Uit een rapportage van de Volkskrant in april 2020 bleek hoezeer de coronapandemie structurele sociale onrechtvaardigheid onder een vergrootglas legde; hoezeer de neoliberale mindset plotseling kon botsen met de realiteit:
Ze gaan in krappe busjes naar hun werk, delen kleine woonruimtes en moeten soms doorwerken als ze zich grieperig voelen, anders raken ze hun werk en hun onderdak kwijt. De RIVM-regels lijken voor arbeidsmigranten niet te gelden.
‘Moderne slavernij’ noemde NRC het. Dat was naar aanleiding van een grote serie interviews die de krant in 2019 publiceerde met onder meer veertien geanonimiseerde Oost-Europese gastarbeiders. Met utopische beloftes in het achterhoofd trokken die naar Nederland, waar ze noch als mens, noch als volwaardig arbeider, maar vooral als inwisselbare mogelijkheid tot onderdrukking en uitputting werden behandeld:
Sommige uitzendbureaus zoeken hierbij de grenzen van de wet op – anderen [sic] gaan er ver over. De seizoensarbeider is een melkkoe. Aan alles wordt verdiend: zijn arbeid in de kas, zijn woning én zijn gedrag. Op elke overtreding van talloze regels staat een boete: een slecht schoongemaakt huis, een verloren sleutel, vlekken op een matras, haren in de doucheput, bezoek van vrienden.
Met de roman Levenshonger, die de strubbelingen van deze arbeiders verhaalt, greep Marie Kessels (1954) dan ook de uitgelezen kans om deze urgente, onderbelichte problematiek de literaire wereld in te blazen. Een centraal figuur is de drie-en-twintigjarige Elzbieta, die een dure studie in het Poolse Poznań stopzette om zich in Nederland eindelijk ‘in het diepe te gooien’: te gaan werken voor het vleesverwerkingsbedrijf PerfektKost. In de roman reflecteert Elzbieta op haar tijd binnen het bedrijf en op haar uiteindelijke ontslag. Ze beschrijft het continu kneden van hompen varkensvlees en de almaar vervagende grens tussen mens en dier, ritme en tijd, plaats en thuis. De fabriekshal heeft een darwiniaans karakter en de arbeiders bevinden zich in een constante staat van survival of the fittest. Elzbieta’s collega’s zijn identiteitsloos, gedemoraliseerd, worden geabsorbeerd in het collectieve, maar vinden ook juist in dat collectieve het ultieme streven. De dystopie is verworden tot de utopie.
Al heel gauw kroop PerfektKost in onze haarwortels en onder onze nagels en wij hielden het bedrijf en alles eromheen vast, drukten het tegen ons aan met heel onze levenshonger en wiegden het heen en weer, zoals we misschien zelf heen en weer gewiegd hadden willen worden. PerfektKost wrong zich in al onze lichaamsopeningen naar binnen en wij brandden fel in plaats van zacht te pruttelen op het armetierige kleine vuurtje van de alledaagsheid.
In marxistische termen kan het beschreven worden als reïficatie: de transformatie van het menselijke tot het onmenselijke. Het is een radicale versmelting met de productieketen. Neerlandici Hans Demeyer en Sven Vitse gebruiken de term tevens in hun werk Affectieve crisis, literair herstel (2021), waarin zij vanuit een gevoelsdimensie en marxistische theorie de romans van de millennialgeneratie proberen te duiden. Binnen een beleveniswereld waarin het neoliberale gedachtengoed de economische dimensie overstijgt en zich heeft geëvolueerd tot algemene levensfilosofie, blijkt het begrip reïficatie alleen maar in relevantie toe te nemen. Hoewel Kessels zich zelfs met enige verbeeldingskracht niet tot de millennialgeneratie kan voegen, is het opvallend hoezeer de onthechting die Demeyer en Vitse beschrijven, raakvlakken heeft met Levenshonger en met Elzbieta als perspectiefloze twintiger. Wellicht betoont dit juist van Kessels’ indrukwekkende inlevingsvermogen.
‘De krachtigste sociaal bewogen roman die de Nederlandse literatuur in tijden voortbracht,’ noemde NRC-recensent Thomas de Veen het boek. De roman was tevens het hoogstgeplaatste Nederlandstalige literaire werk op De Veens eindejaarslijst van 2021. Het klinkt veelbelovend, met name in het kader van een urgente kwestie als die van de emancipatie van gastarbeiders. Toch bekruipt mij het gevoel dat De Veens uitspraak voorbijgaat aan zekere nuances en ambiguïteiten in de roman. Zoals Daan Stoffelsen het beschreef in De Revisor: ‘Ik lees geen roman tégen de industrie, ik lees verhalen over mensen.’ Het roept op tot de vraag: wat is engagement? Of, wat kan het zijn?
