Drie jongens maken ruzie, een ruzie die weldra zal ontsporen in een fysieke aanvaring, terwijl hun vrienden werkeloos toekijken. Ze staan in een bosje, in de buurt van hun school, een supermarkt, een fietsenmaker, je kunt het verkeer verderop horen. ‘Maar wij waren helemaal alleen in onze eigen wereld’, observeert de naamloze verteller in De zwavelgele hemel, Kjell Westö’s zevende roman. Een kort zinnetje, maar het centrale gegeven waaraan deze roman zijn kracht ontleent zit erin vervat.
Westö, twee jaar jonger dan zijn hoofdpersoon in deze roman, is de bekendste en meest succesvolle hedendaagse Zweedstalige Finse schrijver. Sinds zijn debuut Drakarna över Helsingfors (‘Vliegers boven Helsinki’, gepubliceerd in 1996) heeft hij naam gemaakt als een chroniqueur van de Finse twintigste eeuw en het leven in en rond Helsinki. In de eerder ook bij De Geus verschenen romans Waar we ooit liepen (2006) en De Woensdagclub (2013) volgde hij zijn personages tijdens de bloederige eerste helft van de eeuw. De zwavelgele hemel kent eenzelfde opzet als deze eerdere werken: de brede waaier aan personages van verschillende sociaaleconomische klassen, hun alledaagse meertalige werkelijkheid en de longue durée van generaties die elkaar opvolgen.
In De zwavelgele hemel wordt teruggeblikt op een leven in de tweede helft van de twintigste eeuw. De verteller is een matig succesvolle schrijver – zijn debuutroman is een moderne klassieker geworden, latere boeken flopten – uit de Zweedstalige Finse middenklasse. Al vroeg raakte hij bevriend met Alex Rabell, zoon uit een gegoed Zweeds-Fins geslacht wiens zus Stella later zijn eerste vriendin wordt. Maar ze worden ouder, de verteller, Alex en Stella, ze ontwikkelen zich, reageren op wat ze voor de kiezen krijgen en groeien uit elkaar. De zwavelgele hemel is een melancholische roman, een nostalgisch verhaal waarin de jeugd van de personages steeds verder uit beeld raakt en hun volwassen leven hen voor steeds grotere uitdagingen plaatst.
Naast de verteller en broer en zus Rabell leren we ook hun families kennen, hun vriendenkring en de groep mensen die rondom deze intrigerende, maar ook getroebleerde familie cirkelen. De fascinatie van de hoofdpersoon voor hun aristocratische voorkomen, het gemak waarmee ze met geld omgaan en hun arrogante, soms zelfs hautaine gedrag zijn een belangrijke pilaar onder het verhaal. Ze zijn zo anders dan zijn eigen ouders en de wereld die zij aan hem doorgeven. In zijn jeugd is hij vaak op het landgoed van de Rabells aan de zee te vinden. Daar maakt hij vele belangrijke momenten uit zijn jeugd mee, veelal met Alex, met wie hij zijn hele leven lang een gecompliceerde relatie zal hebben. Daar, aan de Finse scherenkust, ziet hij ’s zomers ook de zwavelgele hemel die in de roman symbool komt te staan voor vroeger, voor een tijd die ongecompliceerd leek, maar waar de zaden voor later gezaaid werden.
De fascinatie gaat ook gepaard met verwijdering: de levens die Westö in De zwavelgele hemel vastlegt bestaan uit een lange serie van aantrekken en afstoten, als waren ze naar elkaar toe bewegende magneten die om de zoveel tijd omgedraaid worden en elkaar dan weer wegduwen. De mogelijkheid dat leden uit verschillende klassen vrienden kunnen zijn, elkaar echt kunnen begrijpen, verkende Westö al in eerdere romans, maar niet eerder was hij er zo pessimistisch over. Vanaf het begin staan vriendschappen in deze roman onder druk door (voor)oordelen. Zaken blijven lang onuitgesproken, tot ze gaan etteren – en zelfs dan kunnen de personages maar met moeite over hun schaduw heenstappen.
Zoals al Westö’s romans is ook De zwavelgele hemel een sociaal-realistische roman: de auteur neemt de tijd gedrag te observeren en te beschrijven, en door scènes en gespreksonderwerpen telkens net een beetje anders te laten terugkeren schetst hij de veranderingen die zijn personages ondergaan. Daarbij wordt vaak gewag gemaakt van politieke, economische en culturele ontwikkelingen en gebeurtenissen. Westö’s personages reageren op dergelijke ontwikkelingen, of worden er – onbewust – door gevormd. Soms gaat het om een heel concrete gebeurtenis, zoals het overlijden van een bekende zanger als George Harrison of de aanval op de Twin Towers in New York. Hiermee verankert Westö zijn verhaal in de tijd en de turbulente ontwikkelingen van de twintigste eeuw.
Een ander voorbeeld. Wanneer Alex Rabell ergens in de jaren tachtig Milton Friedman begint te lezen, is dat een mooie vooruitwijzing naar de manier waarop hij als ondernemer in het volgende decennium handig gebruik zal maken van de deregulering van de financiële markten en naar het moment, weer later, dat hij publiekelijk aan de schandpaal genageld wordt voor zijn gebruik van brievenbusfirma’s op verre eilanden. Alex verandert langzaam, in tandem met de veranderende tijden, in een gehaaide, financieel meedogenloze ondernemer. Op een ander moment merkt de verteller op dat hij en zijn vader niet op Spotify naar George Harrisons muziek kunnen luisteren – ‘in die tijd’ weigerden Harrisons nabestaanden dat. Eerst lijkt dat ‘in die tijd’ potsierlijk: we zijn inmiddels zo rond 2014 beland, zo lang geleden is dat nog niet.
Toch valt er wel iets te zeggen voor de nadruk die de verteller legt op de tijdgebondenheid van intieme momenten als het luisteren naar muziek, zelfs als die heel recent zijn. De zwavelgele hemel gaat over het verstrijken van de tijd, en de manier waarop we dat proces boekstaven. De roman begint met een gewelddadige aanval op Alex Rabell in het heden. De vraag wat er precies gebeurd is, zet het verhaal meteen op scherp – en wordt natuurlijk pas aan het einde van de roman beantwoord. De echte spanning komt echter voort uit de naar-binnen-gerichtheid van de personages, in het bijzonder de hoofdpersoon. Een lange tijd menen zij helemaal alleen in hun eigen wereld te zijn, maar op een gegeven moment verandert dat. De vijftig gepasseerd, op weg naar de zestig, moeten ze loslaten: ‘Ik dacht dat het leven bestond uit een serie opbrekingen’, reflecteert de verteller, ‘en hoe ongebruikelijk het was dat iemand vasthield aan zijn jeugdvrienden zoals ik deed met broer en zus Rabell en Krister en Linda.’
Hij zet zichzelf aan het schrijven: een nieuwe, autobiografisch geïnspireerde roman, ‘veel oprechter’ dan zijn eerdere boeken, ‘[o]mdat we leefden in de tijd waarin we leefden’. Ze zijn niet alleen in hun eigen wereld, en zijn dat ook nooit geweest. Dat besef daalt maar langzaam in. De zwavelgele hemel is het resultaat van die introspectie, die zoektocht naar de grenzen van het eigen perspectief en de eigen blik. De tijd verstrijkt, de mens wordt ouder, maar de zwavelgele hemel, ‘de oude kleur die ik zo veel jaren niet meer had gezien’, blijft altijd bestaan.
Recensie: De zwavelgele hemel van Kjell Westö door Jesse van Amelsvoort.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.