Toen de afdeling Nederlandse literatuur van de Universiteit Gent in de jaren 90 een deel van haar boeken afdankte, bemachtigde ik geheel per toeval een exemplaar van Ik, blanke kaffer. Ik was twintig jaar oud en had nog nooit van Paul Brondeel (1927-2009) gehoord, maar de titel van het boek sprak me aan en omdat het gratis was, had ik geen enkele reden om het te laten liggen. Toen ik het begon te lezen, besefte ik dat ik een juweeltje in handen had. Een soort Vlaamse versie van Albert Camus’ L’étranger.
Ik ben zelf in Congo geboren en in België opgegroeid en dat draagt waarschijnlijk bij tot mijn interesse voor het koloniale verleden. Tot voor kort, als het over Vlaamse koloniale literatuur ging, was het al Jef Geeraerts wat de klok sloeg. Ik heb het echter altijd moeilijk gehad met diens Gangreen-cyclus. In principe ben ik niet vies van controverse, maar Gangreen vond ik goedkoop; het leek meer op pronkerige nostalgie, die vervolgens door sommigen werd geïnterpreteerd als een listige kritiek op de kolonisatie. Ik zag het evenwel niet zo. Voor mij was Geeraerts’ cyclus zoals gewelddadige porno die tegelijk als kritiek op het patriarchaat zou kunnen gelden, een redenering die nergens op sloeg.
Daartegenover is Ik, blanke kaffer veel complexer. Net als de Gangreen-cyclus wordt het koloniale leven gepresenteerd als doordrongen van seks en drank, maar Brondeel lijkt op z’n minst eerlijker. Er wordt veel gezopen, maar nooit gepocht. Integendeel, er is een zekere zelfwalging over de deelname aan een repressief bewind. Brondeel begrijpt bovendien dat kolonialisme niets anders is dan kapitalisme. Zijn hoofdpersonage, Adriaan Cafmayer, schaamt zich onverbloemd, niet alleen omdat hij geen plaats vindt in een land waar hij niet thuishoort, maar ook omdat hij in Congo is om één enkele reden: geld, meer geld. Volgens Adriaan draait de hele koloniale onderneming immers alleen om geld en daar moet niemand onnozel over doen.
Adriaan gelooft niet in de beschavingsmissie en beweert dat kolonialen die dat wel doen zichzelf voorliegen. Hij presenteert zich als een collaborateur die heel goed beseft dat het systeem waarmee hij collaboreert tot in het merg verdorven is. Toch is Adriaan geen antiracist. Hij verafschuwt de zwarten, hij is net zoals al zijn tijdgenoten gehersenspoeld en ziet alle Congolezen als minderwaardige wezens. Tegelijkertijd is hij in de hiërarchie van het Belgische koloniaal bewind ook maar ‘een aap van een Vlaming’. Zijn positie als koloniaal zadelt hem op met een acute identiteitscrisis.
In tegenstelling tot Gangreen is Ik, blanke kaffer niet het verhaal van blanke beulen die onethisch uit hun dak gaan, maar dat van een blanke beul die getormenteerd is. Zwarte personages zijn in dit verhaal louter decor. Het boek blijkt immers niet over Congo te gaan, maar over de Vlaamse identiteit in het naoorlogse België, getekend tegen de kafkaiaanse en akelige achtergrond van een koloniale administratie.
Vernederende verwijzingen naar de inheemse bevolking van Congo komen even vaak voor als kleinerende beschrijvingen van Vlamingen, zowel in het Nederlands als in het Frans. De spoken van een Vlaamse identiteitscrisis dwalen door het verhaal van een blanke Vlaamse man in Congo. Herinneringen aan het armoedige bestaan in Vlaanderen, het forenzenleven en een Vlaamse ondergeschiktheid en ondeugdelijkheid ten aanzien van een Franstalige gewichtigheid doorspekken het verhaal. Het hoofdpersonage is gekweld, getraumatiseerd door zijn Vlaamse bestaan en worstelt met een minderwaardigheidscomplex dat hij moeilijk kan rijmen met zijn positie als blanke man in Congo. Hij vindt zichzelf ‘Klein. Onbenullig. Vlaming’.
