Recensies, Samenleving

De gruwelijke contradictie van het Westen

Over het kolonialisme

Aimé Césaire '(vert. Grâce Ndjako)

In een introductie tot de Engelstalige vertaling van Aimé Césaires (1913-2008) Over het kolonialisme omschrijft de prominente Afro-Amerikaanse historicus Robin D.G. Kelley het boek als een oorlogsverklaring. Hoe moeten we dat verstaan? Sommigen lezen het boek als een rechtstreekse aanval tegen de westerse beschaving. Het is echter vooral een bloedeerlijke en messcherpe analyse van het kolonialisme en het kapitalisme. Eerder dan een oorlogsverklaring kan het gezien worden als een handreiking, een oproep om het Westen te redden van haar eigen inconsistenties en contradicties, want het destructieve en plunderende Westen dat Césaire fileert is inderdaad onverdedigbaar.

Aimé Césaire (1913 – 2008) was een Franse dichter, schrijver en politicus uit Martinique. Hij was samen met onder anderen de zussen Paulette en Jeanne Nardal, alsook Léopold Senghor en Léon Damas een van de grondleggers van de Négritude, een kritische literaire beweging die ontstond in het Parijs van de jaren 1930, geworteld in zowel marxistische filosofie als in zwarte radicale tradities. Hoewel Césaire ondertussen een internationaal erkende auteur is, was dat zeker nog niet het geval toen Over het kolonialisme in 1950 voor het eerst werd gepubliceerd. Bovenstaande interpretatie van het werk als aanval tegen het Westen verklaart waarschijnlijk waarom het zo lang duurde vooraleer de tekst vertaald werd. De eerste Engelse vertaling van Over het kolonialisme kwam er pas in 1972, meer dan twintig jaar na de eerste uitgave. Op de Nederlandstalige versie – met zorg uitgevoerd door de Nederlandse filosofe Grâce Ndjako en uitgegeven door De Geus – zouden we nog vijftig jaar langer moeten wachten. Het duurde dus meer dan twee generaties voor het werk van Césaire eindelijk een breed Nederlandstalig publiek bereikte. Dat is gek als je weet dat het Franse cultuurgebied een naaste buur is van het Nederlandstalige, zowel in Europa als in Zuid-Amerika en de Antillen. Het is nog vreemder als je weet dat Césaire bij zijn overlijden in 2008 zelfs door de toenmalige president Nicolas Sarkozy – niet bepaald een verdediger van dekolonisatie te noemen – gelauwerd werd en vervolgens een gedenkplaat kreeg onder de groten der Franse cultuur in het Panthéon in Parijs.

Dat Césaire een plek kreeg in het Panthéon is op z’n minst ironisch te noemen, aangezien hij een van de scherpste critici was van wat doorgaans wordt voorgesteld als la grande civilisation française. In Over het kolonialisme laat hij van die grote beschaving niet veel meer over, behalve witte arrogantie en misplaatste westerse zelfgenoegzaamheid. En daar zijn tal van de zowat heilig verklaarde Franse iconen uit het Panthéon beslist voorbeelden van. Na het lezen van dit boek kon ik me alleen inbeelden dat Césaire zich in zijn graf omdraaide: zijn postume erkenning door het Franse establishment lijkt wel de kern van zijn betoog te ondergraven.

 

Dingificatie

Over het kolonialisme is een boek dat zijn tijd ver vooruit was. Het biedt een lyrische maar kraakheldere analyse van de globale wereldorde vanuit een zwart en Frans perspectief. De tekst is in 2022 helemaal niet verouderd, integendeel, soms lijk je wel een recente publicatie te lezen. Het is zo veel meer dan een manifest dat de geest van zijn tijd reflecteert, aangezien Césaire met zijn betoog een hele traditie van kritiek op het kolonialisme heeft geïnspireerd. Dat doet hij – in tegenstelling tot vele postkoloniale auteurs – in een toegankelijke en dus vlot leesbare stijl. Vond je Edward Said of Frantz Fanon te hoogdravend, Homi Bhabha te hermetisch of Gayatri Spivak te academisch? Grijp dan naar Aimé Césaire, de auteur die hen allemaal voorafgaat en onomwonden – met poëzie, ironie, spot en kritische aforismen – vertelt wat kolonialisme uiteindelijk met ons doet.

