Vertellen over vakantie is een nationale sport voor Belgen en Nederlanders gelijk. Weinig bijeenkomsten met familie of vrienden verlopen zonder anekdotes over dat laatste reisje naar Thailand, die legendarische roadtrip in Amerika of die keer toen je in een tent sliep bij de steppenomaden. Heeft er eigenlijk iemand behoefte aan al die reisverhalen? Spreiden de vertellers niet vooral hun eigen status en dus hun privilege tentoon? Valt er überhaupt nog iets te ontdekken in die kapotgereisde wereld van ons?
Nee, ja, misschien. Natuurlijk zijn reisverhalen vaak blasé, al helemaal als de reiziger een witte middenklasser is die een busje koopt om op zoek te gaan naar zichzelf. Dat besefte Anneleen Van Offel tijdens het schrijven van De stem van Sulina maar al te goed. Haar missie is om de Donau, de moederrivier van Europa, van de bron in het Zwarte Woud tot de monding in het Roemeense Sulina te volgen. Ze excuseert zich regelmatig voor de veilige condities waaronder ze reist: een erfenis, een knus kampeerwagentje, betaalde vakantiedagen. Een mens zou voor minder de zin voor avontuur voelen wegebben.
Maar De stem van Sulina is geen reisverhaal zoals je beste vriendin dat zou vertellen. Van Offel gebruikt het reisverhaal als een kapstok om reflecties over moederschap, lichamelijkheid en mythologie aan op te hangen. De vanzelfsprekende structuur van de reis, met een beginpunt en een bestemming, geeft de gedachten richting en zin. Van Offel is op haar sterkst in het maken van die naadloze transities: tussen verslag en lyriek, tussen mythologie en persoonlijke sensitiviteit, tussen de dagboeken van een moeder, schrijver en reiziger.
Anneleen Van Offel debuteerde met de roman Hier is alles veilig (2021, Lebowski), een origineel en gewaagd boek over de moeder van een jonge Israëlische soldaat. Voor het schrijven van dat boek deed ze jarenlang onderzoek en maakte ze meerdere reizen naar Israël. De stem van Sulina is haar tweede roman en een verhaal dat dichter bij het leven van de schrijver zelf ligt. Van Offel reisde net als de verteller van Sulina de Donau af, samen met haar partner, terwijl ze zwanger was van haar eerste kind.
Elke geboorte is een dubbele geboorte. Een centrale gedachte in De stem van Sulina is dat – gelijktijdig met het kind – ook een moeder geboren wordt. Van Offel beschrijft in beeldrijke taal hoe het voelt om te transformeren van één naar twee naar uiteindelijk weer één lichaam. De stem van de verteller is dan ook naar binnen gericht, naar het eigen lichaam, waar zich ook dat andere lichaam aan het vormen is. Deze passages lezen soms als prozagedichten en staan vol van uitzonderlijk mooie bedenkingen die moederschap, taal, mythologie en de Donaureis met elkaar vervlechten. Zo zegt ze over de mysterieuze oorsprong van de rivier: ‘Ze zal altijd van de kaart vallen, die bron, altijd ergens anders zijn dan waar we denken, zoals ik nooit zal weten waar dat tweede hart nu precies klopt onder mijn huid, hoe vaak ik ook mijn hand tegen mijn buik leg.’
Toch is het verfrissend om na die introspectieve passages weer het busje in te duiken met de verteller, haar partner en hun ongeboren kind terwijl ze de Donau afreizen. Ze kamperen in de regen, eten geïmproviseerde maaltijden en bezoeken slaperige musea. Ze moeten hun benen optrekken om niet over elkaar te struikelen in hun kampeerwagen. Opmerkelijk is hoe weinig de twee met elkaar praten tijdens hun reis. Leon is met zijn eigen dingen bezig: hij speelt schaak op zijn telefoon, werkt aan zijn persoonlijke kunstprojecten en wil eigenlijk zo snel mogelijk verder rijden. De verteller wil daarentegen in het hier en nu leven. Ze wil elke bocht van de rivier gezien hebben, hoe doodnormaal die grijsgroene waterloop soms ook is. Nooit komt het tot een echte confrontatie, maar langzaamaan drijven ze uit elkaar. Het verhaal stroomt verder zoals de Donau, zonder nood aan conflict of een ingenieuze plot. Je weet op voorhand al waar het gaat eindigen: aan de monding.
