Poëzie, Signalement

Poëzie, een man in brand

Rood

Twee romans in verzen

Anne Carson (vert. Marijke Emeis)

‘Waar is tijd van gemaakt?’ Deze vraag wordt gesteld door Gerion, het roodgevleugelde mythische hoofdpersonage in Rood, maar brandt ongetwijfeld op de lippen van de Canadese dichter Anne Carson, auteur van deze zelfverklaarde ‘roman in verzen’. Als Carson één ding doet, dan is het wel – conform haar personages – ‘afstanden’ zichtbaar maken: die tussen teksten, tijdsperken en mensen. Immers: ‘Dat zijn we. Schepsels die een heuvel opgaan / Op ongelijke afstanden.’

Rood is vintage Carson: de auteur en classicus vist hier zoals wel vaker haar materiaal op uit de epische dieptes van onze literaire Westerse geschiedenis. In die zin is Rood – een bundeling van twee vertaalde werken: Autobiography of Red (1998) en het vervolg, Red Doc> (2013)kentekenend voor haar oeuvre. Carsons voorliefde voor antiek theater en poëzie (denk: Sappho, Euripides, Sophocles) lijkt niet zozeer te maken te hebben met een doorslaggevende interesse voor de personages en het narratief waarin deze bestaan, maar is des te meer gemotiveerd vanuit de fysieke (soms vormelijke) kwaliteiten van de teksten zelf. Carsons bronmaterialen hebben als overeenkomst dat ze aangevreten zijn door de tijd: deze teksten bestaan veelal uit ellipsen, ze zijn fragmentarisch, onvolledig en versnipperd, hun context is geërodeerd, ze zijn vaak ‘wreed behandeld door de tijd’ – ze geven, kortom, de auteur de vrijheid om de afstand die de tekst heeft afgelegd in de loop van de eeuwen zichtbaar te maken én te transformeren, te thematiseren. Exemplarisch: in de bundel If not, winter (2002) bespeelt Carson de vormelijke hiaten in de poëzie van de Griekse dichter Sappho (630-570 v.C.). Rood vertakte dan weer uit Carsons stuklopende pogingen nagelaten fragmenten van de Griekse archaïsche lierdichter Stesíchoros’ (640 v.C.-555 v.C.) Gerioneis te vertalen – een schitterend falen langs de kant van de Canadese auteur. Het resultaat is een eigentijdse, rebelse hervertelling die compleet is overgeleverd aan Carsons doorgedreven fantasie.

Carson maakt nooit duidelijk waar precies de grenslijnen tussen de brontekst en haar eigen vondsten lopen, al sleurt ze Stesíchoros’ interpretatie van de mythe onbeschaamd de twintigste eeuw in. Wat Carson zeker niet doet is een canonieke, onaanraakbare stolling van het geschreven woord bezingen. In tegendeel: de hedendaagse auteur lijkt, net zoals Stesíchoros in zijn tijd, met haar fonkelende verzen ‘de sluitpennen’ uit de epische traditie te trekken. En dat doet ze met een heerlijk, ongeremd vertoon van lef.

Lopend schrift

Van de oorspronkelijke mythe blijft in Rood weinig over; behouden is het roodgevleugelde monster Gerion. Alhoewel hij in de Griekse mythologie weinig meer is dan een voetnoot, staat de moord op het wezentje (een slachtoffer van Herakles) in Stesíchoros’ gedicht centraal. Carson voert hem dan weer op als een (eveneens roodgevleugelde) zwaarmoedige adolescent die worstelt met zijn coming of age en ontluikende seksualiteit. Moordenaar wordt minnaar bij Carson: Gerion wordt verliefd op Herakles: zijn eerste liefde en de eerste jongen die uiteindelijk – o ironie – zijn hart zal breken.

De ontmoeting in ‘Autobiografie van rood’, het eerste deel, begint veelbelovend, en Carson schrijft er dan ook over in gulle, lijfelijke zinnen: ‘Ze waren twee verheven / palingen op de bodem van de bak en herkenden elkaar als lopend schrift.’ Deze auteur – die debuteerde met het essay Eros the bittersweet (1986) – kent de bedwelmende en lyrische taal van een prille liefde, een ontluikende lichamelijkheid ook. Ze weet dit zelf als geen ander aan het papier toe te vertrouwen, in meanderende, breed uitlopende verzen:

Het natuurlijke dat zich

tussen hen voordeed zoog elke druppel uit de muren van zijn bestaan zodat alleen de

geesten overbleven die ritselden

als een oude landkaart

Haast nog mooier zijn haar beschrijvingen van het hartzeer dat onvermijdelijk volgt – lange, broeierige passages waarin Gerion zijn verloren liefde lamenteert:

Hij vergat even dat hij aan een gebroken hart leed

toen wist hij het weer. Misselijkheid stootte

omlaag naar Gerion in de val van zijn eigen onvrede. Elke ochtend een schok

van terugkeer naar de gekerfde ziel.