Die ‘ons’ is belangrijk, want voor Césaire is het kolonialisme niet alleen een drama voor de gekoloniseerde, maar ook voor de kolonisator. Om dat duidelijk te maken moeten we rekening houden met de bijzondere context waarin hij zijn vlijmscherpe kritiek neerpende. Over het kolonialisme verscheen namelijk vlak na de Tweede Wereldoorlog, vlak na Hiroshima en Nagasaki. De oorlog liet Europa in een puinhoop achter, waardoor het morele failliet van de westerse beschavingsmissie niet meer te negeren viel. Intern werd Europa geconfronteerd met massale volksverhuizingen die gepaard gingen met extreem geweld, honger en etnische zuivering; geïnspireerd door de strijd tegen het fascisme waar de gekoloniseerden een uiterst belangrijke rol in speelden, groeide in de kolonies het protest tegen de koloniale orde. Dat protest zouden de imperiale mogendheden zoals Frankrijk weliswaar onmiddellijk met nog meer bloedvergieten neerslaan. Maar het tij was niet meer te keren: de imperialistische koloniale macht verbrokkelde en nieuwe banden in de antikoloniale strijd zouden de uiteindelijke militaire en politieke dekolonisatie van Afrika en Azië teweegbrengen. Malcolm X noemde het een vloedgolf van kleur.

Césaire heeft veel oog voor de specifieke racialisering van zwarte mensen, maar tegelijk laat hij de idee van klasse en de bevrijding van het proletariaat nooit los. Hij plaatst de strijd tegen het kapitalisme immers in een globaal perspectief met de kolonisatie in het centrum van zijn analyse. Vervolgens maakt hij duidelijk dat de strijd van de witte werkende klasse nooit losstaat van de dekoloniale strijd. Voor hem is die relationaliteit primordiaal. Op die manier slaagt Césaire erin om zijn betoog relevant te maken voor alle betrokkenen, zowel voor de gekoloniseerde als voor de kolonisator. Hij toont niet alleen hoe de kolonisatie verantwoord wordt door de ontmenselijking van volkeren van kleur, maar ook dat de witte mens zichzelf in het kolonisatieproces ontmenselijkt – een observatie die Fanon meer dan een decennium later in zijn De verworpenen der aarde nog verder zal uitwerken. Marteling, geweld, raciale haat, immoraliteit: ze blijken allemaal noodzakelijk om het koloniale project in stand te houden, maar ze duwen de witte mens in de hoek van het barbarisme. Het eindresultaat is de neergang van Europa zelf. Hier maakt Césaire een punt dat we wat later ook in Hannah Arendts boek Totalitarisme (1951) kunnen terugvinden: de kolonisatie legde de fundamenten die de horror van het fascisme mogelijk maakte.

Césaire plaatst zichzelf zo in de traditie van het humanisme en focust op de contradictie van Europa: een Europa dat luid humanisme proclameert, maar zich in de praktijk schuldig maakt aan wat hij dingificatie noemt: het herleiden van het leven tot statische dingen. Zo fileert hij een epistemologie van de dood, waarbij kennis wordt vergaard door moord, door alles te ontdoen van leven, door te objectiveren, te neutraliseren, te steriliseren. De koloniaal-kapitalistische logica verwoest zo niet alleen de ziel van de mens, maar alle leven. In die zin is Over het kolonialisme een tekst die ook in verband staat met het huidige ecologische vraagstuk en de verwoestende kracht van de kapitalistische accumulatie. Césaire wijst bijvoorbeeld op de absurditeit van een Westen dat zichzelf ziet als hét hoogtepunt van beschaving, hét toonbeeld van vooruitgang, hét rolmodel voor de hele wereld. Voor hem geldt echter het omgekeerde: het Westen is bezeten door dingificatie en materiële groei, een materiële groei die zichzelf tot doel heeft en onverschrokken alles kapotmaakt wat in haar weg staat. Kolonisatie en beschaving zijn dus altijd elkaars tegengestelde. Dat beargumenteert Césaire op een moment waarop in Europa discussies plaatsvinden over een beter en humaner kolonialisme. Voor hem is een humaan kolonialisme echter net zoals een ecologisch kapitalisme een contradictio in terminis.

