Proza, Recensies

In de bek van de krokodil

Ngando en andere verhalen

Paul Lomami Tshibamba (vert. Manik Sarkar, inl. Mukala Kadima-Nzuji en Sibo Rugwiza Kanobana)

‘Wie kent hem niet, die sauriër met de zwemvliespoten, het zware lijf bedekt met schubben zo hard als steen,’ zo begint de nieuwe Nederlandse vertaling van Paul Lomami Tshibamba’s (1914-1985) verhaal ‘Ngando’. Het is de eerste keer ooit dat de Congolese tekst in het Nederlands verschijnt. Dat is op zich natuurlijk opmerkelijk, maar daarenboven geven het literatuurhistorische belang van de novelle en het politieke gewicht van Nederlandse vertalingen in Congo deze uitgave een extra bijzondere betekenis.

Voor Congolese lezers

‘Ngando’ wordt vaak de eerste Congolese roman genoemd en Lomami Tshibamba staat ook bekend als Congo’s eerste grote literator. Hij werkte zeker niet in de makkelijkste omstandigheden: van het Belgische koloniale gezag kreeg hij voor zijn kritische geschriften zware lijf- en gevangenisstraffen en in 1952 besliste hij om naar Congo-Brazzaville te vluchten. Hij kwam aan het eind van zijn leven in Brussel terecht, waar hij, nagenoeg vergeten, midden jaren tachtig stierf. Zijn schrijverscarrière kwam vooral tot bloei in de periode meteen na de Tweede Wereldoorlog. Afrikaanse literatuur begon in die tijd op internationaal vlak meer erkenning te krijgen en het werd in die periode ook actief gepromoot, zelfs door de koloniale regimes. ‘Ngando’ leverde Lomami Tshibamba bijvoorbeeld meteen enige bekendheid op omdat het op de Brusselse Foire coloniale (1948) een literaire prijs won, speciaal gericht op Franstalige schrijvers uit Congo en Ruanda-Urundi (het deel van de Duitse kolonie in Centraal-Afrika dat vanaf 1924 bestuurd werd door België en in 1962 onafhankelijk werd als de twee landen Rwanda en Burundi, twee jaar na Congo).

Het lijkt logisch om ervan uit te gaan dat Europese lezers binnen die context een belangrijk doelpubliek voor Lomami Tshibamba waren – tekstuele kunst nam in Congo traditioneel gezien de vorm aan van mondelinge performances en zowel de romanvorm als de Franse taal waren door Belgen in Congo ingevoerd. In de beginzinnen van het verhaal wordt het Europese lezerspubliek echter meteen in de periferie geplaatst. Ngando – de krokodillen waarnaar de titel verwijst – zijn in Europa zeker geen alom bekend deel van het dagelijkse leven. Op de eerste pagina’s staan enkele aanwijzingen voor de lezer om het dier te begrijpen: het gaat meer bepaald om een van nature ‘kwaadaardig beest’, dat door magiërs als ‘onderwatervehikel’ wordt gebruikt voor ontvoeringen en moorden. Het is echter meteen duidelijk dat zij die ngando niet kennen afhankelijk zullen blijven van de verteller, die soms, maar zeker niet altijd, voor verheldering zorgt.

Iets wat Europese lezers wellicht ook verbaasde: het Belgische koloniale gezag heeft niet de hoofdrol in deze tekst. Musolinga, ‘het koppigste joch dat je ooit hebt gezien’, staat immers niet in conflict met de overheersers, maar krijgt het vooral met allerlei familieleden, stadsgenoten, geesten en dieren aan de stok. De jongen beslist aan het begin van het verhaal om een dag te spijbelen, beledigt samen met zijn vrienden Mama Ngulube, een ndoki of kwaadaardige heks, waarop zij vervolgens een krokodil inschakelt die hem naar een onderwaterwereld ontvoert. Musolinga’s vader, Munsemvola, probeert de jongen met behulp van de riviergeesten nog te redden. Hij moet daarvoor beloven om tijdens de hele tocht geen woord te zeggen. De man slaagt echter niet in die orfische opdracht (hij zegt één woord: ‘Oei’) en hijzelf en zijn zoon blijven voor altijd in de geestenwereld achter. Ze zijn echter niet de enigen die het leven laten: Munsemvola’s kompanen, een heel aantal ndoki en zelfs de krokodil die het kind ontvoerde, sterven ook in de chaos die op de mislukte interventie volgt. De geesten moeten zich ver weg terugtrekken, wetende dat hun krachten aan het afnemen zijn, wat ze aan de komst van de witte mensen wijten.

Naderend onheil en bovenmaanse gerechtigheid

Het hele relaas is meesterlijk opgebouwd: allerlei dreigende voortekenen – nachtmerries over gifslangen en opmerkelijke pechgevallen – kondigen het naderende onheil aan en Musolinga’s moeder Koso vraagt zich openlijk af of er niets ergs staat te gebeuren. Haar kleine zoon lijkt echter lange tijd aan alle gevaren te ontkomen. Het drama voltrekt zich uiteindelijk in één enkele zin, louter gemarkeerd door ‘het droge geluid van een magistrale klap, gevolgd door een zware val en veel opspattend water’. Nadat de reddingsactie van Musolinga’s vader zich wreekt, blijft Koso aan het eind van het verhaal alleen achter. Ondanks haar ongerustheid heeft ze het ergste niet kunnen voorkomen.

