Poëzie, Recensies

Geen vogelvrijverklaring

De introductie van het plot

Frank Keizer

Bij het lezen van de derde bundel van Frank Keizer (1987), De introductie van het plot, dringt het opnieuw tot mij door dat ik tot de oudere generatie ben gaan behoren. Ik herken me in de vervreemding ten opzichte van de maatschappij waarin we leven en de onvrede die daarmee gepaard gaat, maar de zoektocht naar een mogelijke oplossing of bevrijding daarvan wordt door de jongere dichters op een ander speelveld uitgevoerd. Het verbaast mij al een tijdje dat zij de mogelijke alternatieven voor het heersende economische systeem en het daarbij horende geestesklimaat amper nog zoeken vanuit een filosofische of religieuze invalshoek. Of zie ik dat verkeerd, zeker na het verschijnen van deze bundel?

 

Het verlangen naar gemeenschap

In de studie De toekomst der religie (1947) onderscheidt Simon Vestdijk drie religieuze menstypen. Twee daarvan liggen voor de hand: het metafysische type, voor wie God eeuwig is en transcendent aan de mens, en het mystiek-introspectieve type, voor wie de mens in zichzelf zoekt naar heil. Maar het derde type verrast mij wel: het sociale type, voor wie het religieuze zich uitleeft ‘in de betrekkingen tussen de mensen onderling, in de gemeenschap dus’. ‘Gemeenschap’ is een begrip dat bij Keizer hoog staat aangeschreven, hoewel hij het niet als een homogene groep interpreteert als het gaat om een tegenkracht tegen het heersende systeem. Om dat te bekrachtigen citeert hij in een gedicht de antropoloog Anna Tsing: ‘er is niet één groep of strijd die op zichzelf het kapitalisme zal kunnen omverwerpen’. Veel priller en poëtischer schrijft Keizer over de gemeenschap: ‘willen jullie je niet bij ons aansluiten […] om een gedeelde adem te vinden’?

Als een mogelijkheid om onze neoliberale maatschappij te hervormen, zoekt Frank Keizer in zijn nieuwe bundel naar de grond voor gemeenschappelijkheid. Hij berust niet in de opvatting van de ‘linkse ideeënarmoede’ die generatiegenoot Obe Alkema in Obelisque (2018) om zich heen constateert en graaft voor vruchtbare ideeën in het verleden van het socialistische denken. Geregeld neemt hij onbezwaard citaten over uit boeken die in deze traditie geschreven zijn. In een vijf pagina’s tellende verantwoording somt hij op door welke auteurs hij is geïnspireerd en uit welke boeken hij heeft geput voor zijn gedichten; in zijn zoektocht naar sociale gerechtigheid en gelijkheid grasduint Keizer in de oeuvres van Friedrich Engels, Karl Marx, Sonja Prins en Rosa Luxemburg. Hij citeert daarnaast uit publicaties die koloniale en postkoloniale tendensen in het westerse denken blootleggen of zich met milieuproblemen bezighouden. Al deze schriftelijke bronnen staan in het teken van de onhoudbaarheid van het kapitalisme, waarin ‘winning en rationalisatie’ uitgangspunten zijn; niet voor niets spreekt hij over ‘het oude rampenfeodalisme’ en ‘oorlogskapitalisme’.

Deze mentaliteit vindt Keizer al terug in de klassieke oudheid: bij Hesiodos treft hij ‘de eerste invallen van de markt’ aan en over Vergilius oordeelt hij: ‘hij verheerlijkte het geknechte leven’. De namen en titels die Keizer aanhaalt in zijn zoektocht naar collectieve vrijheid zijn mij vaak onbekend, de verwijzingen naar het intellectuele achterland waarop de bundel leunt zijn daarom zeker verhelderend. Door die verschillende invalshoeken tracht Keizer aan te tonen dat er sprake is van een ‘verstrengeling van productivisme racisme en kapitalisme’. En dat in het verlengde daarvan ook de klimaatcrisis is ontstaan blijkt eveneens uit deze bundel.

 

Dichten en denken

Keizer is een denker die zich in poëzie uit. In dit dichtende denken of denkende dichten doet hij mij denken aan de filosoof Martin Heidegger (1889-1976). Het tekent de ruimdenkendheid van Keizer, wiens hart richting het communisme uitgaat, dat hij oog heeft voor de potentie van Heideggers filosofie. Velen zijn afgehaakt om zich in dit denken te verdiepen naarmate het steeds duidelijker werd hoezeer de filosoof betrokken was bij het nationaal-socialisme. Het begrip ‘Lichtung’, dat voor Heidegger een open plek in het bos is waar het zonlicht in doordringt, zodat ‘de zijnden’ zich kunnen tonen, biedt Keizer inspiratie voor zijn eigen denken. Hij vertaalt het in feite onvertaalbare begrip, bij gebrek aan beter, met het germanisme ‘lichting’. Keizer zoekt echter naar manieren om het kapitalisme te bestrijden en vindt in het strikt filosofische denken van Heidegger verder geen soelaas, waarin de relatie met de omringende maatschappij en met de ander vrijwel onaangeroerd blijft ten gunste van een vorm van mystiek die ‘het zijn’ openbaart.