Ik, blanke kaffer is een boek dat je in één ruk uitleest. Je zit vast in de gedachten van een man die de Vlaamse identiteit en de koloniale absurditeit in zich verenigt. Puur en hard, maar evenzeer poëtisch, ontrafelt Brondeels roman de psyche van een verwarde beul die tot gisteren nog zelf gefolterd werd – een kleine Vlaamse keuterboer die plots verheven wordt tot bwana, alleen maar omdat hij niet zwart is. Die impliciete analyse laat je verstomd achter.
Niet alleen het hoofdpersonage, maar ook de hele koloniale onderneming komt als zielig en meelijwekkend uit dit boek: de dwaasheid van het protocol, de erbarmelijke logica van de koloniale structuren, de troosteloosheid van het stompzinnige racisme (tegen zwarten, maar ook tussen Vlaming en Franstaligen), de angst in de ogen van wit en zwart, het dansen en zuipen alsof het voor de laatste keer is, … Het Congo van Brondeel is een land aan de rand van de chaos met een gapende kloof tussen haves and have-nots, met een elite die zichzelf een verhevenheid aanmeet die de brutaliteit van het koloniale stelsel moet maskeren en de beklemming verbloemt. Het Congo van Brondeel verschilt eigenlijk niet veel van het Congo van vandaag: een feestje voor enkelen in een tropische hel voor velen, maar zij die feesten slapen niet en verworden tot angstige monsters.
Adriaans parce que, en somme, je n’étais qu’un sale paysan flamand klinkt hier als een soort echo van Patrice Lumumba’s parce que nous étions des nègres. De Vlaming wordt in Ik, blanke kaffer dus voorgesteld als lid van een volk waaraan verteld werd dat zijn taal en cultuur minderwaardig waren, een volk dat was opgezadeld met een laag zelfbeeld. Maar het is ook een volk dat plots in een machtspositie wordt geplaatst, dat van de ene dag op de andere het bloedrecht van een koloniaal krijgt. Brondeel presenteert de Vlaming van de jaren 50 in al die ambiguïteit rauw en ongezouten, zonder zich te verlagen tot de onzinnige porno en horror van Geeraerts, maar door oprecht zijn diepste innerlijke beklemming met ons te delen. De Vlaming die in dit boek wordt afgeschilderd lijkt wel een paradigmatische onderdrukte die vervolgens onderdrukker wordt, bewust van zijn positie en van de perverse logica waaraan hij deelneemt.
Uiteraard is Ik, blanke kaffer een boek met een racistisch vocabularium uit een andere tijd. In die zin is het boek zeer politiek incorrect. De oorzaak hiervan is niet enkel het racisme, maar eveneens het onbegrip voor het perspectief van de (witte) vrouw in de kolonie. Josiane, Adriaans vrouw, spreekt zelf niet, er wordt alleen over haar gesproken. Inderdaad, het hele verhaal wordt verteld vanuit één perspectief: een blanke jongeman uit het arme, landelijke en christelijke Vlaanderen. Deze man voelt echter dat er iets niet klopt; hij kan er de vinger niet op leggen en zit daarom vol opgekropte woede.
Ik, blanke kaffer bleek toen het in 1971 uitkwam een groot succes. Het boek werd door recensenten bejubeld, zowel wat vorm als inhoud betreft. Vandaag weten we dat Brondeels weergave van de koloniale onderneming relevanter is dan de patserige grootspraak van Geeraerts. Als je het mij vraagt: vergeet Gangreen en lees Ik, blanke kaffer. De roman van Brondeel biedt niet alleen een hyperpersoonlijk relaas van de psychologische ontreddering van een witte man, maar legt eveneens het breed moreel failliet van het kapitalistische patriarchaat bloot. Hiermee reikt Ik, blanke kaffer inzichten aan die vandaag nog steeds relevant zijn en de historische problematiek van de Vlaamse ontvoogding en de Congolese onafhankelijkheid overstijgen.
Signalement: Ik, blanke kaffer van Paul Brondeel door Sibo Kanobana.
Reacties
Max Urai
Bedankt voor deze recensie! Maakt me heel nieuwsgierig naar dit werk. Is het boek recent heruitgegeven, of kun je het alleen tweedehands krijgen?
Sibo
Beste Max,
Bedankt voor je reactie. Het is inderdaad recent heruitgegeven. Je kan het vinden in de betere boekhandel of bij de uitgever: https://www.uitgeverijvrijdag.be/cataloog/fictie/ik-blanke-kaffer-het-verhaal-van-een-vervreemding
Veel leesplezier
Sibo
Je reactie zal pas verschijnen na controle op spam. Dat kan een paar uren of dagen duren.