Proza, Recensies

Onstilbaar stilleven

Poel

Claire-Louise Bennett

Een eindeloze fascinatie voor de wijze waarop zonlicht een duffe, witte muur tot leven kan brengen, leidt me af van mijn lectuur. Op de muur naast mij projecteert de ochtendzon een raamsilhouet. Door de lichtinval wordt de venstergreep getransformeerd tot een maantje op de muur. Een dunne, halve maan die iets weg heeft van een afgebroken nagelrand. Ik heb een sterk vermoeden dat de auteur van het boek waar mijn aandacht van wegglipt me mijn verstrooiing helemaal niet kwalijk zou nemen. Haar verteller wordt zelf namelijk voortdurend afgeleid door al wat haar in het oog springt, en haar gedachten wentelen zich daarbij in de gekste bochten. In een van haar observaties meent ze trouwens dat nagels – en dus de maan? – op amandelschilfers lijken: ‘schud je een bergje amandelschilfers in je hand dan zie je dat ze erg doen denken aan vingernagels die hebben losgelaten van een hand die zojuist het daglicht heeft gezien.’

Dat citaat komt uit Poel, Claire-Louise Bennetts debuut uit 2015. Een jaar na uitgave verscheen een Nederlandse vertaling van het werk, maar die publicatie lijkt onopgemerkt te zijn voorbijgegaan. Na het alom bejubelde Kassa 19 bracht Uitgeverij Koppernik vorig jaar in mei een nieuwe Nederlandstalige versie uit van Poel, opnieuw van de hand van vertalers Karina van Santen en Martine Vosmaer. Volgens de oorspronkelijke Britse uitgave is dit debuut een verhalenbundel, bij ons wordt het als roman bestempeld. In ieder geval leest het als een dwaaltocht door de geest van een naam- en leeftijdloze vrouw die afgezonderd woont in een huurhuisje op het Ierse platteland. Het merendeel van haar dagen brengt ze door in haar eigen gezelschap, reflecterend over de samenstelling van haar ontbijt of over hoe koud haar stenen vensterbank kan aanvoelen ‘en mogelijk een beetje vochtig want laatst was een sinaasappel heel rot en vandaag zie ik dat de aubergine vochtig pluis in de vorm en tint van een oester heeft gekregen’.

Het boek leest als een innerlijke monoloog, al lijkt die nu en dan de vorm aan te nemen van een redevoering waarin de verteller haar visie op de dingen meedeelt en expliciteert. Dat gebeurt in de vorm van korte statements (zoals ‘placemats zijn eerlijk gezegd niet echt mijn ding’), maar evengoed in langere uiteenzettingen, zoals: ‘eerlijk gezegd denk ik dat ik al eens heb geëxperimenteerd met soep rechtstreeks uit de kom maar het bleek dat het een methode was die ik niet graag toepaste omdat het eigenlijk aanvoelde alsof ik net deed of ik ergens vandaan kwam waar ik niet vandaan kom – ik weet niet waar, een ander continent, een ander tijdperk eventueel – het doet er nauwelijks toe – het is de beleving waar het om draait.’ Die laatste zin is tekenend voor de bijna hypnotiserende leeservaring van Bennetts proza: als je eraan begint, weet je zelden waar je zal uitkomen en ook achteraf vraag je je soms af wat je precies gelezen hebt, maar je moet je te allen tijde laten meevoeren door de woorden en je overgeven aan de hartstocht van Bennett en haar verteller. Het is de beleving die primeert. En een beleving, dat is het ongetwijfeld.

 

Dromerige introspectie

Poel vertoont in heel wat opzichten overeenkomsten met Kassa 19. Vooral de vertelstijl en -stem zijn gelijkaardig: in beide boeken staan de gedachtewereld en overpeinzingen van een bijzondere, eigenzinnige vrouw centraal, en beide ikken zijn bovendien nauw verwant. Net als in Kassa 19 weerklinkt in Poel een nogal onrustige verteller, maar in tegenstelling tot eerstgenoemde titel is die gejaagdheid in Bennetts debuut minder overheersend. Poel wordt naast die inward turn gekenmerkt door een zekere zintuiglijke betrokkenheid, waardoor het iets langzamer en bedaarder aanvoelt. Het boek gaat in de eerste plaats over het leven in het hier en nu, over de plotse momenten waarop je aandacht gegrepen wordt door de schijnbaar banale zaken. Geen focus op grote gebeurtenissen, maar op het trage, het stille; op het routineuze en triviale dat door Bennetts blik toch bijzonder blijkt: reflecties over fruit en groenten, een ode aan een tube tomatenpuree, een fixatie op de bedieningsknoppen van een kookplaat. Soms nemen dergelijke details de vorm aan van korte waarnemingen, soms van mijmeringen die meerdere bladzijdes beslaan, maar steeds zijn ze doordrenkt van de synesthetische intensiteit van de fysieke wereld zoals we die ons herinneren uit onze kindertijd.

