Deel Facebook Twitter / X LinkedIn
Wie vertelt er, en waarom? In de roman Vilhelms kamer van de Deense romanschrijver en dichter Tove Ditlevsen is het een vraag die op een vreemde manier wordt gesteld en waarvan het antwoord telkens weer wordt uitgesteld. Om de zoveel bladzijden komen er barsten in het vertelstandpunt. Het boek bestaat uit achttien hoofdstukken, en in de eerste twee zinnen – ‘De kamer bestaat niet meer. Dag in dag uit zag ik door de vieze ramen de ravage groeien als ik zomaar even langsliep.’ – wordt er ogenschijnlijk gewoontjes verteld in de eerste persoon enkelvoud. Een bladzijde later komt er plots iemand anders aan het woord, om het volgende mee te delen:
Ik wil een boek schrijven over Vilhelms kamer en over de gebeurtenissen die er plaatsvonden of daaruit voortkwamen en die tot de dood van Lise leidden. Haar heb ik alleen overleefd om het verhaal van haar en Vilhelm te kunnen opschrijven. Een ander doel heeft mijn bestaan niet.
Deze ik-verteller moet een wel zeer bijzondere relatie hebben met de overleden Lise, want zelf leeft ze enkel nog om het verhaal van die Lise te kunnen schrijven. Mocht Lise niet overleden zijn, dan had de verteller net zo goed dood kunnen zijn, of zou ze verplicht worden een bestaan te leiden zonder doel.
De oplossing voor deze paradoxale constructie ligt voor de hand: Lise is de gefictionaliseerde versie van de auteur, van Tove. In een bespreking in The New York Review of Books van ander werk van Ditlevsen heeft Deborah Eisenberg opgemerkt dat het meestal een slecht idee is om in een fictiewerk op zoek te gaan naar sporen van de psyche en van het leven van de auteur. ‘De uitnodiging is in dit geval echter zo ondubbelzinnig’, schrijft Eisenberg, ‘dat het lomp [boorish] lijkt om ze af te wijzen.’ Het geldt bij uitstek voor Vilhelms kamer, niet omdat het bot zou zijn te weigeren om deze roman autobiografisch te lezen, maar omdat het technisch gezien onmogelijk lijkt. Wat Ditlevsen vooral beschrijft, is immers de worsteling waarin ze zich zowel vereenzelvigt met het hoofdpersonage Lise als er afstand van probeert te nemen. Lise is dood, en Tove moet de kloof tussen haar en Lise uitdiepen, want anders zou ze niet meer bestaan. Het maakt Vilhelms kamer tot een bijzonder staaltje autofictie of, zoals dat in het Engels heet, live writing, in die mate dat de term death writing beter op z’n plaats zou zijn.
In een aantal zinnen, schijnbaar achteloos over de tekst uitgestrooid, komt die spanning – de nooit helemaal te realiseren inwisselbaarheid – tussen Tove en Lise geconcentreerd tot uiting. ‘Het is al erg genoeg’, schrijft Ditlevsen, ‘dat ik, uit puur ongeduld om van deze Lise af te komen, haar in haar laatste boek slechter ten tonele breng dan ze is.’ In een andere zin lijken beide vrouwen elkaar bij te staan in hun zoektocht naar kennis over wat er precies is gebeurd, maar ook en vooral over de ex-man van Lise, Vilhelm: ‘Lise is geschokt over deze ontdekking die ze met mijn hulp heeft gedaan over Vilhelms karakter.’ Een beknopte samenvatting van de splitsing die elk autobiografisch schrijven kenmerkt, is deze ontboezeming: ‘Toch ben ik van plan om van haar te houden, nu ik bezig ben me van haar los te maken.’
De kloof tussen jezelf en het verhaal dat je over jezelf vertelt, is er natuurlijk altijd, als een pars pro toto voor het verschil tussen de realiteit en een tekst die de realiteit in taal probeert te vatten. Het is de bestaansreden van wat als moderne literatuur te beschouwen valt: de ruimte exploreren tussen de werkelijkheid en de ficties waarmee we naar die werkelijkheid verwijzen. Veel hedendaagse auteurs lijken dat verschil te hebben opgegeven. In het recentste boek van Lize Spit, bijvoorbeeld, wordt nergens gesuggereerd dat het niet zou stroken met de werkelijkheid, en ook in de receptie is het boek omschreven en aangeprezen als ‘verbluffend open’ en als een ‘nietsverhullende blik in de spiegel’. De titel geeft het eveneens aan: Autobiografie van mijn lichaam is, in tegenstelling tot de roman Het smelt uit 2016, geen fictie en ook geen autofictie – het is honderd procent eerlijk, transparant en echt. Of mensen daar überhaupt toe in staat zijn, is een vraag die niet wordt gesteld.