Keizer vindt vervolgens wel een andere vorm van openheid als aanknopingspunt om kritiek op een omringend onderdrukkend systeem uit te oefenen, en wel bij de auteur Sylvia Wynter, die schrijft over het concept van het plot. Het is verrassend hoe Keizer ‘lichting’ en ‘plot’ met elkaar verbindt. Waar de open plek bij Heidegger binnen het filosofische bereik ons allen bewust maakt van een lacune in het westerse denken, namelijk die van de zijnsvergetelheid, creëert Keizer via Wynter mogelijkheden om het filosofische domein te verlaten ten gunste van het politieke. Het plot bij Wynter duidt op een eigen stukje grond voor slaven in Haïti om op de plantage iets voor zichzelf te kunnen verbouwen. Deze open plek, die niet in de geest maar onder de handen van slaven werd gecreëerd, onttrekt zich direct aan het kapitalisme met zijn onderdrukkende karakter en lijkt een eerste aanzet tot bevrijding van dat systeem. Het eerste gedicht in De introductie van het plot opent tastend met een vergelijkbare maar andere vrije plek:

 

het begon ermee dat ik een woord zocht voor de weg waarop jij en ik en zij

kunnen lopen niet de startbaan waarop wij alleen maar werden voortgejaagd

 

Die startbaan als het begin van de ratrace die het kapitalisme is, zou plaats moeten maken voor een andere weg voor ons allen (jij, ik, zij), eentje die ons bevrijdt van de mal waar het kapitalisme ons in dwingt.

 

Communisme en metamodernisme

Keizer maakt er in zijn bundels geen geheim van dat de oplossing wel eens in het communisme zou kunnen liggen, maar hij is op zijn hoede om niet in de valkuilen van het historische communisme te lopen. Online publiceert hij sinds enkele maanden zeer geregeld een nieuwsbrief onder de titel De eenmanswerkgroep waarin hij onder de kop ‘030822’ noteert: ‘hoe verhoudt mijn wens de ogen op de “communistische horizon” gericht te houden zich tot de esthetiek en politiek die het precaire en fragiele valoriseert?’ Zijn aandacht voor het precaire en fragiele verhindert hem waarschijnlijk afdoende om ooit met een wapperende rode vlag zijn idealen na te jagen. En dat hij zijn ogen niet richt op een realiteit maar op een horizon, als een utopisch ideaal, vind ik ook vertrouwenwekkend.

Deze voorzichtigheid ten aanzien van een ideale maatschappij heeft hij denk ik te danken aan een ander gedachtegoed, eentje dat opkwam nadat het postmodernisme zijn hoogtijdagen achter zich had: het metamodernisme. Vooral in deze nieuwe bundel van Keizer zie ik dat dit nieuwe denken en handelen als mogelijkheid om aan het kapitalisme te ontkomen aanwezig is. Ik herken deze invloed ook in de bundel Obelisque van Obe Alkema. Het metamodernisme borduurt voort op het succes en het falen van het postmodernisme. Als grootste verworvenheid van dit denken mag de teloorgang van het geloof in de grote verhalen binnen de filosofie, religie en kunst genoemd worden. Als grootste failliet geldt dat de afbraak daarvan zo radicaal is doorgevoerd, dat we met wat armzalige brokstukken zijn achtergebleven. De verbijstering die er het gevolg van is en ons opzadelt met de vraag ‘Wat nu?’ is de voedingsbodem van het metamodernisme. In ieder geval moet er, in alle onzekerheid, dat is de overtuiging binnen dit denken, een stap in de toekomst worden gezet. Alkema poneert: ‘Alleen al die gigantische variatie geeft de boodschap: je moet iets kiezen.’ Keizer verwoordt de metamodernistische wending als volgt: ‘mijn projecties zijn instabiel, de coördinaten vaag maar er wordt gevaren’. In zijn vorige bundel, lief slecht ding (2019), beschreef hij die beweging als volgt: ‘nee, we wisten niet hoe ver de sprong was, / hoe diep de kloof, maar sprongen toch’.