Dat Van Offel haar blik naar binnen richt en haar eigen veranderende lichaam onderzoekt met taal, wil niet zeggen dat ze geen bronnen van buitenaf toelaat. De verhalen van vrouwen die haar voorgingen langs de Donau sluiten aan bij de thematiek van moederschap en wanderlust. Twee van die vrouwen zijn Irma Ohrlein, die samen met haar echtgenoot zocht naar de bron van de Donau, en Marija Gimbutas, een Litouwse archeologe gespecialiseerd in neolithische beschavingen in Europa. In de opgraving van primitieve vrouwenbeeldjes zag Gimbutas het bewijs van een samenleving ‘zonder oorlogsvoering of standen en rangen, patriarchaal noch matriarchaal, gericht op vruchtbaarheid, dood en wedergeboorte. Een bloeiende beschaving die zich uitstrekte van het Donaubekken, tussen de Dnjestr en het huidige Griekenland, met een gemeenschappelijke taal en cultuur.’
De zijstromen die Van Offel kiest om haar te inspireren en bij te staan tijdens de reis – van vergeten vrouwelijke wetenschappers tot het halve Griekse pantheon – vullen de verlangens van de verteller goed aan. Over de toevoeging van twee andere personages in het begin van het boek ben ik minder enthousiast. Het gaat om haar oom, van wie ze een bescheiden som erft waarmee ze het busje kan kopen om op reis te gaan, en een fotograaf die zijn woonboot verkoopt. Waarom die belangrijk zijn voor het verhaal en ze zo veel ruimte moeten innemen, is niet echt duidelijk voor mij.
Volgens mij is het eerste deel van het boek, voor het begin van de reis, dan ook zwakker dan de rest. De verteller wordt geplaagd ‘door een onrust die [ze] moeilijk kan duiden.’ Ze herinnert zich verre reizen waarop ze gelukkig en vrij was. Die vrijheid vindt ze niet meer in het “betonnen” Vlaanderen: ‘In de afstand die ik schep via bakstenen muren, spouwen, isolatie, schoenzolen, dubbel glas en regenjassen, zit ook het verlies van de taal, en daardoor kan ik mijn omgeving niet meer lezen.’ Van Offel beargumenteert dus grondig haar verlangen naar een ander leven. Ze wil een woonboot kopen of een huisje in de Ardennen. Ze beeldt zich in hoe ze desembrood zou bakken en lange wandelingen zou maken, in harmonie met de natuur en ver weg van de stad. Maar uiteindelijk blijken die plannen onrealistisch (de woonboot maakt haar zeeziek, het huisje lekt) en brengt haar wanderlust haar naar de Donau. Voor mij was die redeneringsboog niet helemaal nodig. Als je wilt reizen, reis dan. Daar is niks bizars aan. Je moet je er niet voor verontschuldigen. Of zoals Van Offel zelf ook inziet: ‘De mens is fundamenteel een reizend wezen.’
De stem van Sulina wordt figuurlijk in twee helften gekliefd door een bevallingsscène van ongeveer dertig pagina’s. Dit hoofdstuk is een intens middelpunt. De directheid contrasteert sterk met het bochtige ritme van de rest van het verhaal, waarin ruimte is voor uitweiding en achtergrond. Geen excuses meer. Plots staat er iets op het spel: het leven van moeder en kind. Al wat daarvoor komt, is voorbereiding. Al wat daarna komt, is herstel.
Daarna dringt de komst van het kind een nieuwe dimensie op aan de roman. Terwijl de verteller na de bevalling worstelt om haar verhaal af te maken en haar taal terug te vinden, groeit haar dochter razendsnel op. Schrijven gebeurt tussen voedersessies door. Het kind bepaalt het ritme. Dat maakt schrijven niet onmogelijk, maar wel minder vanzelfsprekend. Het lijkt ook het verlangen naar reizen te dempen. ‘Ik wil naar huis, om ergens in de taal thuis te komen, in een groter geheel van associatie en herinnering, de rivier als weerkaatsingsvlak waarop het licht in verschillende richtingen spat.’
Over de combinatie van moeder- en schrijverschap is de laatste jaren veel en goed geschreven, met voor mij als hoogtepunten het werk van Rachel Cusk en Maggie Nelson. Al in 2001 zei Cusk met Een Levenswerk wat niemand echt wilde horen: dat moederschap in onze samenleving een ploeterende strijd en een vernietiging van het ego inhoudt. Nelsons memoire De Argonauten (2015, hier besproken) stelt de fluïde kunst van family-making centraal.
Van Offel levert minder felle kritiek dan Cusk en haar verhaal is minder ontzagwekkend dan dat van Nelson, maar beide leggen de lat natuurlijk wel erg hoog. De stem van Sulina voegt nieuwe en gevoelige beelden toe aan de literatuur over moederschap door middel van een poëtisch reisverhaal. Dat verhaal meandert en vloeit als een rivier voordat het uitkomt bij het nulpunt van het leven, de geboorte. De Donau is de enige rivier ter wereld waarvan de afstandsaanduidingen stroomopwaarts worden aangegeven, van de monding tot aan de bron. Dat treft.
Recensie van De Stem van Sulina van Anneleen Van Offel door Pieter Van de Walle
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.