Vilhelms kamer staat in een andere, zelfkritischere traditie, die ondertussen inderdaad traditioneel mag heten, en waarbinnen het geweldige probleem van de nabootsing van de werkelijkheid wordt gesitueerd in de relatie tussen de auteur en diens alter ego. Bijzonder aan dit boek is het extreme verschil tussen Tove Ditlevsen en het hoofdpersonage van Vilhelms kamer, Lise Mundus: Lise koos, zoals gezegd, al voor suïcide, en Tove niet – of nog niet. Vilhelms vaerelse verscheen in het Deens in 1975, en Ditlevsen zou zichzelf pas één jaar later het leven benemen. De fictionele poging tot suïcide waarmee Vilhelms kamer besluit, is met andere woorden een succes – de werkelijke poging tot zelfdoding, die er de bron van vormt, was dat niet. Dat blijkt uit de biografie van Ditlevsen uit 2022 door Jens Andersen, in 2023 vertaald door Lammie Post-Oostenbrink en uitgegeven door Das Mag, net als al het werk van Ditlevsen dat in het Nederlands verschijnt.
Wat het boek nog spannender maakt, of eerder sensationeler, is dat details uit Ditlevsens leven al gedeeltelijk publiek waren toen zij in leven was en nog niet het onderwerp van een biografie was geworden. Dat komt doordat de auteur, geboren in Kopenhagen in 1917, in de jaren zestig in Denemarken bekendheid verwierf als schrijver van romans, verhalen, gedichten en ‘memoires’ – de bekende Kopenhagen-trilogie, opgebouwd uit de delen Kindertijd, Jeugd en Afhankelijkheid, verschenen in het Nederlands in 2020. Het laatste deel van die kalme, bijna zakelijke, en niet gefictionaliseerde autobiografie verscheen in het Deens in 1971. Twee jaar later scheidde Ditlevsen van haar vierde man, met wie ze in 1951 was getrouwd. Vilhelms kamer is te lezen als een terugblik op die breuk, en als een afrekening met de ex-man die model stond voor Vilhelm. Ook hij was bekend, namelijk als hoofdredacteur van de Deense sensatiekrant Ekstra Bladet.
De manier waarop de ontbinding van het huwelijk tussen Lise en Vilhelm in de Deense pers wordt uitgesmeerd is een van de aspecten die Ditlevsen belicht en die deel wordt van de tragikomedie. Sarcastisch wordt toegelicht hoe eerder ontrouw van Vilhelm enkel bij de ‘naaste omgeving’ bekend was, ‘voordat het normaal werd om het privéleven van bekende mensen breed uit te meten in de pers’. Lise wordt door een concurrerende krant van Ekstra Bladet gevraagd om een reeks artikelen te schrijven over het ‘gestrande huwelijk’. Die teksten zijn in Vilhelms kamer opgenomen, voorzien van een redactionele inleiding in een grijs kadertje en in een ander lettertype, met onder meer de volgende mededeling:
Openhartig en zonder verbittering vertelt Lise Mundus onze lezers alles over de stormachtige gebeurtenissen die eindigen in een mentale inzinking, een opname in een psychiatrisch ziekenhuis en de sensationele huwelijksadvertentie die de schrijfster plaatste in het grootste dagblad van Denemarken, waar haar man hoofdredacteur is. Formeel zijn ze nog steeds getrouwd, maar de omstreden hoofdredacteur is inmiddels verhuisd.
Het is inderdaad een andere plotwending. Vilhelm trekt bij een andere vrouw in, die er nota bene een vriendschappelijke relatie met Lise op nahield. Na het vertrek van Vilhelm besluit ze op aanraden van een vriendin een contactadvertentie te plaatsen waarin ze haar beschikbaarheid als partner aankondigt, deels ook om Vilhelm te pesten. Op die oproep reageert vervolgens Kurt, een jongeman die al een tijdje inwoont bij een ouder koppel, in hetzelfde gebouw als waar Vilhelm en Lise tot voor kort samenwoonden. Zoals alle personages wordt Kurt spottend gekarakteriseerd, aan de hand van een metafoor die een eigen leven gaat leiden: ‘De kindertijd is bezig aan hem te ontsnappen, maar hij kruipt erin weg als in een broek die te klein is geworden en die hij niet meer kan dichtknopen, ook al houdt hij zijn buik in.’