Die narratieve boog is behoorlijk rechtlijnig en lijkt op het eerste gezicht een zekere moraal aan de lezer mee te geven: blijf weg van de gevaarlijke rivier – wees niet arrogant, aanvaard de tegenslagen waarmee het leven je opzadelt en neem geen onnodige risico’s, want het kan zomaar je einde betekenen. De verteller weeft bovendien allerlei veralgemenende wijsheden in de tekst en daardoor krijgt die ook de toon van een soort parabel (‘je moet je best doen om de doden te vergeten, die trouwens zelf nooit langskomen om degenen die ze in droefenis hebben achtergelaten, te troosten’). Toch blijft het moeilijk om zomaar één boodschap uit ‘Ngando’ te destilleren. De brutale opstandigheid van het hoofdpersonage wordt tegelijkertijd gevierd als een lovenswaardige en oncontroleerbare menselijke kwaliteit. Een passiefconstructie als de volgende presenteert het kattenkwaad van Musolinga eerder als een komisch voorbeeld van het onvermijdelijke: ‘Zodra de jongens de mango’s hadden gezien, kwamen er allerlei projectielen op de mangobomen neer – stenen, stukken baksteen, aardkluiten, flessenscherven, enzovoort.’ De straffen die op het stelen van al dat zoets volgen, kunnen dit soort kinderlijke branie zeker niet doen verdwijnen.

De nieuwe uitgave van ‘Ngando’ bundelt de tekst samen met twee andere verhalen, waarin Lomami Tshibamba zijn geliefde thema’s verder uitdiept. In ‘De legende van Londema’ moeten eigengereide personages hun gedrag in het ondermaanse net als Musolinga met de dood bekopen, maar in de geestenwereld waarin ze vervolgens belanden, krijgen ze uiteindelijk een goed leven. Kintele, een voormalige elite-burger die na een conflict in zijn geboortegebied op de vlucht is en vermoord wordt, komt samen met zijn twee kinderen uiteindelijk terecht in een welvarende stad onder de rivier, waar de kolonisten nooit zijn gekomen. Die setting heeft een sterke afrofuturistische inslag: magische steden waar rijkdommen in de handen van de Afrikaanse bevolking bleven, zijn een trope in het genre. Ook in andere voorbeelden, zoals de maquettes van Bodys Isek Kingelez of Wakanda uit de recente Hollywood-blockbuster Black Panther (2018) verbeeldt de moderne stad een dekoloniale toekomst voor het continent. (In deze context is de podcastaflevering van De Reactor over science fiction met Claudia Zeller, Emma Ringelberg en Kevin S. Coulor een aanrader.)

Het tweede verhaal, ‘Geneeskunde bedrijven’, is het meest openlijk antikoloniale deel van de uitgave. Het steekt de draak met Westerse geneeskunde en hoe die in Congo ten dienste stond van het koloniale systeem. Ziekenhuizen functioneren in het verhaal vooral als gevangenissen en van echte zorgverlening is er hoegenaamd geen sprake: dokters en verplegers doen hun werk vooral om de bewoners van het dorp Sukassa zo snel mogelijk terug aan het werk te krijgen in de verplichte katoenoogst. Wat een genezingsproces zou moeten zijn, wordt zo snel een groteske marteling: ‘De armen en billen van de patiënt veranderen in een speldenkussen waarin driemaal daags naalden van alle maten worden gestoken die onwelriekende vloeistoffen in het bloed van de vooraanstaande Ngbaka-Mabo spuiten.’ Het dorp aanvaardt deze gang van zaken niet langer, komt in opstand tegen de katoenplukquota en slaagt er uiteindelijk ook in om hun leider uit het ziekenhuis te redden.

Opacité

De nieuwe vertaling neemt de bundeling van de drie verhalen uit 1981 door het legendarische  Présence Africaine als uitgangspunt. Die uitgeverij, ontstaan uit het gelijknamige tijdschrift, zorgde ervoor dat literatuur van het Afrikaanse continent en uit de Afrikaanse diaspora een plek kreeg binnen de Franstalige wereld. Het Nederlands plaatst deze drie verhalen nu in een andere context. Ze komen bijvoorbeeld naast de traditie van de Vlaamse Congoroman te staan, die lange tijd als belangrijke informatiebron over Centraal-Afrika functioneerde in het Nederlandse taalgebied. De verschillen met dat corpus zijn belangrijk. Romans van Vlaamse schrijvers over Congo spelen zich veelal in de ‘contactzone’ af, de ruimtes waar koloniale figuren direct interageren met de gekoloniseerde bevolking. Het vraagstuk ‘hoe om te gaan met de gekoloniseerde ander’ staat bijgevolg steeds centraal en voor Belgische missionarissen, gezagsdragers en kooplieden wordt zo ook een prominente plek in de Congolese belevingswereld opgeëist.