Treffend is hoe Gerion zelf ook mee zijn verhaal creëert. Het is zijn autobiografie die hier centraal staat – in de vorm van een fotografisch essay:

daarin beschreef Gerion alles wat vanbinnen zat

in het bijzonder zijn heldenmoed

en voortijdige dood tot grote wanhoop van de gemeenschap

Hij wrikt hiermee de mythe die hém tot subject dwingt uit de tanden van het tragische gesternte dat hem toegeschreven is. Dat dit ook met de nodige humor gepaard gaat, draagt bij aan de speelsheid en verteerbaarheid van deze (soms sombere) tekst, zoals wanneer Gerion op school zijn eigen mythe vertelt: ‘Het idéé hoe komt hij erop, zei de juf’ (oorspronkelijke cursivering).

Hoe deze fictieve autobiografie verder precies vorm krijgt, laat Carson in het midden – het werk is, net zoals haar bronnen, geërodeerd. Wel is het geen toeval dat Gerion fotografie zo’n warm hart toedraagt. Een foto vangt immers ‘de tijd die de foto’s inzweert en dan stilstaat’. Dat maakt dat fotografie een passend medium is voor een jongen met hartzeer: ‘Gerions leven ging een verlamde tijd in – gevangen tussen tong en smaak.’ Vanuit Carsons fascinatie welt hier de ontembare thematiek van tijd op, dat even pijnlijke als vruchtbare karakter van de afstand die het verglijden van de jaren schept.

Fabelachtige hitte

‘Red Doc>’, het tweede deel van Rood, vangt Carson toepasselijk aan met de ambitie, naar een motto van Samuel Beckett, ‘beter te falen’. Het vertaalproject wordt nu volledig aan de wilgen gehangen, ook Gerion heeft zijn autobiografie opgegeven, immers: ‘er gebeurde in mijn leven niets’. Hier ontrukt Carson Gerion (nu ‘G’) en Herakles (nu ‘Sad But Great’) helemaal aan hun mythologische context.

Gerion is volwassen geworden. Weg zijn de gretige zinnen, het dagboekachtige vers van Biografie van rood; de tekst is hier tastend, abstracter. Carsons pulserende toon wordt gevisualiseerd in een verticale tekstbalk, ‘een soort spelonk in / één kleur alsof uit een / tube geperst’. Deze vormgeving en diens dwingende enjambementen (lof aan vertaler Marijke Emeis!) thematiseren het schisma in de tijdsbeleving van zij die lijden onder rouw en trauma:

tijd gaat

sneller dan jij en staart je

aan. Tijd kan niet staren.

Tijd als volharding. Tijd

als honger.

‘Red Doc>’ is absurder maar ook donkerder dan haar voorganger. Carson raakt ondraaglijk pijnlijke thema’s aan met de snelheid van een hand die zich terugtrekt van een hete kookplaat,

onder elke rand moest

getuurd in elke spleet

gekropen zie daar gaan ze

haastige herinneringen als

tiktakkende kakkerlakken

Het is conform de leuze in Rood: ‘waarin verschilt de / poëzie van proza u kent de oude vergelijking proza / is een huis poëzie een man in brand die er / heel hard doorheen rent’. De taal in dit deel tikt dan ook als een klok en klopt als bloed in de oren, een ‘muziek door harten die elke klep openzetten voor het wanhopige drama van het / jij-zijn in een lied’. Zeker de laatste pagina’s van ‘Red Doc>’ zijn doordrongen van een gitzwart besef van rouw, wanneer G. zijn moeder bijstaat in haar laatste uren, die ‘rode tijden’ tussen leven en dood. Carson noteert (met originele cursivering):

Dat hij haar doodgaan

onverdraaglijk vindt komt

niet door het verlies (dat

is de toekomst) maar

dat doodgaan (nu) hen

allebei in deze naaktheid

plaatst is onvergeeflijk.

En toch, ook deze schrijnende onderwerpen zijn opwindend en prikkelend gevat: met humor, met tederheid, met lef. Hoe doet Carson het toch? Deels moet dit te wijten zijn aan het talige weefsel van haar werk, dat laagje onbeschaamd schrijfplezier dat zij nooit poogt te verhullen. Woorden, lijkt ze te insinueren, zijn niet louter drager maar ook tegengif voor de pijn die ze soms bezingen. Met Rood toont Anne Carson dat literatuur, net zoals fotografie, ‘het vroege wonder’ van een voorbij leven kan oproepen; dat poëzie de greppel van het verleden naar ons levend heden (die ‘fabelachtige hitte van het rode kloppen’) kan overbruggen, en dat die weidse afstand die ze hierbij moet afleggen niet weggemoffeld mag worden, maar net – ontegensprekelijk – gehuldigd.

 

Een signalement door Sarah de Koning over Rood. Twee romans in verzen van Anne Carson (vert. Marijke Emeis).

Koppernik, Amsterdam, 2022
ISBN 9789083135182
334p.

Geplaatst op 10/03/2023

Tags: Anne Carson, Griekse mythologie, Sappho, Seksualiteit

Categorie: Poëzie, Signalement

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.