentelere romans – en leverde hem het epitheton ‘de Russische Salinger’ op, dat naast ongeïnspireerd om verschillende redenen misplaatst is. Niet alleen lijkt het proza van Sokolov in de verste verte niet op dat van J.D. Salinger – die zich na de publicatie van zijn succesvolle en controversiële roman The Catcher in the Rye (1951) bijna geheel terugtrok uit het publieke leven –, Sokolov schermt zijn werk helemaal niet zo rigoureus af als de Amerikaanse kluizenaar: naar het schijnt ging het manuscript van een vierde roman in 1989 verloren bij een brand, hij publiceerde allerhande non-fictie en in 2011 verscheen nog een bundel prozagedichten, Triptych. Daarnaast bleek Sokolov de afgelopen jaren best bereid om interviews en radiogesprekken te doen. Het lijkt eerder alsof hij bewust een niet-literair leven leidt. De vertraging van zijn publicatieritme viel samen met zijn huwelijk met de Amerikaanse roeicoach Marlene Royle, wat mogelijk de reden is dat hij zijn aandacht meer naar sport en de natuur verlegde. Het was reeds bekend dat Sokolov flink wat ervaring had met prozaïsche of rare baantjes – naast journalist en docent was hij onder meer medewerker van een mortuarium, kolenschepper, jachtopziener en houthakker – maar toch kan de laatste wending voor een schrijver van dit kaliber opmerkelijk heten: volgens een Russische documentaire uit 2017 is hij reeds dertig jaar voornamelijk actief als skileraar.

 

Een ‘krankzinnige snotaap’

Helpt deze informatie om School voor zotten beter te begrijpen? Maar zeer ten dele. Ten hoogste kunnen sommige gegevens gebruikt worden om interpretatieve intuïties te staven. Bijvoorbeeld als het om de afbakening van de vertelsituatie gaat. Op basis van woorden als ‘patiënt’, ‘dokter’, ‘tralies’ en ‘ontslag’ kun je afleiden waar de centrale monoloog wordt afgestoken: een psychiatrische inrichting – een plek die Sokolov zelf van binnenuit heeft leren kennen. Aan de andere kant wordt er gewag gemaakt van schoolklassen en de leraren Pavel Petrovitsj, om wiens dood gerouwd wordt, en de door de verteller(s) beminde Weta Akatov. Is de instelling in kwestie tevens een onderwijsinstituut, de ‘school voor zotten’ uit de titel? Of lopen heden en herinnering hier door elkaar? Ik zou het niet met zekerheid durven zeggen.

Duidelijk is in ieder geval dat wie aan het woord is/zijn tot de zogenaamde ‘zotten’ gerekend worden. Uit een specifieke woordenwisseling is op te maken hoe de vertelinstantie van deze roman in elkaar steekt:

Nee nee, ik vertel je niks […], jij bent een zot, jij bent ziek, ik wil jou niet kennen, ik bel dokter Zauze op om te vragen of hij jou weer daar naartoe wil brengen, want je hangt me zwaar de keel uit, wie ben jij, waarom val je me lastig met je vragen, hou op, hou op alsjeblieft of ik doe je iets aan, iets naars. Doe nou maar niet of jij niet weet wie ik ben, als jij mij een zot noemt, dan ben je zelf net zo’n zot, want ik – dat ben jij zelf […], je bent ziek, net als ik, vreselijk ziek, je bent bijna een idioot […].

Ik en jij zijn hetzelfde – dat betekent dat de dialogen zich binnen iemands hoofd afspelen. Die persoon wordt in de inrichting behandeld, identificeert zich als een (mannelijke) leerling en ervaart een hiërarchisch leeftijdsverschil met de mensen om hem heen. Hoewel er in deze roman geen platte diagnostische termen gebruikt worden, zou je voor de overzichtelijkheid kunnen zeggen dat de verteller op basis van het voorgaande waarschijnlijk een schizofrene of anderszins mentaal ontregelde jongen is. Dit inzicht lost echter niet veel interpretatieve problemen op: deze ‘krankzinnige snotaap’ is naar eigen zeggen ‘een ongelooflijke fantast’ die de werkelijkheid en de waarheid voortdurend naar zijn hand zet. Hij is ten diepste onbetrouwbaar en dus krijg je als lezer geen moment vaste grond onder de voeten.

De geestesgesteldheid van de verteller staat ook in direct verband met de bijzondere stijl van de roman. Zijn conflictueuze interne dialoog geeft de tekst een metafictioneel karakter; School voor zotten leest door alle zelfcorrecties, tegenspraak en later zelfs ingrepen van ‘de schrijver’ ook als een verhaal over het vertellen van verhalen en de moeilijkheden daaromtrent. De ongebruikelijke belevingswereld van zijn hoofdpersoon wordt door Sokolov eveneens uitgebuit om vreemd-poëtische passages te genereren, waarin uitbundige beelden en krankzinnige opsommingen met elkaar verbonden worden.