 

Nooit te laat

Césaire beperkt zich niet tot een politieke en economische analyse, maar wijst ook op een intellectuele en literaire traditie die deel is van het probleem. Zo verkent hij het werk van tal van Franse wetenschappers, journalisten, filosofen, geestelijken en andere intellectuelen die zich in onmogelijke bochten wringen om het westerse koloniale project te verantwoorden. Wat hij schrijft echoot sterk de geluiden die we vandaag horen, in Europa én Amerika, waar invloedrijke opiniemakers en academici zoals Steven Pinker, Niall Ferguson, Sam Harris, Jordan Peterson en Douglas Murray zich opwerpen als verdedigers van het verlichte en vrije Westen, een project dat  bedreigd zou worden door enerzijds oerconservatieve en fundamentalistische moslims en anderzijds moraliserende en hyperindividualistische voorvechters van sociale rechtvaardigheid. Door hun comfort en vrijheid los te koppelen van de terreur en het geweld in de rest van de wereld, zoeken deze intellectuelen – naar alle waarschijnlijkheid geheel onbewust – een alibi voor de verderzetting van het vernietigende kapitalistische project.

Ten slotte suggereert Césaire ook hoe we uit die moordende logica kunnen treden. Op dit punt is zijn tekst ontgoochelend, omdat hij als overtuigde communist de Sovjet-Unie als een lichtend voorbeeld ziet en duidelijk geen oog heeft voor de gruwel van Stalins grote zuiveringscampagnes. Gelukkig laat hij het daar niet bij. Césaire vindt namelijk ook inspiratie in prekoloniale culturen. Er is volgens hem geen plaats voor een terugkeer naar een verheerlijkt en geromantiseerd prekoloniaal verleden – dat exotisme is even toxisch als racisme – maar net als in David Graebers en David Wengrows recente boek Het begin van alles zag hij al in 1950 dat we inspiratie kunnen halen uit andere culturen in ons verleden en ons heden. Niet om die na te bootsen, wel om nieuwe samenlevingsvormen te bedenken. Césaire is dus een voorstander van kruisbestuiving, van ontmoeting, van contact en vermenging, van verbeelding, maar dan op een antikoloniale manier waar niet het kapitaal en de kwantiteit centraal staan, maar de mens, diens natuurlijke omgeving en levenskwaliteit.

Ook al duurde het meer dan zeventig jaar vooraleer we Césaires meesterwerk in het Nederlands konden lezen, deze vertaling komt niet te laat. Bovendien is Grâce Ndjako erin geslaagd om Césaires aangrijpende en poëtische stijl, die in de Franse tekst zo voelbaar is, in het Nederlands te bewaren. Dat is een niet te onderschatten prestatie. Ik raad iedereen die wil begrijpen hoe diep kolonialisme vervlochten is met het politieke en economische wereldsysteem aan om deze tekst te lezen, want Césaire is in huidige debatten over racisme, kapitalisme en ecologie nog steeds zeer relevant. Hij wijst namelijk niet alleen op het morele deficit van Europa in 1950, maar ook op het verwoestende karakter van het kapitalistische project, een project dat ondertussen veel meer partijen telt dan alleen Europese naties en de VS, en dat zichzelf alleen in stand kan houden ten koste van het leven zelf. Ons leven.

De Geus, Amsterdam, 2022
Vertaald door: Grâce Ndjako
ISBN 9789044546477
104p.

Geplaatst op 16/10/2022

Tags: Aimé Césaire, Frantz Fanon, Hannah Arendt, Kapitalisme, kolonialisme, negritude, racisme, Robin D.G. Kelley, Tegen het kolonialisme

Categorie: Recensies, Samenleving

Naar boven

Reacties

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.