Keizer bestrijdt het kapitalisme dus vanuit twee perspectieven, het communisme en het metamodernisme, liefst in combinatie met elkaar, en dat maakt zijn strijd en zoektocht in alle kwetsbaarheid weerbaar en overtuigend. Voorwaarde binnen beide stromingen is de samenkomst en de ontmoeting met anderen. Geestverwanten die zich onder het kapitalisme ook precair en fragiel zijn gaan voelen, vooral binnen de doctrine van het neoliberalisme waarin vrijhandel en marktwerking allesbepalend werden, steunen elkaar in hun verzet. Keizer ziet ook in de jonge Karl Marx zijn gelijke:

 

waar was marx vroeg je daniel volgens hem rijpte hij niet tot de politieke econoom van nu

was hij altijd een ecoloog ook in de betekenis die isabelle eraan gaf die van de praktijken

 

zoals toen hij opkwam voor de houtdieven die voor hun voortbestaan afhankelijk waren

van de bossen wat hij in de krant het recht van de armen doopte een licht ging op ineens

 

werd hij weer gewoon karl een jonge activist zoals er zoveel zijn nu en altijd zijn geweest

ze kennen dat ene stukje wereld en daarvandaan werken ze de vraag is dus waar ben jij

 

om welke omgeving geef jij welke diefstal dwingt jou te verdedigen welke weelde

zou ons allemaal moeten toekomen het hoeft niet per se over ontbossingen te gaan

 

het is de kruisbestuiving die je meeneemt niet de soevereiniteit van een grote theorie

een nieuwe lectuur zal jullie niet redden wat je ook niet redt is een nieuw verhaal alleen

 

Ecologie en botanie

Dit gedicht over Marx laat alle aspecten van Keizers denken zien. Communisme en metamodernisme, de onderdrukking van de mens en het recht van de onderdrukten of armen om in vrijheid te leven en daarnaar te streven, het handelen in aanvulling op de theorie. Dit laatste aspect wordt in deze bundel behartigd door de ecologie en, nog verrassender, de botanie. Dat heeft alles te maken met de precariteit waarop Keizer zo de nadruk legt, en de rol van het plot, de mogelijkheid om dit open stukje land naar eigen inzicht te bewerken. Botanie, de kennis van planten en gewassen, levert de noodzakelijke aanvulling op om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Naast Marx hield ook Rosa Luxemburg zich daarmee bezig, aldus Keizer. Over haar lezen we:

 

ze had gesproken van het verband tussen revolutionair handelen en de natuurlijke wereld

en liet je zien hoeveel verder de botanie ging dan je dacht hoe ze bij elkaar bracht

 

wat van waarde was in haar wereld hoe het verzamelen heelde de wil te leven versterkte

zodat niet enkel de narcistische wond verpleegd hoefde maar de kiemen van het nieuwe

 

‘De kiemen van het nieuwe’ onder je koesterende handen laten ontstaan is wat communisme en metamodernisme in Keizers bundel met elkaar verbindt. Het botanische bewustzijn is ook in metamodernistische kringen van levensbelang, letterlijk en symbolisch. Keizer schrijft over de ‘cultivatie van een vlekkerige praxis die de verschillende lapjes bijeenhield’ (ik verbind dat met de plots waarover hij eerder schreef). Het ‘hoedend bezig [zijn]’ brengt ‘nieuwe solidariteit’ teweeg en dat gebeurt vanuit een ‘cellulaire’ organisatie en niet vanuit ‘formele bewegingen’. Voor het denken zijn botanisten belangrijk omdat ze de situatie altijd bekijken van onderen uit in plaats van bovenaf, laat Keizer ons treffend zien.

Verlichting of bevrijding, of misschien dichter bij het precaire en fragiele: het overleven, ontstaat dus nooit uit grote verhalen of strikt vanuit het denken. Keizer schrijft: ’ik leid alleen maar iets af uit het weinige dat ik wel weet’ en ‘het gaat mij om de filosofie van de praxis’. Deze bundel is voor hem waarschijnlijk nog maar het begin van zijn zoektocht om het kapitalisme te bestrijden vanuit deze beginselen. Ik bewonder hem om zijn niet aflatende pogingen om dat voor elkaar te krijgen en om de verschillende invalshoeken die hij onderzoekt, van filosofie tot antropologie, van politieke theorie tot botanie. Er gaat een stuwende kracht van zijn gedichten uit, hoewel hij beseft nog maar aan het begin te staan van wat hij noodzakelijk acht. Met een van zijn eigen zinnen wens ik hem, ook na het verschijnen van deze bundel, toe: ‘nu verder met je onderzoek naar de bevrijding die geen vogelvrijverklaring is.’ Hij doet alle moeite om daaraan te ontkomen door zich in te lezen in de meest uiteenlopende bronnen. Het kapitalisme zal onhoudbaar worden, zijn belezenheid en poëtische overtuigingskracht zullen dat aantonen. Met deze bundel heeft hij de eerste beloftevolle zaadjes geplant.

Pluim, Amsterdam, 2022
ISBN 9789493256460
80p.

Geplaatst op 04/10/2022

Tags: Anna Tsing, communisme, De introductie van het plot, Frank Keizer, Hesiodus, Kapitalisme, Karl Marx, kolonialisme, Martin Heidegger, Obe Alkema, Obelisque, Rosa Luxemburg, Simon Vestdijk, Sylvia Wynter, Vergilius

Categorie: Poëzie, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.