Wellicht kan Levenshonger beter geduid worden aan de hand van de ‘vier treden van literair engagement’, die Maarten Asscher in 2015 onderscheidde in zijn Frans Kellendonklezing. De eerste trede beschrijft de auteur als non-schriftelijke activist. De tweede trede wordt gekenmerkt door journalistieke intermezzo’s, bijvoorbeeld opiniestukken in een krant. De derde trede gaat uit van een integratie van politieke of maatschappelijke kwesties met het literaire werk. De vierde trede daarentegen noemt Asscher ‘de hoogste vorm van engagement’. Hij vertrekt vanuit het idee dat taal en maatschappij een onontkoombare, beweeglijke relatie hebben met elkaar. Hij heeft het over de ‘opdracht van de schrijver’, die de schrijver aanvaardt door niet alleen de omringende wereld te onderzoeken, maar deze ook te verrijken en te beïnvloeden met het onder woorden brengen van het eigen unieke wereldbeeld.
In deze door mij bepleite benadering van het onderwerp literair engagement is Émile Zola geen geëngageerde schrijver omdat hij een geruchtmakend artikel over een actuele kwestie publiceerde op de voorpagina van een krant, maar […] omdat de verbeelding van de door hem gecreëerde familiegeschiedenis bepalend is geworden voor ons hele idee van de Franse burgerlijke maatschappij in het midden van de negentiende eeuw.
Het geeft de ruimte tot het lezen van Levenshonger vanuit twee verschillende invalshoeken. Volgens trede drie kan dat als een protest tegen de verfoeilijke werk- en leefomstandigheden van Oost-Europese gastarbeiders. Deze wijze van interpretatie, die lijkt op die van Thomas de Veen, acht ik echter problematisch. Anders dan veel Oost-Europese gastarbeiders is Elzbieta immers weinig afhankelijk van PerfektKost. Haar ontslag leidt niet tot de volledige ontwrichting van haar leven of tot het onmiddellijk verdwijnen van haar woonruimte, maar stamt eerder uit een plotselinge afkeer van het lopendebandwerk. Bovendien migreerde Elzbieta niet naar Nederland vanuit absolute financiële noodzaak, maar slechts vanuit verveling met haar dure studie. Het schetst een haast schadelijk beeld van de gastarbeider als meer geprivilegieerd dan die in werkelijkheid is. Volgens deze leeswijze zou de roman de lezer tot actie moeten brengen, terwijl het ambigue oordeel over fabriekswerk dit naar mijn ervaring bijzonder lastig maakt.
Deze ambiguïteit vormt de leidraad voor een leeswijze volgens trede vier, waarbinnen de roman geen oplossing of noodkreet, maar juist een verklaring biedt. Een verklaring voor het neoliberale maatschappijsysteem van de westerse wereld, waarvoor de fabriekshal van PerfektKost als pars pro toto dient. De mens is in een constante zoektocht naar spanning, competitie en uitdaging; alles om maar wat te voelen. Elzbieta is geen representatie van de Oost-Europese gastarbeider, maar van de onthechte, bevoorrechte West-Europeaan. Kessels gaat hard in tegen de verwachting van de lezer, die wellicht een pamflet verwacht. Ze voorziet de lezer van een totaalvisie.
Om de neoliberale menselijke staat te beschrijven grijpt Kessels terug op de oude traditie van het Sublieme: de vereniging van het schone en het verschrikkelijke tot het overrompelende. Literatuurwetenschapper Joachim von der Thüsen beschreef het in zijn essaybundel Het verlangen naar huivering (1997). Het concept van het Sublieme is ontstaan binnen de context van de romantiek voor het typeren van een haast religieuze staat van extase bij grootse, angstaanjagende natuurverschijnselen als bergen of vulkanen. Het is dan ook ironisch dat in Levenshonger de mens deze staat lijkt te hebben teruggevonden aan de lopende band van een fabriek. Met het kneden van de varkensfilets lijken mens en natuur opnieuw één geworden. Beide zijn een product.
Misschien hebben de ervaringen van Oost-Europese arbeidsmigranten tijdens de coronapandemie Levenshonger des te relevanter gemaakt; bleek een confrontatie met de onduurzaamheid van het neoliberale systeem het perfecte antwoord op Kessels’ paradox van de menselijke staat. Immers, hoe kan fabriekswerk ontmenselijkend zijn, als het juist door de menselijke conditie, het verlangen naar huivering, is ontstaan?
Een signalement door Daan van den Broek over Levenshonger van Marie Kessels.
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.