Al die verschillende relaties en al die verschuivingen binnen die relaties maken van Vilhelms kamer een soap, omdat de emotionele interacties tussen personages centraal staan, omdat de ongeloofwaardige verhaallijnen door elkaar lopen en omdat er maar geen eind lijkt te komen aan de verwikkelingen. Bovendien zorgen de verschillende manieren van communicatie en representatie voor nog meer onduidelijkheid en misverstanden, ook omdat de gezichts- en vertelstandpunten overhands toenemen. Lise wordt bijvoorbeeld naar aanleiding van de scheiding geïnterviewd en de journalist die op bezoek komt, bedenkt ‘dat ze zeer mediabewust moest zijn, een uitdrukking die ze voor lastige gevallen gebruikte’. Het bijzondere is dat Ditlevsen, of de verteller, precies daaronder lijkt te lijden en zichzelf probeert terug te vinden in deze chaos van verschillende ‘mediums’ die over haar leven iets te zeggen hebben. Ze wil met andere woorden het verhaal over haar leven opnieuw in handen krijgen door het uit te schrijven, maar net dat lukt slechts moeizaam, en van die worsteling is Vilhelms kamer het verslag.
Zoals wel vaker ligt de kracht van Ditlevsens werk dus niet in de gebeurtenissen, maar in de manier waarop die gebeurtenissen verteld worden. Uit die literaire verwerking spreekt vooral wanhoop, die het verhaal aan stukken scheurt telkens wanneer de verteller zich als schrijver manifesteert, of vice versa. Over een van de personages, de vrouw van het echtpaar waarbij Kurt inwoonde (en dus de buurvrouw van Lise en tot voor kort van Vilhelm), schrijft Ditlevsen:
Maar het interesseert me niet of mevrouw Thomsen ooit heeft bestaan. Ze is een scherf van mijn verdampte bewustzijn, die nu wegdrijft op de golf van woorden, zich eraan vastklampt en om hulp schreeuwt, zoals ik ook de lezer om hulp smeek, ja, zelfs om van mij te houden, ongedacht in welke gedaanten mijn gezicht zal opduiken, vloeibaar en ongrijpbaar als gespiegeld op verwaaid water, vanachter andere gezichten die veel makkelijker vast te houden zijn.
Een paar keer in de roman lijkt de lezer zelf aangesproken te worden, in een wilde dans van voornaamwoorden. ‘Wat vind ik haar toch vermoeiend, en de lezer ook, in zoiets vergis je je nooit,’ roept de verteller op een bepaald moment geërgerd uit. En na een passage over de totstandkoming van de contactadvertentie, schrijft Ditlevsen:
Ook jij en ik zijn een excuus voor voorbeschikte handelingen tussen mensen die we helemaal niet kennen en nooit zullen ontmoeten. Alleen God kent het verband en Hij moet toegeven aan allerlei soorten vrolijke en valse ingevingen om niet van verveling dood te gaan in zijn Hemelrijk.
Het is opnieuw een onpeilbare en haast ontsporende passage, die onopgemerkt dreigt te blijven tijdens een snelle lectuur van deze ‘scènes uit een huwelijk’, om te verwijzen naar de titel van de film van Ingmar Bergman uit 1973. Waarom zouden de verteller en de lezer samen ‘een excuus’ vormen voor wat de personages met elkaar aanvangen? Is het niet eerder omgekeerd? Staan de gebeurtenissen in een roman niet net ten dienste van de relatie tussen schrijver en lezer? Door in de volgende zin God aan te roepen, of alleszins God als de grote auteur te vermelden, lijkt Ditlevsen nogmaals haar eigen onmacht aan te geven. Zij is niet zoals God in zijn schepping overal aanwezig en nergens zichtbaar, zoals Flaubert zijn ideale romancier omschreef. Eerder is het zo dat ze zich in die schepping naar binnen probeert te wringen en tegelijkertijd probeert te ontsnappen aan de dodelijke afloop ervan – aan de zelfdoding van zowel het hoofdpersonage als de auteur.
Ook die positie wordt weer tegengesproken. Dit is nog een andere tussenkomst, waarin de verteller toegeeft ook sympathie te hebben voor de minnares van haar voormalige echtgenoot:
Het is voor mij onmogelijk om niet een beetje van Mille te houden, maar niet meer dan ik van de afgrijselijke mevrouw Thomsen houd, van Kurt, van Greta en van Lise de Afwezige, want ik ben aanwezig in hen allemaal. Ik waak over hen terwijl de nacht slaapt.
De auteur is dan blijkbaar toch ‘aanwezig’, niet zozeer in de gebeurtenissen, als wel in de personages, wier lot ze helaas niet kan beïnvloeden, maar ze kan er wel op een unieke manier getuige van zijn, en er tegelijkertijd de lezer deelachtig aan maken. Vilhelms kamer wordt daardoor een moeilijk en ongemakkelijk boek, als de weergave van een persoonlijke strijd, maar ook omdat het toekijken op al die problemen iets voyeuristisch krijgt. De verknoping van feit en fictie, van leven en verhaal, draagt bij aan de crisis van zowel Tove als Lise, maar ook aan het schandalige plezier van de lezer. ‘De ellende’, schrijft Ditlevsen, ‘was niets zonder een duistere rand genot.’
Reacties
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.