Die zintuiglijkheid prevaleert in Poel. Het ik merkt op dat ze dikwijls ‘bezield en mededeelzaam’ raakt: ‘alsof ik misschien mijn zintuigen activeer en aanscherp ter voorbereiding van het verwachte object: ja inderdaad, de wereld is een fonkelende en fascinerende plek’. Ze ervaart een diepgeworteld bewustzijn van hoe haar lichaam zich verhoudt tot dagelijkse routines en ruimtes. Net als haar binnenste is haar omgeving erg levendig, waardoor ze met haar woning een band creëert die zo intiem is dat beide bijna versmelten en het huis een personage op zich wordt. Verder bevat Poel nagenoeg geen personages, louter mensen die terloops worden aangehaald en wier invloed – zowel op het verhaalverloop als op het leven van de verteller – van weinig belang is: ‘de man wiens ex-vrouw een heel goede vriendin van me is’, ‘mijn vriend met een vaste baan’, ‘mijn vriendin die in de buurt woont’. Het naamloze ik leeft liever afgezonderd als een kluizenaar, zo ver mogelijk verwijderd van de drukte en heisa van de moderne, kapitalistische maatschappij. Haar voornaamste werkzaamheden bestaan uit composteren, tuinieren en haar omgeving observeren (en daarover reflecteren) – dat laatste in het bijzonder.

Poel wekt bijgevolg de indruk plot- en doelloos te zijn. Eerder leest het als een opeenstapeling van observaties en indrukken. Bennetts schrijfstijl is intuïtief en associatief; de verteller laat zich almaar leiden door haar gevoel, waardoor ook de lezer niet veel anders kan dan zich te laten meevoeren door die wervelwind. De semi-gejaagdheid van de zinnen contrasteert echter met de impressies die ze bevatten: er is oplettendheid en oog voor detail nodig om zo zorgvuldig te kunnen waarnemen. Dat die impressies steeds gegrond zijn in een alledaagse, huiselijke omgeving, bevordert het rustgevende effect. De verteller merkt dat zelf op: ‘Tussen deze dikke stenen muren klinkt het geluid van een groot mes dat tegen de snijplank bonkt vaak vol en welluidend; als een sussende psalm kalmeert en fascineert het me.’ Die immersie werkt rustgevend, maar tegelijk wordt aandachtigheid vereist. Poel is zodoende een pleidooi voor vertraging, voor stilstaan, kijken, ruiken, luisteren en voelen. Bennetts zinnen komen dan ook het beste tot hun recht als je ze traag en zorgvuldig tot je neemt.

 

Een vrouw alleen

Wat eveneens bijdraagt aan de sereniteit van Poel, is de teruggetrokken levensstijl van Bennetts ik-verteller. Die focust zich niet op allerlei literaire en culturele referenties – waar Kassa 19 bol van stond – maar op eigen ideeën en herinneringen, op haar directe omgeving. Symbolisch is een van de weinige literaire referenties die aan bod komt, naar een boek waar de verteller zelf door is gefascineerd: een roman die ‘almaar traag rondwentelde in [haar] gedachten terwijl [ze] gisteravond op één been in de badkamer stond en [haar] teennagels keurig boven de wasbak knipte’: De wand (1963) van de Oostenrijkse schrijver Marlen Haushofer. Daarin scheidt een onzichtbare wand de protagonist van de rest van de wereld: aan de overkant leeft niemand meer, en ook aan haar zijde blijkt ze de enige overlevende, met uitzondering van de hond, de kat en de koe die haar enige gezelschap vormen. Dat De wand evenmin personages bevat, beschouwt de verteller uit Poel nadrukkelijk als ‘een echt feest’. Daarnaast vertoont Haushofers roman nog een aantal raakvlakken met Poel: een krachtige vrouwelijke stem met introspectie als hoofdactiviteit, een schrijfstijl die erom vraagt dat het boek traag en aandachtig gelezen wordt, een aanbeveling om een woning niet als ‘domestic space’ te beschouwen, maar als aansporing tot mijmering en vervoering. Veel van de uitspraken die het ik over De wand doet, zijn overigens evenzeer op Poel toepasbaar: ‘het is vrijwel onmogelijk op te houden met lezen want in zekere zin wil je gaan waar zij gaat’, ‘het is zelfs in veel opzichten als een laatste dagdroom uit de kindertijd’.