Neem bijvoorbeeld deze twee zinnen:

Aldus sprak meester Pavel, staande aan de oever van de Lethe. Uit zijn gewassen oren druppelde rivierwater, en de rivier zelf stroomde traag aan hem en ons voorbij, tezamen met al haar vissen, platbomers, oude zeilschepen, weerspiegelde wolken, onzichtbare en toekomstige drenkelingen, kikkerdril en eendenkroos, onvermoeibare torretjes, brokken net, verloren zandkorrels en gouden armbanden, lege conservenblikjes en loodzware monnikskappen, mazoutvlekken, nauwelijks waarneembare gezichten van veerlieden, twistappels en treurperen en restjes ventielslang, onontbeerlijk voor de fietser, want je kunt je band niet oppompen als je niet zo’n rubberen dingetje om het ventiel doet, en dan is alles verloren, nietwaar, want als je je fiets niet kunt gebruiken, dan bestaat die als het ware niet, die verdwijnt bijna, en zonder fiets is er in de datsjakolonie geen moer te beleven: je kunt geen petroleum halen, je rijdt niet naar de vijver heen en terug, je haalt dokter Zauze niet af van de trein van zeven uur: hij staat op het perron, blikt om zich heen, maar jij bent er niet, hoewel jullie afgesproken hadden dat je hem beslist zou afhalen, en daar staat-ie nou te wachten, en jij bent in geen velden of wegen te zien, aangezien je geen goed ventielslangetje kunt vinden, maar de dokter weet van niks, trouwens, hij heeft al zo’n vaag vermoeden: waarschijnlijk, zo veronderstelt hij, heeft patiënt zus en zo strubbelingen met zijn rijwiel, hoogstwaarschijnlijk met het ventiel, het oude liedje, het is gewoon een lijdensweg met die slangetjes, jammer dat ik niet op het idee gekomen ben om een metertje of twee-drie in de stad te kopen, dan had hij genoeg gehad voor de hele zomer – peinst de dokter.

Van voorbijdrijvende stukjes ventielslang tot reflecties op beweeglijkheid en een uitstapje naar de belevingswereld van een dokter – wild, associatief denken is het bindmiddel van deze tekststroom, evenals de glibberige leidraad voor de lezer die zich eraan over durft te geven.

 

Vizier op ruraal Rusland

In het bovenstaande citaat wordt de tweede centrale locatie van deze roman genoemd: de ‘datsjakolonie’, een gemeenschap van boeren en vakantievierders op het Russische platteland. De vader van de verteller had hier – tot hij het ambt van officier van justitie neerlegde – een huisje, en het natuurlandschap daaromheen werd het decor van de gelukkigste jeugdherinnering van de jongen. In zijn geheugen wordt het bevolkt door enkele kleurrijke personages, zoals de knorrige vader, Pavel/Saul Petrovitsj en de verwaaide, bebaarde postbode Michejev, die gezamenlijk de wazige wereld buiten de ‘school’ vormen.

Die omgeving wordt verder ingevuld door het compacte tweede deel, dat bestaat uit een handvol zeer korte verhalen. Ze zijn geschreven in een conventionele realistische stijl en gaan over de wederwaardigheden van verschillende naamloze en niet-terugkerende bijpersonages. Hier komt onverwachts een andere kant van Sokolovs schrijven aan het licht. Opeens richt hij zich op het leven van alledag en vertelt hij helder en kernachtig over fenomenen als de diensttijd, arbeid op het land, natuur, liefde en de dood. Het meest aangrijpende vignet gaat over een jonge ‘morgueknecht’, die wanneer hij twee slachtoffers van een auto-ongeluk moet identificeren zijn grote jeugdliefde herkent – met het mortuarium verschijnt er voor de tweede keer een omgeving waar Sokolov tijd heeft doorbracht.

Samengenomen schetsen deze verhalen en het relaas van de jongen een beeld van het Russische platteland dat tegendraads en soms verontrustend leest. Is dat de reden waarom de roman dit jaar opnieuw uitgegeven werd, nu velen op zoek zijn naar inzicht in de langdurige spanningen binnen dit land en de grensregio? In 1978 verscheen namelijk al een vertaling als School voor gekken bij De Bezige Bij, eveneens door Gerard Cruys, die zijn indrukwekkende werk voor de gelegenheid actualiseerde. Deze heruitgave is voorzien van een nawoord van de prominentste dissidente auteur van het moment, Maxim Osipov (1963), wat suggereert dat Sokolovs roman een vergelijkbaar kritisch perspectief zou uitdragen. Ook de slavist Alexander Boguslawski, die voor de imprint van de New York Review of Books de recentste Engelse vertaling van de roman voor zijn rekening nam, onderstreepte de politieke lading van het boek; hij noemde School voor zotten ‘a passionate outcry against the norms and practices of socialist realism, and, ultimately, against the political system which introduces, develops, and nourishes them’.