In de teksten uit Ngando en andere verhalen is dat helemaal anders. De contactzone is ver weg en de koloniale toestand wordt veeleer als een ongewenste omgevingsfactor geschetst, waarmee moet worden omgegaan – vergelijkbaar met hoe de meedogenloze en onverschillige natuur in Lomami Tshibamba’s verbeeldingswereld verschijnt. Musolinga komt bijvoorbeeld in de moeilijkheden omdat hij in de stad rondhangt tijdens een politie-actie waarbij werkloze Congolezen opgepakt en weggevoerd worden. Uiteraard bepaalt die operatie het verhaal, maar de witte personages, die de orders uitvoeren, komen slechts naar voren als symptomen van de koloniale toestand. Over het algemeen hebben ze weinig individuele karaktertrekken en verder blijven ze geheel buiten de belangrijkste verwikkelingen in de verhalen staan: ze hebben geen persoonlijke invloed op beslissingen over huwelijken, kinderen, hoe te voorzien in een levensonderhoud, rijkdommen, gezondheid, status enzovoort.

Dit boek toont dus een ander perspectief op koloniaal Congo dan wat in Vlaamse literatuur gangbaar was. Tegelijkertijd weet de lezer dat er nog veel meer aan het oog onttrokken wordt – dat is ook letterlijk zo: er staan een heel aantal onvertaalde passages in Lingala (een taal die wordt gesproken in delen van Congo, Angola, de Centraal-Afrikaanse Republiek en Zuid-Soedan) in het boek. De voetnoten die Lomami Tshibamba zelf toevoegde, zijn ook eerder spaarzaam en verklaren zeker niet elke Congolese term. Dit simultane openbaren en verhullen is typisch voor postkoloniale literatuur, meer nog, vooral het openlijke verbergen wordt vaak als een van de belangrijkste betekeniseffecten daarvan beschouwd. De Frans-Antilliaanse schrijver Édouard Glissant (1928-2011) had het in dat verband over opacité: helderheid houdt in koloniale contexten vaak een soort van reducerend assimileren in. Kennis en cultureel inzicht werden bovendien vaak gebruikt als middel om te overheersen. Door een zekere onverstaanbaarheid in stand te houden, kunnen de idiosyncratische eigenheden van een cultuur hun soevereiniteit bewaren.

Nederlandse vertalingen in Congo

Zeker in vertalingen is een zeker bewustzijn hieromtrent belangrijk: als mediator tussen twee culturen, waarvan de ene soms de andere wil overheersen, bekleedt de vertaler een machtspositie die bij momenten ook misbruikt kan worden. De tolk Ambolassi uit Lomami Tshibamba’s verhaal ‘Geneeskunde bedrijven’ is niet toevallig een gehate verrader. De snedige en mooie Nederlandse vertaling van Manik Sarkar lijkt zich daarvan bewust te zijn en doet ook recht aan de culturele eigenheid van koloniaal Congo en het Congolese perspectief. Sarkars sprankelende Nederlands is in zijn opacité vaak plagerig en weerspiegelt zo ook Lomami Tshibamba’s meest geliefde hoofdpersonages.

Het heeft binnen de context van koloniaal Congo iets aparts, want net het Nederlands is daar lange tijd een taal van geheimhouding geweest. Congolezen kregen over het algemeen geen Nederlands aangeleerd, maar moesten wel omgaan met Vlaamse kolonialen, die vaak in lagere posities zaten en dus geregeld in direct contact stonden met de bevolking. Ze bedienden zich soms van hun onbegrijpelijke taal om informatie uit te wisselen over de hoofden van de Congolezen heen. ‘Flamands’ werd daardoor een algemenere scheldnaam voor kolonialen. Ook buiten Congo functioneerde het Nederlands als middel om over Congolezen te communiceren zonder dat ze zelf deel uitmaakten van het gesprek: de vele Vlaamse missionarissen in de regio brachten talrijke publicaties uit om hun werk en ook de Congolezen aan hun achterban uit te leggen. Deze eerste Nederlandse vertaling van de ‘eerste’ Congolese roman keert de verhoudingen op een bepaalde manier om, en presenteert de Congolese wereld aan een Nederlandstalig publiek, zonder alles in een Westers kader te duwen. De verhalen belichten de koloniale ervaring op een magische, spirituele manier en hebben door hun compromisloze aandacht voor thema’s als leven, dood, verzet en verlossing een fascinerende literaire kracht.

 

Een recensie over Ngando en andere verhalen van Paul Lomami Tshibamba (vert. Manik Sarkar, inl. Mukala Kadima-Nzuji en Sibo Rugwiza Kanobana) door Lieselot De Taeye.

 

De Geus, Amsterdam, 2023
Vertaald door: Manik Sarkar
ISBN 9789044547467
237p.

Geplaatst op 16/03/2024

Tags: Congo, Dekolonisatie, kolonialisme, Kolonisatie, Paul Lomami Tshibamba, postkolonialisme

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.