In de recente heruitgave door New Directions bevat The Wall bovendien een nawoord van Bennett. In die epiloog hamert ze op zaken die ze in Poel reeds thematiseerde, alleen maakt het speelse element hier plaats voor een vrij kritisch relaas. Bennett benadrukt dat er niets vreemds is aan een vrouw die er bewust voor kiest om in haar eentje te leven en dat het buitenstaanders helemaal niets aangaat hoe ze haar dagen wenst in te vullen. Niet de alleenwonende vrouw is vreemd en verontrustend, maar de wereld die er zo vijandig tegenover staat. Wat gold voor de jaren zestig, geldt net zo goed voor de eenentwintigste eeuw: als vrouw moeten je handelingen steeds leesbaar zijn; ‘je kan geen onmeetbare aanwezigheid in de periferie zijn’, gaat Bennett verder:

 

Men can live alone in the woods for years on end without anyone thinking too much about it. If you are a woman living alone, on the other hand, there must be something wrong with you; you are unappealing, or barren, or disturbed, or conniving, or frigid, or selfish, or degenerate, or bereft, or spent, or difficult, or abandoned, or deviant, or bonkers – someone to be wary of in any case, because it’s quite unnatural, it’s strange isn’t it, to live on your own if you’re a woman. What on earth do you do all day? Nothing good (…) since you’re not involved with taking care of anyone. What kind of woman spends her days not looking after someone else?

 

De auteur van Poel en Kassa 19 pleit voor een herstructurering van de maatschappij, want die is nog steeds ‘gestructureerd zodat vrouwen gestimuleerd worden te gaan samenwonen met een man en zich voort te planten’. Zich als vrouw afzonderen zonder beoordeeld te worden, lijkt enkel mogelijk als de rest van de wereld stilstaat en niemand anders in de buurt is – omdat niemand je kan beoordelen en omdat jouw zinloze activiteiten niemand beïnvloeden. Voor het eerst in haar leven kan (of liever: mag) Haushofers protagonist haar eigen onafhankelijke verlangens beleven. Haar identiteit als vrouw, die in deze omstandigheden totaal irrelevant lijkt, laat ze uiteindelijk los. Bennett uit zich als grote bewonderaar van Haushofer, en herkent vooral de nood om haar ik-figuur in een merkwaardig en ongebruikelijk scenario in te schrijven opdat ze zichzelf vrij zou kunnen wanen.

 

Aangenaam eenzaam

In de Engelse taal bestaat er een helder onderscheid tussen ‘solitude’ (alleen zijn) en ‘loneliness’ (zich alleen voelen). In het Nederlands daarentegen lijkt isolement gedoemd om de negatieve bijklank van die tweede term te dragen, aangezien beide woorden zich als ‘eenzaamheid’ laten vertalen. Bennett wil met Poel echter benadrukken dat alleen zijn niet noodzakelijk slecht is. In afzondering schuilt schoonheid, vaak zijn er zelfs voordelen aan verbonden. Tijd doorbrengen in eigen gezelschap stelt ons in staat de dingen in een ander licht te bekijken en bijgevolg nieuwe invalshoeken te ontdekken. Onze zintuigen worden niet alleen aangewakkerd en aangescherpt, ze worden hoofdrolspelers.

Het bovenstaande biedt tegelijk uitleg bij het plotgebrek in Poel. In een interview met The Irish Times licht Bennett toe:

 

Solitude, by its nature, doesn’t have much of a plot and it doesn’t throw up too many events either. Life, from the outside, becomes rather small. Yet in that tight spot one’s awareness and sensitivity intensifies to such an extent that the daily round, no matter how unvarying it has become, is a conduit to a more transcendent contact with reality so that, for example, objects are not simply insensate functional things, but materials, substances, which have an aura, an energy – even, occasionally, a numinosity. Categories lose their hold and the surrounding environment is rewritten and revealed. What Italo Calvino calls “anthropocentric parochialism” has been given the slip, and the world again feels at once ancient and fresh, intimate and indifferent, porous and immaculate.

 