Voor een niet-gespecialiseerde, niet-Russische lezer is deze lading echter lastig te ontwaren. Wie er door bovenstaande aanwijzingen op gaat letten, zal details als het conservatisme van de vader en een enkele passage waarin op komische wijze afgegeven wordt op sociaal-realistische literatuur ongetwijfeld pregnant vinden, maar stellingen over of expliciete reflecties op het leven in de Sovjet-Unie ontbreken. Voor een buitenstaander is Sokolovs kritiek wellicht te subtiel; naast een sympathiek, bewonderend nawoord was er waarschijnlijk een uitbreid literair- en cultuurhistorisch voorwoord nodig geweest om haar geheel tot haar recht te doen komen.

 

Dissociatie en vervreemding

Gelukkig heeft de uitgever niet voor een academische tekstpresentatie gekozen, anders had de politieke contextualisering mogelijk in de weg gezeten van het onderscheidende literaire project van het boek; nu zal School voor zotten iedere mogelijke lezer direct kunnen raken als de uitzonderlijk warme, ontregelende en soms diep-emotionele evocatie van het leven die zij in de eerste plaats is.

In wat mogelijk de sleutelscène van de roman is, aangezien zij tweemaal uitgebreid wordt naverteld, herinnert de jongen zich een moment van dissociatie. Terwijl hij in een roeiboot op de rivier zit, hoort hij de roep van een koekoek: ‘En toen gebeurde er iets in me, daar, binnenin, in mijn hart en in mijn hoofd, alsof er een knop werd omgedraaid. Opeens voelde ik dat ik verdwenen was […].’ Hij ziet zijn bewegingloze, onmachtige handen op het hout liggen, maar is niet in staat de riemen te omvatten. Zijn ‘ik’ blijkt te zijn overgestapt naar een nymphea, ‘een witte waterlelie met een lange goudbruine stengel’. De orde der dingen wordt niet lang daarna hersteld, maar de jongen is niet meer de oude; de kortstondige bewustzijnsverschuiving heeft hem voorgoed anders naar de wereld doen kijken.

Viktor Sjklovski (1893-1984), alweer een Rus, schreef ooit dat het hoogste doel van literatuur een vergelijkbare ‘vervreemding’ is: kunst moet de wereld waaraan we zo gewend zijn weer vreemd maken, zodat wij haar als nieuw kunnen waarnemen. De roman van Sokolov zou binnen deze theorie als schoolvoorbeeld kunnen dienen: juist de vreemdheid van het perspectief is hier verantwoordelijk voor de verrassende schoonheid van het proza.

Citeerbare stukken te over in dit boek, maar de volgende fenomenale passage kan wellicht als slotbewijs dienen. Op een gegeven moment herinnert de jongen zich hoe hij samen met zijn moeder een kerkhof bezocht. Toen hij zich afwendde van het engelenbeeld waaronder zijn oma begraven lag, viel zijn blik op een ‘wintervlinder’:

Ik merk op dat de vlinder, die nu drie passen bij mij vandaan op de kromming van een hoge besneeuwde tak zit, haar vleugels uitspreidt en aanstalten maakt om op te vliegen. Ik doe het poortje wagenwijd open en ren eropaf, maar de vlinder heeft mij eerder in de gaten en ik ben net iets te laat om haar met mijn muts te bedekken: zij verschuilt zich tussen de struiken en de kruizen. Tot kniehoogte in de sneeuw wadend, hol ik verdrietig achter haar aan, waarbij ik mijn best doe om niet te kijken naar de foto’s van degenen die niet meer bij ons zijn; hun gezichten worden door de ondergaande zon beschenen, hun gezichten glimlachen. Vanuit de diepte der hemel daalt de schemering neer. De vlinder flitst af en toe hier en daar op, maar verdwijnt dan helemaal, daar sta je dan, moederziel alleen, midden op het kerkhof.

Dood en leven, weemoed en plezier, het alledaagse en het absurde – heel het menselijk bestaan wordt door dit extatische proza omvat, opgetild, en zodanig vervormd dat het binnenkomt met een verontrustende intensiteit; alsof deze roman je alles daadwerkelijk voor het eerst doet zien en voelen.

Van Oorschot, 2022
Vertaald door: Gerard Cruys
ISBN 978 9028 221123
236p.

Geplaatst op 09/11/2022

Tags: Dissidente literatuur, Maxim Osipov, Rusland, Sasja Sokolov, Schizofrenie, School voor zotten, Sovjet-Unie, Viktor Sjklovski, Vladimir Nabokov

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.