Met Poel bewijst Bennett nog maar eens dat een gebrek aan plot en personages geenszins hoeft te leiden tot onverteerbare of ontoegankelijke literatuur. Wat haar werk uitermate boeiend en lezenswaardig maakt, is haar wonderbaarlijke logica, die ze ook laat doorsijpelen bij haar protagonist. In Poel werkt dat bijzonder goed omdat het ik haar tijd hoofdzakelijk alleen doorbrengt. Haar isolement beïnvloedt haar manier van denken en in het leven staan, alsook de wijze waarop ze de wereld waarneemt, haar omgeving observeert en absorbeert. Haar geïsoleerde en teruggetrokken bestaan resulteert in een eigen logica die bij momenten verre van logisch lijkt. Terwijl de verteller telkens minutieus ingaat op bepaalde details, blijft ze tamelijk vaag en onvolledig met betrekking tot causaliteiten en opvattingen die meer duiding vergen, waardoor onduidelijkheid heerst over wat precies gesuggereerd wordt. Desondanks voegt ze er geregeld uitdrukkingen als ‘uiteraard’, ‘weet je’ of ‘wat me volkomen logisch lijkt’ aan toe. Toch is ze minstens even vaak in de war als zelfverzekerd: ‘Ik weet niet waar het wel mee te maken heeft en eigenlijk weet ik ook niet echt waar het nu over gaat.’ Dat zorgt voor een humoristisch effect, maar mogelijk schept het eveneens verwarring bij de lezer. Ook in het hoofd van Bennetts verteller heerst er doorgaans een grote chaos: de lezer wordt getuige van hoe haar gedachten zich vormen en vervolgens weer omvormen en omplooien tot andere gedachten. Die zoekende, twijfelende houding typeert haar: ‘Dit is eigenlijk allemaal een prelude, natuurlijk is het dat, die eindeloos doorgaat, zo lang mogelijk, om maar helemaal nooit toe te komen aan wat ik eigenlijk vond.’ Ondanks haar bochtenwerk is ze onverstoorbaar en vastbesloten, scherp en snedig. In Poel gaan precisie en ambiguïteit hand in hand. Het ik verduidelijkt nogmaals: ‘ik wilde in elk geval de indruk die bepaalde dingen op me maakten overbrengen, niet de voorvallen zelf.’

 

Betoverend taalspel

Bij Bennett primeert proza boven plot; de taal tilt de inhoud naar een hoger niveau. Bennett gaf zelf meermaals aan dat taal en stijl vaak haar vertrekpunt vormen, en dat voel je als lezer. Het heerlijke taalgebruik dat ze hanteert, draagt bij aan haar kenmerkende literaire stijl: haar verbale beheersing en bewonderenswaardige woordkeuze en woordenschat (en de verbazingwekkende precisie waardoor die gekenmerkt wordt), een bruisende syntaxis die voor het overgrote deel bestaat uit bijzinnen, nevenschikking en opsommingen. Het hele boek is een taalspel – Bennett wordt niet voor niets een writer’s writer genoemd. De kracht van Poel situeert zich voor een groot deel in de taal, in het stilistische vermogen van de auteur.

Bennett laat haar verteller bovendien geregeld over taal reflecteren. Zo vermeldt ze dat ze van de Duitse taal houdt vanwege de klanken en het gevoel dat het luisteren ernaar teweegbrengt: ‘ik kan al mijn geheimen voelen, echt voelen, als ik naar Duits luister.’ Opnieuw ligt de klemtoon op de zintuiglijke ervaring. Dat blijkt nogmaals wanneer ze het over haar moedertaal, het Engels, heeft:

 

Strikt genomen is Engels overigens niet mijn eerste taal. Ik heb nog niet ontdekt wat wel mijn eerste taal is dus voorlopig gebruik ik Engelse woorden om dingen te zeggen. Ik verwacht dat ik het altijd op die manier zal moeten doen; spijtig genoeg denk ik niet dat mijn eerste taal überhaupt opgeschreven kan worden. Ik vraag me af of hij uitwendig gemaakt kan worden weet je. Ik denk dat hij moet blijven waar hij is; sudderend in het elastische halfduister te midden van mijn pulserende organen.

 

Poel is bovenal een les in stilstaan en in zintuiglijk bewustzijn. Bennett wil haar lezer leren voelen, luisteren en kijken – het liefst met ‘hongerige vlugge ogen’. De directe omgeving geldt als vertrekpunt voor introspectie. Afleiding wordt daarbij toegestaan, toegejuicht zelfs. Dagdromen mag, want het brengt je terug bij de oorspronkelijke beleving van de dingen. Op dezelfde manier blijven Bennetts zinnen nazinderen. Niet alleen na de lectuur, maar ook tijdens het lezen verdienen ze een moment van bewondering en appreciatie. Poel lezen voelt als een warme thuiskomst op een donderdag na school (van alle menselijke ervaringen, is dat Bennetts vertellers favoriete: ‘Niemand lette op me maar er was een heerlijk troostend gevoel dat ergens weldadige dingen voor me werden gedaan.’). Poel is ‘inzien dat het bedrieglijk triviale in feite niet iets kleins is’. Poel is een openstaand raam met opengeklapte luiken waardoor je de regen kan horen, de lichtinval die je afleidt van je lectuur. Poel is een boek voor iedereen die in musea net iets langer blijft stilstaan bij stillevens.

Koppernik, 2023
Vertaald door: Karina van Santen en Martine Vosmaer

Geplaatst op 20/02/2024

Tags: Claire-Louise Bennett, Kassa 19, Poel

Categorie: Proza, Recensies

Naar boven

Reacties

  1. Kristien De Vos

    Heel mooi verwoord waar het boek om draait! Proficiat

    Beantwoorden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.